Het vernieuwde Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van 2004.
Wil je zeker zijn van de allerlaatste wijzigingen, klik dan op http://wetten.overheid.nl/BWBR0003628/volledig/
Of download "Bepalingen ter voorkoming van aanvaring op de openbare wateren van
het Rijk"
met
geel gemarkeerde tekst die van toepassing is op recreatievaart.
(Met dank aan Johan van der Toolen).
Besluit van 26 oktober 1983, tot vaststelling van een reglement houdende bepalingen ter voorkoming van aanvaring of aandrijving op de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan
Deel I
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2. Kentekens
Hoofdstuk 3. Optische tekens van schepen
Hoofdstuk 4. Geluidsseinen; marifoon; radar
Hoofdstuk 5. Verkeerstekens
Hoofdstuk 6. Vaarregels
Hoofdstuk 7. Regels voor het ligplaats nemen
Hoofdstuk 8. Aanvullende bepalingen
Deel II
Hoofdstuk 9. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de in beheer bij het Rijk zijnde
vaarwegen en op andere met name genoemde vaarwegen
Hoofdstuk 10. Bijzondere bepalingen voor de vaarwegen tussen de zee en de zeehavens
Hoofdstuk 11. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de boventoeleidingskanalen op
de Maas
Hoofdstuk 12. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de langs de Westerschelde
gelegen havens
Hoofdstuk 13. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart van, naar en in de haven van Den
Helder
In dit reglement wordt verstaan onder:
Onder schipper wordt tevens verstaan degene die de leiding heeft over een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting.
Hij moet ook zonder diens aanwijzing medewerken aan de naleving van de bepalingen van dit reglement.
De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:
De schipper moet in het belang van de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart, voorzover dit door de bijzondere omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt is geboden, volgens goede zeemanschap afwijken van de bepalingen van dit reglement.
Een schip of een samenstel mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid en de snelheid van dit schip of dit samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en met de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken.
Tijdens de vaart mag de lading het directe of indirecte uitzicht niet meer beperken dan tot 350 m voor het schip of het samenstel.
(niet overgenomen).
Officieel Scheepsnummer: ..............................
Certificaat van onderzoek: .............................
– Nummer: .............................................
– Commissie van Deskundigen: ..........................
– Geldig tot: .........................................
Indien een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting een kunstwerk heeft beschadigd, moet de schipper onverwijld daarvan kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit.
(niet overgenomen).
De schipper is verplicht aan een verkeersaanwijzing gevolg te geven.
De schipper moet aan de bevoegde autoriteit de nodige medewerking verlenen, in het bijzonder het onmiddellijk aan boord komen van deze vergemakkelijken, teneinde deze in staat te stellen zich ervan te vergewissen of de bepalingen van dit reglement worden nageleefd.
(niet overgenomen).
(niet overgenomen).
(niet overgenomen).
(niet overgenomen).
In dit reglement wordt verstaan onder:
Indien de lichten die een schip ingevolge dit reglement moet voeren niet kunnen werken, moet het schip deze onverwijld door noodlichten vervangen. Ingeval een krachtig licht wordt voorgeschreven, mag echter het noodlicht helder, en in geval een helder licht wordt voorgeschreven, mag het noodlicht gewoon zijn. Het schip moet zo spoedig mogelijk wederom lichten van de voorgeschreven sterkte in gebruik stellen.
drie toplichten op het voorschip, in de lengte-as van het schip, in een verticale lijn telkens met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m. Het bovenste en het onderste toplicht moeten op dezelfde hoogte zijn aangebracht als voor de in het eerste lid bedoelde toplichten is voorgeschreven.
Indien echter:
Indien echter de laatste lengte van een sleep is samengesteld uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, moeten alleen de schepen aan de buitenzijden deze lichten voeren. Indien de laatste lengte van een sleep uit een klein schip of kleine schepen bestaat, wordt voor de toepassing van dit lid geen rekening met deze kleine schepen gehouden.
De masten waaraan deze lichten worden gevoerd moeten zijn geplaatst in de lengte-as van het schip waarop zij zich bevinden;
Deze lichten moeten voldoen aan artikel 3.08, eerste lid, onder c.
de lichten voorgeschreven bij het eerste lid. De lichten bedoeld in het eerste lid, onder c, 1e, dienen echter gele lichten te zijn;
een gele bol op de duwboot op een hoogte van tenminste 5 m.
Op een schip dat geen motorschip is, mag in plaats van dit licht worden gevoerd een wit helder rondom schijnend licht, op een geschikte plaats en op een hoogte van tenminste 5 m, maar niet hoger dan het toplicht van het motorschip of de toplichten van de motorschepen. De hoogte van zowel het toplicht als het rondom schijnende licht mag worden verminderd tot 4 m, indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt;
Een groot zeilschip moet ’s nachts voeren:
Dit teken moet op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte worden gevoerd, dat het van alle zijden zichtbaar is.
In plaats van het dagteken kan ook telkens één blauwe kegel op het voor- en één op het achterschip op een hoogte van ten minste 3 m worden gevoerd.
Deze tekens moeten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte worden gevoerd, dat zij van alle zijden zichtbaar zijn. In plaats van twee blauwe kegels kunnen ook telkens twee blauwe kegels op het voor- en op het achterschip worden gevoerd, waarvan de onderste op een hoogte van tenminste 3 m.
Deze tekens moeten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte worden gevoerd, dat zij van alle zijden zichtbaar zijn.
Een schip dat recht van voorrang heeft voor de doorvaart op plaatsen waar de volgorde van doorvaren is geregeld en dat van dit recht gebruik wil maken moet, teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomend dagteken voeren:
een rode wimpel op het voorschip op een voldoende hoogte om goed zichtbaar te zijn.
Onverminderd de bijzondere voorschriften die ingevolge artikel 1.21 kunnen worden gesteld moeten een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting des nachts voeren:
witte heldere rondom schijnende lichten in voldoend aantal om hun omtrek aan te duiden, op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn.
In plaats van dit licht mogen ook twee witte gewone rondom schijnende lichten aan de zijde van het vaarwater op dezelfde hoogte, één op het voorschip en één op het achterschip, worden gevoerd.
een wit gewoon rondom schijnend licht op elk schip, telkens waar dit het best kan worden gezien, op een hoogte van tenminste 4 m.
Het duwstel behoeft op de duwbakken tezamen niet meer dan vier lichten te voeren, mits de contouren van het duwstel hierdoor goed worden aangegeven.
een zwarte bol op de duwboot of de duwboten en op het voorste andersoortige schip of de voorste andersoortige schepen aan de buitenzijden.
Artikel 3.14 is eveneens van toepassing op het schip, het duwstel of het gekoppeld samenstel, bedoeld in dat artikel, wanneer het stilligt.
Bovendien moet de het meest bovenstrooms gelegen ankerschuit of drijver van een veerpont aan een langskabel des nachts het bij artikel 3.16, tweede lid, voorgeschreven licht voeren.
Hij moet het groene licht bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, onder b , doven, zodra hij buiten dienst is.
Onverminderd de bijzondere voorschriften die op grond van artikel 1.21 kunnen worden gesteld, moeten een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting des nachts voeren:
witte gewone rondom schijnende lichten, in voldoend aantal om hun omtrek aan de zijde van het vaarwater aan te duiden, op een zodanige hoogte dat zij van het vaarwater af goed zichtbaar zijn.
Artikel 3.20, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Een schip dat op een vaarweg waar stroom loopt een net of een uitlegger in of in de nabijheid van het vaarwater heeft uitstaan, moet, teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomend teken, en zodanig dat het zijn net of uitlegger aanduidt, voeren:
een wit gewoon rondom schijnend licht;
een gele vlag.
twee groene heldere of gewone rondom schijnende lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m;
twee groene ruiten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m;
een rood rondom schijnend licht op dezelfde hoogte als het bovenste van de onder a voorgeschreven groene lichten en van dezelfde lichtsterkte als die lichten;
een rode bol op dezelfde hoogte als de bovenste van de onder a voorgeschreven groene ruiten;
of, in het geval dat deze schepen tevens tegen hinderlijke waterbeweging beschermd willen worden:
een rood helder of gewoon rondom schijnend licht en een wit helder of gewoon rondom schijnend licht in een verticale lijn, met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste rood en het onderste wit;
een bord waarvan de bovenste helft rood en de onderste helft wit is dan wel twee borden in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste wit;
een rood rondom schijnend licht op dezelfde hoogte als het onder c voorgeschreven rode licht en van dezelfde lichtsterkte als dit licht;
een rood bord op dezelfde hoogte als het rood-witte bord of als het rode bord, voorgeschreven onder c.
Deze tekens moeten zijn aangebracht op een zodanige hoogte, dat zij van alle zijden zichtbaar zijn. De borden mogen worden vervangen door vlaggen van dezelfde kleur.
een tweede wit gewoon rondom schijnend licht:
twee gewone rondom schijnende lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m.
een gele boei voorzien van een radarreflector.
een boei voorzien van een wit gewoon rondom schijnend licht en een radarreflector;
een gele boei voorzien van een radarreflector.
Een schip van ambtenaren belast met toezicht of opsporing mag, om zich kenbaar te maken, als bijkomend teken een blauw gewoon rondom schijnend flikkerlicht of snel flikkerlicht tonen. Hetzelfde geldt voor een brandweerboot die hulp biedt of daartoe op weg is.
Een schip dat in of nabij het vaarwater werkzaamheden uitvoert mag, om dit kenbaar te maken, als bijkomend teken, met toestemming van de bevoegde autoriteit, tonen: een geel helder of gewoon rondom schijnend flikkerlicht of snel flikkerlicht.
een rood helder of gewoon rondom schijnend licht en een wit helder of gewoon rondom schijnend licht, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste rood en het onderste wit, op een zodanige plaats dat zij van alle zijden zichtbaar zijn en niet met andere lichten kunnen worden verward;
een bord waarvan de bovenste helft rood en de onderste helft wit is dan wel twee borden in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste wit, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte, dat elk bord van alle zijden zichtbaar is. De borden mogen worden vervangen door vlaggen van dezelfde kleur.
vier korte stoten, gevolgd door één lange stoot.
één of meer ronde borden, aan beide zijden wit met een rode rand en een rode diagonale balk en met, in zwart, de afbeelding van een voetganger.
In afwijking van artikel 3.03, derde lid, moet de doorsnede van deze borden ongeveer 60 cm bedragen.
moet dit verbod worden aangeduid door: een of meer ronde witte borden met een rode rand en een rode diagonale balk en met de afbeelding van een rokende sigaret. Deze borden moeten naar behoefte aan boord of bij de loopplank worden aangebracht. In afwijking van artikel 3.03, derde lid, moet de doorsnede van deze borden ongeveer 0,60 m bedragen.
een vierkant bord aan de onderzijde waarvan zich een driehoek bevindt. Het bord moet aan beide zijden wit zijn met een rode rand en een rode diagonale balk en met, in zwart, de letter P en de driehoek aan beide zijden wit met, in zwart, cijfers die de afstand in meters aangeven waarbinnen geen ligplaats mag worden genomen.
Een schip bezig met mijnenopruimingswerkzaamheden moet, behalve de tekens bedoeld in artikel 3.08, voeren:
Een schip dat loodsdienst uitoefent moet voeren:
Een vissersschip moet voeren:
Het schip mag tevens achter en hoger dan het groene licht, bedoeld onder a, 1°, een toplicht voeren.
De geluidsinstallatie moet hiertoe zodanig zijn ingericht, dat na het inschakelen het sein automatisch wordt gegeven. De inrichting moet van dien aard zijn, dat het sein zich niet ongewild in werking kan stellen.
Regionale regeling betreffende de marifoondienst in de binnenvaart. De marifoon mag slechts worden gebruikt overeenkomstig de voorschriften van deze regeling, zoals vermeld in het Handboek voor de marifonie in de binnenvaart.
Op de in bijlage 9 vermelde vaarwegen moet het schip op de kanalen voor het schip--schip verkeer en voor de nautische informatie gelijktijdig uitluisteren. Het schip--schip kanaal is kanaal 10, tenzij een ander kanaal als blokkanaal is aangewezen.
Onverminderd de artikelen 1.04 en 1.05 heeft een verkeersteken prioriteit boven een gedragsregel. Een verkeersaanwijzing heeft prioriteit boven een gedragsregel en een verkeersteken.
Een snel schip is verplicht aan andere schepen voorrang te verlenen.
Het lichtblauwe bord moet voorzien zijn van een witte rand met een breedte van tenminste 5 cm; het raam- en stangenwerk en het lantaarnhuis van het flikkerlicht moeten donker van kleur zijn. Het bord moet van voren en van achteren zichtbaar zijn.
Het lichtblauwe bord moet voorzien zijn van een witte rand met een breedte van tenminste 5 cm; het raam- en stangenwerk en het lantaarnhuis van het flikkerlicht moeten donker van kleur zijn. Het bord moet van voren en van achteren zichtbaar zijn.
(niet overgenomen).
Indien de bevoegde autoriteit in een bepaald vak of op een bepaalde plaats, teneinde naderen op tegengestelde koersen te voorkomen, de scheepvaart afwisselend slechts in één richting toelaat, wordt:
Een schip mag een ander schip niet voorbijlopen:
Het in de aanhef en onder b bedoelde verbod geldt niet, ingeval een der samenstellen een duwstel is, waarvan de grootste lengte en de grootste breedte niet meer dan 110 m respectievelijk 12 m bedragen.
In een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid door één der tekens B.1, B.2, B.3 of B.4 (bijlage 7), moet een schip de weg volgen die door dat teken wordt kenbaar gemaakt.
Een schip mag zich niet in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep begeven.
Een schip mag slechts een duwbak buiten het verband van een duwstel verplaatsen, indien dit veilig kan geschieden.
wordt aanbevolen bij voorkeur van deze doorvaartopening gebruik te maken; ingeval van het teken D.1a is de doorvaartopening vrij voor de doorvaart uit beide richtingen, ingeval van het teken D.1b is de doorvaart uit tegenovergestelde richting verboden.
De schipper is verplicht aan deze aanwijzing gevolg te geven.
Deze tekens betekenen:
het doorvaren is verboden, de brug wordt niet bediend;
het doorvaren is verboden, de brug wordt bediend;
het doorvaren is verboden, maar dit zal aanstonds worden toegestaan;
het doorvaren is toegestaan;
het doorvaren is toegestaan, de brug bevindt zich in geopende stand en wordt niet bediend;
het doorvaren is verboden, tenzij het schip de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is.
De schipper is verplicht aan deze verkeersaanwijzing gevolg te geven.
Deze tekens betekenen:
het invaren is verboden, de sluis wordt niet bediend;
het invaren is verboden, de sluis wordt bediend;
het invaren is verboden, maar dit zal aanstonds worden toegestaan;
het invaren is toegestaan;
het invaren is toegestaan, de sluis is aan beide zijden open en wordt niet bediend.
Deze tekens betekenen:
Deze bepaling is niet van toepassing op een schip dat stil ligt in een haven of op een in het bijzonder daartoe door de bevoegde autoriteit bestemde ligplaats.
Dit sein mag worden herhaald.
Voor een schip dat is uitgerust met een eenmansstuurstelling voor het varen op radar en dat voldoet aan de daaromtrent vastgestelde voorschriften behoeft de tweede persoon slechts aan boord beschikbaar te zijn.
Voor een niet-vrijvarende veerpont kan de bevoegde autoriteit van de verplichting van dit lid ontheffing verlenen.
Het moet vervolgens met die schepen het voorbijvaren afspreken. Een klein schip of een snel schip moet daarbij opgeven naar welke zijde het uitwijkt.
Deze bepaling is eveneens van toepassing op een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting wanneer zij stilliggen.
Een aan een aanlegplaats gemeerd schip moet gedogen, dat een ander schip langszijde komt of langszijde daarvan vastmaakt en daarover gemeenschap met de wal heeft anders dan om te laden of te lossen.
Indien van langszijde van elkaar stilliggende schepen een schip wil vertrekken of verhalen dan wel ruimte wil hebben voor het langszijde komen van een schip ten behoeve van overslag, moet elk van de andere schepen daaraan de nodige medewerking verlenen.
Een aan een aanlegplaats gemeerd schip, dat aldaar niet behoeft te worden geladen of gelost, moet verhalen, indien een ander schip aldaar dient te worden geladen of gelost.
Een snelle motorboot mag slechts deelnemen aan de scheepvaart indien:
De eigenaar of houder van een snelle motorboot draagt er mede zorg voor dat niet in strijd met de artikelen 8.01, 8.02 en 8.03 wordt gehandeld.
De schipper van een snelle motorboot moet er zorg voor dragen, dat niet in strijd met de artikelen 8.05 en 8.06 wordt gehandeld.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de in artikel 2, eerste en derde lid, van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement bedoelde vaarwegen, voorzover deze in beheer zijn bij het Rijk en op de in bijlage 10 vermelde vaarwegen.
Het ligplaats nemen wordt geacht niet te zijn beëindigd, indien het schip, het drijvende voorwerp of de drijvende inrichting over minder dan 500 m is verplaatst.
Het is verboden op de in bijlage 18 vermelde vaarwegen, behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit, varend brandstof af te leveren.
Een varend bovenmaats zeegaand schip moet, op de wijze en wat de lichten betreft met de lichtsterkte en de kleur, vermeld in de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, behalve de tekens bedoeld in artikel 3.08, als bijkomende tekens voeren:
Een zeegaand schip mag de internationale vlaggeseinen "A", "B", "G", "H", "P", "Q" en "Z" geven.
Een schip mag behalve bij voorbijlopen en bij voorbijvaren op tegengestelde koersen niet varen binnen een afstand van 50 m van een schip dat het licht of het dagteken, bedoeld in artikel 10.04, eerste lid, voert.
In afwijking van artikel 4.05, eerste lid, mag een zeegaand groot schip zijn uitgerust met een marifooninstallatie van het type dat voor het gebruik in de frequentieband van 156 –174 MHz is toegelaten.
Een schip van de veerdiensten over de Westerschelde, dat op zijn aanlegplaats stilligt terwijl het dienst doet, mag de lichten blijven voeren die zijn voorgeschreven voor een varend schip.
Een zeegaand schip mag, indien de radarinstallatie goed functioneert, gebruik maken van radar:
Een zeegaand schip mag op radar varen, zonder dat zich overeenkomstig artikel 6.32, eerste lid, een persoon in de stuurhut bevindt die houder is van een radarpatent, als bedoeld in artikel 4.06, eerste lid, onder b.
twee opeenvolgende lange stoten met een tijdruimte daartussen van ongeveer twee seconden.
Behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit is het verboden op de rede van Den Helder en in het havengebied te dreggen, dan wel zich met snorkel-, duik- of soortgelijke uitrustingsstukken te water te bevinden.
Behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit is het verboden met andere schepen dan schepen der krijgsmacht de marinehaven te Willemsoord anders te bevaren dan noodzakelijk voor de rechtstreekse doorvaart.
A |
: |
Oostenrijk |
B |
: |
België |
BG |
: |
Bulgarije |
BY |
: |
Wit Rusland |
CH |
: |
Zwitserland |
CZ |
: |
Tsjechische Republiek |
D |
: |
Duitsland |
F |
: |
Frankrijk |
FI |
: |
Finland |
HR |
: |
Kroatië |
HU |
: |
Hongarije |
I |
: |
Italië |
L |
: |
Luxemburg |
MD |
: |
Republiek Moldavië |
N |
: |
Nederland |
NO |
: |
Noorwegen |
P |
: |
Portugal |
PL |
: |
Polen |
R |
: |
Roemenië |
RUS |
: |
Russische Federatie |
SE |
: |
Zweden |
SK |
: |
Slowakije |
UA |
: |
Oekraïne |
YU |
: |
Servië en Montenegro |
1. De in deze bijlage opgenomen schetsen hebben slechts een verduidelijkend karakter. Men dient zich te houden aan de tekst van het reglement die uitsluitend rechtsgeldigheid bezit.
2. Gebruikte symbolen
vast licht dat rondomschijnend is (een licht dat schijnt over een boog van de horizon van 360°) |
|
vast licht dat schijnt over een beperkte boog van de horizon Een voor de waarnemer niet zichtbaar licht is met een punt in het midden aangeduid. |
|
flikkerlicht |
|
facultatief licht |
|
vlag of bord (artikel 3.03) |
|
wimpel (artikel 3.03) |
|
bol (artikel 3.04) |
|
cilinder (artikel 3.04) |
|
kegel (artikel 3.04) |
|
ruit (artikel 3.04) |
|
radarreflektor |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
1 |
||
Artikel 3.01a: Begripsbepalingen. Boog van de horizon waarover toplicht, boordlichten en heklicht schijnen. |
||
2 |
||
Artikel 3.08, lid 1: Alleenvarend groot motorschip. |
||
3 |
||
Artikel 3.08, lid 2: Alleenvarend groot motorschip dat een tweede toplicht voert. |
||
4 |
||
Artikel 3.08, lid 3: Groot motorschip dat wordt geassisteerd. |
||
4a |
||
Artikel 3.08, lid 4: Snel schip. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
5 |
||
Artikel 3.09, lid 1: Motorschip dat sleept of assisteert. |
||
6 |
||
Artikel 3.09, lid 2: Motorschepen die, niet in kiellinie varend, slepen of assisteren. |
||
7 |
||
Artikel 3.09, lid 3: Gesleept schip. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
8 |
||
Artikel 3.09, lid 3 onder a: Gesleept schip langer dan 110 m. |
||
9 |
||
Artikel 3.09, lid 3 onder b: Lengte in een sleep bestaande uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen. |
||
10 |
||
Artikel 3.09, lid 4: Laatste lengte van een sleep. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
11 |
||
Artikel 3.09, lid 4: Laatste lengte van een sleep bestaande uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen |
||
12 |
||
Artikel 3.09, lid 5: Zeegaand schip dat wordt gesleept. |
||
13 |
||
Artikel 3.10, lid 1: Duwstel |
||
14 |
||
Artikel 3.10 lid 1 onder c: 2e: Duwstel waarbij op de schepen (aan de buitenzijden), die van achteren over de volle breedte zichtbaar zijn, heklichten worden gevoerd. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
15 |
||
Artikel 3.10, lid 2: Duwstel dat wordt geassisteerd. |
||
16 |
||
Artikel 3.10, lid 3: Twee duwboten. |
||
17 |
||
Artikel 3.11, lid 1: Gekoppeld samenstel; twee grote motorschepen. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
18 |
||
Artikel 3.11, lid 1: Gekoppeld samenstel; groot motorschip en groot schip dat geen motorschip is. |
||
19 |
||
Artikel 3.11, lid 2: Gekoppeld samenstel dat wordt geassisteerd. |
||
20 |
||
Artikel 3.12: Groot zeilschip |
||
21 |
||
De artikelen 3.08, lid 5, en 3.13, lid 7: Schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt. |
||
22 |
||
Artikel 3.13, lid 1 alleenvarend klein motorschip. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
23 |
||
Artikel 3.13, lid 1: Alleenvarend klein motorschip dat de boordlichten onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd aan of nabij de boeg voert. |
||
24 |
||
Artikel 3.13, lid 1: Alleenvarend klein motorschip dat in plaats van toplicht en heklicht een wit rondom schijnend licht voert. |
||
25 |
||
Artikel 3.13, lid 2: Alleenvarend klein open motorschip korter dan 7 m, waarvan de hoogst bereikbare snelheid 13 km per uur bedraagt. |
||
26 |
||
Artikel 3.13, lid 4: Klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voorbewogen. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
27 |
||
Artikel 3.13, lid 5: Klein zeilschip |
||
28 |
||
Artikel 3.13, lid 5: Klein zeilschip waarbij de boordlichten en het heklicht in één lantaarn aan de top van de mast verenigd zijn. |
||
29 |
||
Artikel 3.13, lid 5: Klein zeilschip korter dan 7 m. Het tweede licht uitsluitend te tonen bij het naderen van een ander schip bij gevaar voor aanvaring. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
30 |
||
Artikel 3.13. lid 6: Door spierkracht voortbewogen klein schip. |
||
31a |
||
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
31b |
||
Artikel 3.14, lid 1: Bijkomende tekens van schepen die bepaalde brandbare stoffen vervoeren als bedoeld in het ADNR en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel. |
||
32a |
||
32b |
||
Artikel 3.14, lid 2: Bijkomende tekens van schepen die bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen vervoeren als bedoeld in het ADNR en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
33 |
||
Artikel 3.14, lid 3: Bijkomende tekens van schepen die bepaalde ontplofbare stoffen vervoeren als bedoeld in het ADNR en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel. |
||
34 |
||
Artikel 3.14, lid 4: Bijkomende tekens van duwstellen die gevaarlijke stoffen vervoeren als bedoeld in het ADNR. |
||
35 |
||
Artikel 3.14, lid 4: Bijkomende tekens van gekoppelde samenstellen die gevaarlijke stoffen vervoeren als bedoeld in het ADNR. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
36 |
||
Artikel 3.14, lid 5: Bijkomende tekens van een duwstel dat door twee duwboten naast elkaar wordt voortbewogen en dat gevaarlijke stoffen vervoert als bedoeld in het ADNR. |
||
36a |
||
Artikel 3.15: Varend passagiersschip waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m. |
||
37 |
||
Artikel 3.16, lid 1: Niet-vrijvarende veerpont. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
38 |
||
Artikel 3.16, lid 2: Meest bovenstrooms gelegen ankerschuit of drijver van een veerpont aan een langskabel. |
||
39 |
||
Artikel 3.16, lid 3: Vrijvarende veerpont. |
||
40 |
||
Artikel 3.17 Schip dat recht van voorrang heeft. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
41a |
||
41b |
||
Artikel 3.18, lid 1: Bijkomende tekens van schepen die onmanoeuvreerbaar worden. |
||
42 |
||
Artikel 3.19 Varend drijvend voorwerp of drijvende inrichting. |
||
43 |
||
Artikel 3.20, leden 1 en 4: Gemeerd schip |
||
44 |
||
Artikel 3.20, lid 2: Geankerd groot schip. |
||
45 |
||
Artikel 3.20, lid 3: Geankerd duwstel. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
46 |
||
Artikel 3.20, lid 4: Geankerd klein schip. |
||
47 |
||
Artikel 3.21: Bijkomende tekens van stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel. |
||
48 |
||
Artikel 3.21 Bijkomende tekens van stilliggende duwstellen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
49 |
||
Artikel 3.21: Bijkomende tekens van stilliggende gekoppelde samenstellen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren. |
||
50 |
||
Artikel 3.22, lid 1: Op zijn aanlegplaats stilliggende niet-vrijvarende veerpont. |
||
51 |
||
Artikel 3.22, lid 2: Op zijn aanlegplaats stilliggende vrijvarende veerpont die dienst doet. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
52 |
||
Artikel 3.23: Stilliggend drijvend voorwerp of drijvende inrichting. |
||
53 |
||
Artikel 3.24 Stilliggend visserschip met netten of uitleggers. |
||
54 |
||
Artikel 3.25, lid 1 onder a: In bedrijf zijnd drijvend werktuig of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart aan beide zijden vrij. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
55 |
||
Artikel 3.25, lid 1 onder a en b: In bedrijf zijnd drijvend werktuig of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart aan één zijde vrij. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
56 |
||
Artikel 3.25, lid 1 onder c: In bedrijf zijnd drijvend werktuig, vastgevaren of gezonken schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart aan beide zijden vrij. Teven verplichting hinderlijke waterbeweging te vermijden. |
||
57 |
||
Artikel 3.25, lid 1 onder c en d: In bedrijf zijnd drijvend werktuig, vastgevaren of gezonken schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart slechts aan één zijde vrij. Tevens verplichting hinderlijke waterbeweging te vermijden. |
||
58 |
||
Artikel 3.26, leden 1 en 3: Schip, waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
59 |
||
Artikel 3.26, leden 2 en 3: Drijvend voorwerp of drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen |
||
60 |
||
Artikel 3.26, lid 4: In bedrijf zijnd drijvend werktuig waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen. |
||
61 |
||
Artikel 3.27: Schip van ambtenaren belast met toezicht of opsporing of brandweerboot. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
62 |
||
Artikel 3.28 Schip dat in of nabij het vaarwater werkzaamheden uitvoert. |
||
63 |
||
Artikel 3.29 Schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, die tegen hinderlijke waterbeweging beschermd wil worden. |
||
64 |
||
Artikel 3.30 Schip dat in nood verkeert en hulp wenst te ontvangen. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
65 |
||
Artikel 3.31 Verboden toegang aan boord. |
||
66 |
||
Artikel 3.32: Verboden te roken en onbeschermd licht of vuur te gebruiken. |
||
67 |
||
Artikel 3.33 Verbod evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen. |
Lichten |
Schets |
Dagtekens |
68 |
||
Artikel 3.34, lid 1: Beperkt manoeuvreerbaar schip. |
||
69 |
||
Artikel 3.34, lid 2: Beperkt manoeuvreerbaar schip; vaarwater slechts aan één zijde vrij. |
||
70 |
||
Artikel 3.35: Schip, bezig met mijnopruimingswerkzaamheden. |
||
71 |
||
Artikel 3.36: Loodsboot. |
||
72 |
||
Artikel 3.37: Vissersschip. |
||
74 |
||
Artikel 3.38: Schip gebruikt bij een duiker te water. |
||
75 |
||
Artikel 6.04a en 6.05: Ontmoeten stuurboord op stuurboord. |
A. |
Algemene seinen |
B. |
Seinen bij naderen op tegengestelde koersen |
C. |
Seinen bij voorbijlopen |
D. |
Seinen bij het keren |
E. |
Seinen bij het uit- en invaren van havens en nevenvaarwateren en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater |
F. |
Niet overgenomen |
G. |
Seinen bij slecht zicht |
Zeer korte stoot, tijdsduur ongeveer een kwart seconde |
|
Korte stoot, tijdsduur ongeveer 1 seconde |
|
Lange stoot, tijdsduur ongeveer 4 seconden |
|
Sein met de scheepsklok |
De tijdsruimte tussen twee opéénvolgende stoten bedraagt ongeveer 1 seconde.
Een reeks zeer korte stoten wordt gevormd door tenminste 6 stoten, elk durende ongeveer een kwart seconde, waarbij de tijdruimte tussen de opéénvolgende stoten ongeveer een kwart seconde bedraagt. (art. 1.01, onder C, 8°).
Een reeks klokslagen moet ongeveer 4 seconden duren. In plaats daarvan mogen ook reeksen slagen van metaal op metaal worden gegeven.
Een groot motorschip moet gelijktijdig met een geluidssein een geel helder rondom schijnend lichtsein tonen. (art. 4.01, lid 2).
Een klein schip moet ter voorkoming van aanvaring zonodig het attentiesein, het sein «Ik kan niet manoeuvreren» en het noodsein, vermeld in afdeling A van bijlage 6, geven en het mag zonodig een der overige algemene geluidsseinen, vermeld in afdeling A, en het mistsein, vermeld in afdeling G van bijlage 6, geven, maar mag niet de manoeuvreerseinen, vermeld in afdeling B, C, D en E van bijlage 6, geven (art. 4.02, lid 2 en lid 3).
A. |
ALGEMENE SEINEN |
Artikel |
|
Attentie |
|||
Ik ga stuurboord uit |
|||
Ik ga bakboord uit |
|||
Ik sla achteruit |
|||
Ik kan niet manoeuvreren |
|||
Er dreigt gevaar voor aanvaring |
|||
Verzoek om medische hulp |
3.46, lid 3 |
||
Noodsein |
|||
Blijf weg sein |
|||
Verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug of van een sluis |
B. |
SEINEN BIJ NADEREN OP TEGENGESTELDE KOERSEN |
Artikel |
|
1. |
Op alle vaarwegen met uitzondering van de Geldersche IJssel en de Maas |
||
Voornemen tot ontmoeten stuurboord op stuurboord; afwijking van de hoofdregel; (tevens tonen lichtblauw bord) |
|||
Ik wil stuurboord op stuurboord voorbijvaren |
|||
Akkoord, u kunt stuurboord op stuurboord voorbijvaren |
|||
Neen, u kunt niet stuurboord op stuurboord voorbijvaren |
|||
2. |
Op de Geldersche IJssel en de Maas |
||
Voornemen tot ontmoeten bakboord op bakboord |
|||
Opvarend schip: «Ik wil bakboord op bakboord voorbijvaren» |
|||
Afvarend schip: «Akkoord, u kunt bakboord op bakboord voorbijvaren» |
|||
Voornemen tot ontmoeten stuurboord op stuurboord (tevens tonen lichtblauw bord) |
|||
Opvarend schip: «Ik wil stuurboord op stuurboord voorbijvaren» |
|||
Afvarend schip: «Akkoord, u kunt stuurboord op stuurboord voorbijvaren» |
C. |
SEINEN BIJ HET VOORBIJLOPEN |
Artikel |
|
Voornemen tot vooorbijlopen aan bakboord van de opgelopene |
|||
Oploper: «Ik wil u aan bakboord voorbijlopen» |
|||
Opgelopene: «Akkooord, u kunt mij aan bakboord voorbijlopen»1 |
|||
afwijking: |
|||
Opgelopene: «Neen, u moet mij aan stuurboord voorbijlopen» |
|||
Oploper: «Akkooord, ik zal u aan stuurboord voorbijlopen» |
|||
Voornemen tot vooorbijlopen aan stuurboord van de opgelopene |
|||
Oploper: «Ik wil u aan stuurboord voorbijlopen» |
|||
Opgelopene: «Akkooord, u kunt mij aan stuurboord voorbijlopen»1 [2] |
|||
afwijking: |
|||
Opgelopene: «Neen, u moet mij aan bakboord voorbijlopen» |
|||
Oploper: «Akkooord, ik zal u aan bakboord voorbijlopen» |
|||
Indien voorbijlopen onmogelijk is |
|||
Opgelopene: «U kunt mij niet voorbijlopen» |
D. |
SEINEN BIJ HET KEREN |
Artikel |
|
Ik ga over stuurboord keren |
|||
Ik ga over bakboord keren |
E. |
þÿSEINEN BIJ HET UIT- EN INVAREN VAN HAVENS EN NEVENVAARWATEREN EN HET DAARBIJ INVAREN OF OVERSTEKEN VAN EEN HOOFDVAARWATER |
Artikel |
|
Ik ga stuurboord uit |
|||
Ik ga bakboord uit |
|||
Ik ga oversteken |
F. |
NIET OVERGENOMEN |
G. |
SEINEN BIJ SLECHT ZICHT |
Artikel |
|
1. |
Op radar varende schepen (zo dikwijls als nodig is te geven) |
||
Varend groot schip of samenstel2 [3], dat met de andere schepen geen marifooncontact tot stand kan brengen |
|||
Varende veerpont die met de andere schepen geen marifooncontact tot stand kan brengen |
|||
2. |
Zonder radar varende schepen (met tussenpozen van ten hoogste één minuut te geven) |
||
Varend schip of samenstel0 |
|||
Varende veerpont |
|||
3. |
Seinen tijdens het stilliggen |
||
Schip, duwstel of gekoppeld samenstel dat in het vaarwater of in de nabijheid daarvan op een gevaarlijke plaats stilligt of is vastgevaren, wanneer het per marifoon verneemt dat andere schepen naderen of wanneer en zolang het het geluidssein van een naderend schip hoort |
|||
Idem; mag alleen worden gegeven door een zeegaand schip |
A. |
Verbodstekens |
B. |
Gebodstekens |
C. |
Beperkingstekens |
D. |
Aanbevelingstekens |
E. |
Aanwijzingstekens |
F. |
Bijkomende tekens |
F.1 |
Afstandaanduidingen |
F.2 |
Richtingaanduidingen |
F.3 |
Aanvullende aanduidingen |
F.4 |
Categorieaanduidingen |
G. |
Tekens aan kunstwerken |
G.1 |
Vaste bruggen en vaste delen van bruggen |
G.2 |
Beweegbare bruggen |
G.3 |
Stuwen |
G.4 |
Sluizen |
G.5 |
Hoogteaanduidingen |
H. |
Overige aanduidingen |
H.1 |
Kilometrering |
H.2 |
Bewegwijzering |
H.3 |
Spui- en inlaattekens |
Opmerking
Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F
A.1 |
In-, uit- of doorvaren verboden (algemeen teken) (artikelen 6.08, onder a, 6.16, lid 9, onder a, 6.22, lid 1, 6.25, lid 1, 6.26, leden 4 en 6, 6.27, lid 1, 6.28a) |
of |
|
of |
|||
A.1. |
a |
Buiten gebruik gestelde gedeelten van de vaarweg; vaarverbod, niet geldend voor een klein schip zonder motor (artikel 6.22, lid 2) |
|
A.2 |
Voorbijlopen verboden (artikel 6.11) |
||
A.3 |
Voorbijlopen verboden voor samenstellen onderling Het verbod geldt niet, wanneer tenminste één van beide betrokken samenstellen een duwstel is waarvan de lengte en breedte niet meer bedragen dan 110 m respectievelijk 12 m (artikel 6.11) |
||
A.4 |
Ontmoeten en voorbijlopen verboden (artikelen 6.07, lid 1, en 6.11, onder c) |
||
A.5 |
Verboden ligplaats te nemen (ankeren en meren) aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.02, lid 1 c) |
||
A.5.1 |
Verboden ligplaats te nemen (ankeren en meren) binnen de in meters aangegeven breedte te rekenen vanaf het bord (artikel 7.02, lid 1 k) |
||
A.6 |
Verboden te ankeren en ankers, kabels en kettingen te laten slepen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikelen 6.18, lid 5, 7.03, lid 1, onder b) |
||
A.7 |
Verboden te meren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.04, lid 1 b) |
||
A.8 |
Verboden te keren (artikel 6.13, lid 6) |
||
A.9 |
Verboden hinderlijke waterbeweging te veroorzaken (artikel 6.20, lid 1 e) |
||
A.10 |
Verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen (artikel 6.24, lid 2 a) |
||
A.11 |
In-, uit- of doorvaren, wordt aanstonds toegestaan (artikelen 6.26, lid 4c, 6.28a, lid 1c) |
||
A.11.1 |
Doorvaren verboden, tenzij de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is (artikel 6.26, lid 4f) groen flikkerlicht |
||
A.12 |
Verboden voor motorschepen |
||
A.13 |
Verboden voor kleine schepen |
||
A.14 |
Verboden te waterskiën |
||
A.15 |
Verboden voor zeilschepen |
||
A.16 |
Verboden voor door spierkracht voortbewogen schepen |
||
A.17 |
Verboden voor zeilplanken |
||
A.18 |
Einde van het vaarweggedeelte waar door snelle motorboten zonder beperking van de snelheid mag worden gevaren |
||
A.19 |
Verboden voor waterscooters |
Opmerking
Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F
B.1 |
a |
Verplichting te varen in de richting aangegeven door de pijl (artikel 6.12) |
|
B.1 |
b |
idem |
|
B.2 |
a |
Verplichting zich naar de bakboordszijde van het vaarwater te begeven (artikel 6.12) |
|
B.2 |
b |
Verplichting zich naar de stuurboordszijde van het vaarwater te begeven (artikel 6.12) |
|
B.3 |
a |
Verplichting de bakboordszijde van het vaarwater te houden (artikel 6.12) |
|
B.3 |
b |
Verplichting de stuurboordszijde van het vaarwater te houden (artikel 6.12) |
|
B.4 |
a |
Verplichting het vaarwater over te steken naar bakboord (artikel 6.12) |
|
B.4 |
b |
Verplichting het vaarwater over te steken naar stuurboord (artikel 6.12) |
|
B.5 |
Verplichting vóór het bord stil te houden onder bepaalde omstandigheden (artikelen 6.26, lid 3, onder b, en 6.28, lid 1) |
||
B.6 |
Verplichting de vaarsnelheid te beperken, zoals is aangegeven (in km/u) |
||
B.7 |
Verplichting een geluidssein te geven |
||
B.8 |
Verplichting bijzonder op te letten |
||
B.9 |
a |
Verplichting niet het hoofdvaarwater op te varen of over te steken, indien daardoor schepen op het hoofdvaarwater zouden worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen (artikel 6.16, lid 8) |
|
B.9 |
b |
idem |
|
B.10 |
Verplichting zonodig koers en snelheid te wijzigen ten behoeve van uitvarende schepen (geen verwijzing) |
||
B.11 |
a |
Verplichting gebruik te maken van marifoon overeenkomstig de daartoe bij algemene regeling vastgestelde voorschriften |
|
b |
Verplichting zich te melden op het aangegeven marifoonkanaal |
Opmerking
Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F
C.1 |
Beperkte waterdiepte; eventueel de beschikbare diepte aangegeven in centimeters |
|
C.2 |
Beperkte doorvaarthoogte; eventueel de beschikbare doorvaarthoogte aangegeven in meters* [7] |
|
C.3 |
Beperkte breedte van doorvaart of vaarwater; eventueel de beschikbare breedte aangegeven in meters |
|
C.4 |
Vaartbeperkingen; vraag nadere inlichtingen |
|
C.5 |
Het vaarwater bevindt zich op enige afstand van de oever; het op het bord voorkomende getal geeft in meters de afstand aan die de schepen uit de oever dienen te blijven, gerekend vanaf het bord |
Opmerking
Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F
D.1 |
Aanbevolen doorvaartopening (vaste bruggen); * [8] doorvaart toegestaan (gesloten beweegbare bruggen) |
||
a |
doorvaart uit de tegengestelde richting toegestaan (artikelen 6.25, lid 2, 6.26, lid 5, 6.27, lid 3) |
||
b |
doorvaart uit de tegengestelde richting verboden (artikelen 6.25, lid 2, 6.26, lid 5, 6.27, lid 3) |
||
D.2 |
Aanbeveling binnen de aangegeven begrenzing te varen (artikel 6.24 lid 2b) |
||
D.3 |
Aanbeveling te varen in de richting aangegeven door: |
||
a |
de pijl |
||
b |
idem |
||
c |
het isofase licht |
Opmerking
Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F
E.1 |
In-, uit- of doorvaren toegestaan (algemeen teken) (artikelen 6.08, onder b, 6.16, lid 10, onder a, 6.26, leden 4 en 6, 6.27, lid 2, 6.28a) |
||
E.2 |
Hoogspanningslijn |
||
E.3 |
Stuw |
||
E.4 |
Niet-vrijvarende veerpont |
||
E.4.1 |
Vrijvarende veerpont |
||
E.5 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikelen 7.02, lid 2, 7.05, lid 1) |
||
E.5.1 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) tot ten hoogste de aangegeven breedte, in meters gerekend vanaf het bord (artikel 7.05, lid 2) |
||
E.5.2 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) op het gedeelte van de vaarweg, gelegen tussen de aangegeven afstanden, in meters gerekend vanaf het bord (artikel 7.05, lid 3) |
||
E.5.3 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) met ten hoogste het aangegeven aantal schepen langszijde van elkaar, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.05, lid 4) |
||
E.5.4 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die geen blauwe kegels of lichten behoeft te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.5 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die één blauwe kegel of één blauw licht moet voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.6 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die twee blauwe kegels of twee blauwe lichten moet voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.7 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die drie blauwe kegels of drie blauwe lichten moet voeren aan de zijde van de vaarweg, waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.8 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die geen blauwe kegels of lichten behoeven te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.9 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die één blauwe kegel of één blauw licht moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.10 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die twee blauwe kegels of twee blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.11 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die drie blauwe kegels of drie blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.12 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die geen blauwe kegels of lichten behoeven te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.13 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die één blauwe kegel of één blauw licht moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.14 |
Toestemming om ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die twee blauwe kegels of twee blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.5.15 |
Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die drie blauwe kegels of drie blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.06, lid 1) |
||
E.6 |
Toestemming te ankeren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.03, lid 2) |
||
E.7 |
Toestemming te meren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.04, lid 2) |
||
E.7.1 |
Toestemming te meren voor het onmiddellijk van of aan boord zetten van een auto |
||
E.8 |
Plaats om te keren (artikelen 6.13, lid 7, 7.02, lid 1, onder i) |
||
E.9 |
a |
Het gevolgde vaarwater geldt als hoofdvaarwater ten opzichte van het vaarwater dat daarin uitmondt (geen verwijzing) |
|
b |
idem |
||
c |
idem |
||
d |
idem |
||
e |
idem |
||
f |
idem |
||
g |
idem |
||
h |
idem |
||
i |
idem |
||
E.10 |
a |
Het gevolgde vaarwater geldt als nevenvaarwater ten opzichte van het vaarwater waarin het uitmondt (geen verwijzing) |
|
b |
idem |
||
c |
idem |
||
d |
idem |
||
e |
idem |
||
f |
idem |
||
E.11 |
Einde van een verbod of een gebod geldend voor één richting of einde van een beperking |
||
E.12 |
a |
Voorwaarschuwing. vaste lichten: moeilijkheden vooruit, stoppen indien de voorschriften zulks vereisen. |
|
b |
synchroon brandende isofase lichten: u kunt voorzichtig naderen |
||
E.12.1 |
Waarschuwing voor uitvarende of langsvarende schepen flikkerlicht |
||
E.13 |
Drinkwater voor schepen |
||
E.14 |
Telefoon |
||
E.15 |
Motorschepen toegestaan |
||
E.16 |
Kleine schepen toegestaan |
||
E.17 |
Waterskiën toegestaan |
||
E.18 |
Zeilschepen toegestaan |
||
E.19 |
Door spierkracht voortbewogen schepen toegestaan |
||
E.20 |
Zeilplanken toegestaan |
||
E.20.1 |
Snel varen voor kleine motorschepen toegestaan |
||
E.21 |
Marifoonkanaal voor nautische informatie, bijvoorbeeld: kanaal 18. |
||
E.22 |
Waterscooters toegestaan |
Opmerking
Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F
F.1 |
Afstandsaanduidingen: |
||
borden boven het hoofdteken, vermeldende na welke afstand (*) [9](*) het hoofdteken geldt Voorbeelden: |
|||
Maximum snelheid 7 km/u, ingaande na 800 m. |
|||
Niet-vrijvarende veerpont na 600 m. |
F.2 |
Richtingaanduidingen: |
||
a |
borden naast het hoofdteken, aangevende de richting van het vaarweggedeelte waarop het hoofdteken betrekking heeft. Hierop kan de lengte van het betreffende traject zijn vermeld. (*) [10] Voorbeelden: |
||
Ligplaats nemen toegestaan op het gedeelte tussen de borden |
|||
Ligplaats nemen verboden op het gedeelte tussen de borden (over 2 km) |
|||
b |
lichtpijl, aangevende de richting waarvoor het hoofdteken (één of meer lichten) geldt. Voorbeelden: |
||
Uitvaren haven verboden (teken geplaatst nabij een havenuitgang) |
|||
Invaren haven enz. (nog) verboden, wordt aanstonds toegestaan (teken geplaatst langs een vaarweg, nabij een daaraan gelegen haven of vertakking) |
|||
Invaren haven enz. toegestaan (teken geplaatst langs een vaarweg nabij een daaraan gelegen haven of vertakking) |
F.3 |
Aanvullende aanduidingen: |
||
borden onder het hoofdteken, waarop een nadere verklaring of aanwijzing is vermeld. Voorbeelden: |
|||
Versmalling in verband met brugbouw |
|||
Geef een lange stoot |
|||
Beperkte doorvaarthoogte; beschikbare hoogte verminderd met 1,80 m |
|||
Beperkte waterdiepte; de actuele waterdiepte is 2,20 m |
|||
Opletten, regeling scheepvaart |
F.4 |
Categorie aanduidingen: |
||
borden onder het hoofdteken, aangevende de categorie waarvoor het hoofdteken geldt. Voorbeelden: |
|||
Verplichte vaarrichting, geldend voor motorschepen |
|||
Aanbevolen vaarrichting, geldend voor kleine schepen |
Algemeen |
||||
Bij de hierna onder G.1 t/m G.4 genoemde markeringen kunnen de volgende tekens worden toegepast: |
||||
A.1: |
hetzij rode vaste lichten |
hetzij rood-wit-rode rechthoekige borden |
||
E.1: |
hetzij groene vaste lichten |
hetzij groen-wit-groene rechthoekige borden |
||
D.1: |
hetzij gele vaste lichten |
hetzij gele ruitvormige borden |
||
groene flikkerlichten |
G.1 |
Vaste bruggen en vaste delen van bruggen (*) [11] |
||
a |
Begrenzing vaargeulbreedte (Art. 6.24) |
||
verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen (A.10) |
|||
aanbeveling binnen de aangegeven begrenzing te varen (D.2) |
|||
b |
Verboden of aanbevolen doorvaartopening (Art. 6.25) |
||
verboden doorvaartopening |
|||
aanbevolen doorvaartopening, (**) [12]tegenliggende vaart mogelijk |
|||
aanbevolen doorvaartopening, voor tegenliggende vaart verboden |
G.2 |
Beweegbare bruggen (Art. 6.26) |
||
Opmerking: Het kan voorkomen dat de rode en groene lichten slechts aan één zijde van de doorvaartopening (als regel stuurboordszijde) zijn geplaatst. |
|||
a |
Bruggen in bedrijf |
||
doorvaart verboden |
|||
doorvaart gesloten brug toegestaan, tegenliggende vaart mogelijk |
|||
doorvaart gesloten brug toegestaan voor tegenliggende vaart verboden |
|||
doorvaart verboden, wordt aanstonds toegestaan |
|||
doorvaart toegestaan |
|||
doorvaart verboden, tenzij de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is |
|||
b |
Bruggen buiten bedrijf |
||
doorvaart verboden |
|||
doorvaart gesloten brug toegestaan, tegenliggende vaart mogelijk |
|||
doorvaart gesloten brug toegestaan, voor tegenliggende vaart verboden |
|||
doorvaart toegestaan, brug is onbewaakt |
G.3 |
Stuwen(art. 6.27) |
||
doorvaart verboden (stuw gesloten) |
|||
doorvaart verboden |
|||
doorvaart toegestaan |
|||
verboden doorvaartopening (brug over stuw) |
|||
aanbevolen doorvaartopening (brug over stuw), tegenliggende vaart mogelijk |
|||
aanbevolen doorvaartopening (brug over stuw), voor tegenliggende vaart verboden |
G.4 |
Sluizen(art. 6.28a) |
||
Opmerking: Het kan voorkomen dat de rode en groene lichten slechts aan één zijde van de invaart (als regel stuurboordszijde) zijn geplaatst |
|||
4.1 |
Algemeen |
||
a |
Sluis in bedrijf |
||
invaart of uitvaart verboden |
|||
invaart verboden, wordt aanstonds toegestaan |
|||
invaart of uitvaart toegestaan |
|||
b |
Sluis buiten bedrijf |
||
invaart verboden |
|||
doorvaart toegestaan, sluis aan beide zijden openstaand |
|||
4.2 |
Sluis met beweegbare brug (indien brug niet van aparte seingeving is voorzien) |
||
invaart sluis verboden, wordt aanstonds toegestaan |
|||
invaart of uitvaart sluis en doorvaart gesloten brug toegestaan |
|||
invaart of uitvaart sluis en doorvaart brug toegestaan |
G.5 |
Hoogteaanduidingen |
||
De beschikbare doorvaarthoogte van bruggen of andere overspanningen kan zijn aangegeven door middel van hoogteschalen of hoogteborden. |
|||
5.1 |
Hoogteschaal |
||
Deze is geplaatst aan de stuurboordzijde of aan beide zijden van de doorvaartopening van een kunstwerk. Een hoogteschaal is verdeeld in blokken van 1 meter; afhankelijk van de plaatselijke situatie kan eveneens een onderverdeling in halve meters en decimeters zijn toegepast. |
|||
a |
Voorhoogteschaal |
||
Deze is op dezelfde wijze uitgevoerd als de hoogteschaal, doch als voorwaarschuwing op enige afstand voor een kunstwerk geplaatst. De naam of aanduiding van dat kunstwerk is meestal boven de voorhoogteschaal vermeld. |
|||
b |
Referentietekens |
||
Deze tekens geven de plaats van de overspanning aan waarop de aanwijzing van de hoogteschaal betrekking heeft; |
|||
of |
|||
wanneer reeds een beperking van de vaargeulbreedte is aangegeven d.m.v. het teken A.10 |
|||
of |
|||
het teken D.2 dan dienen deze als referentietekens. |
|||
Indien geen referentietekens zijn aangebracht dan heeft de aanwijzing van de hoogteschaal betrekking op het laagste punt van de overspanning binnen het normaal bruikbare breedteprofiel. |
|||
c |
Aanduiding overhoogte/onderhoogte |
||
Indien op een bepaald punt van een overspanning meer of minder hoogte beschikbaar is dan de hoogteschaal aanwijst, dan kan dit zijn aangegeven met een teken waarin de betreffende over- of ondermaat in meters is vermeld. |
|||
5.2 |
Hoogtebord |
||
Bij sommige vaarwegen wordt de beschikbare doorvaarthoogte aangegeven op een hoogtebord, dat is aangebracht aan de overspanning. |
|||
5.3 |
Dieptebord |
||
Bij sommige vaarwegen wordt de beschikbare waterdiepte aangegeven op een dieptebord |
H.1 |
Kilomtrering |
||
a |
Kilometeraanduiding |
||
b |
Hectometeraanduiding |
H.2 |
Bewegwijzering |
||
2.1 |
Aanduiding hoofddoelen Hierop kunnen zowel plaatsnamen als vaarwegnamen zijn vermeld. |
||
a |
Vooraanduiding (vóór een vertakking) |
||
b |
Beslissingsaanduiding (ter plaatse van een vertakking) |
||
2.2 |
Aanduiding specifieke doelen Deze verwijzen naar havens, losplaatsen, jachthavens, e.d. |
||
a |
Vooraanduiding (vóór een vertakking) |
||
b |
Beslissingsaanduiding (ter plaatse van een vertakking) ) |
||
2.3 |
Aanduiding omleidingen |
||
2.4 |
Naamgeving vaarwater of object (haven, brug, sluis, e.d. |
H.3 |
Spui- en inlaattekens |
||
a |
Er wordt gespuid |
||
b |
Er wordt ingelaten |
||
c |
Er zal weldra worden gespuid/ingelaten en/of ingelaten |
||
Opmerkingen: |
|||
1. |
Des daags kunnen hetzij de dagtekens, hetzij de lichten, hetzij beide worden gebruikt. |
||
2. |
De vlaggen en wimpels kunnen worden vervangen door borden van dezelfde vorm. |
Markering van het vaarwater
1. |
Algemeen |
1.1 |
Principes van het systeem |
1.2 |
De begrippen rechts en links |
1.3 |
Markeringsvoorwerpen |
2. |
Laterale markering |
2.1 |
Hoofdmarkering |
2.2 |
Aanvullende markering |
3. |
Markering gevaarlijke punten en obstakels |
3.1 |
Buiten het vaarwater |
3.2 |
In of nabij het vaarwater |
4. |
Bijzondere markering |
5. |
Markering loop van de vaargeul |
5.1 |
Ligging van de vaargeul |
5.2 |
Overgangen |
5.3 |
Lichtenlijnen |
5.4 |
Sectorlichten |
6. |
Markering op brede vaarwaters en meren |
6.1 |
Cardinale markering |
6.2 |
Markering van een afzonderlijk gevaar |
6.3 |
Markering van veilig vaarwater |
7. |
Markering ingang van havens en aftakkingen |
7.1 |
Indien voorzien van lichten |
7.2 |
indien niet voorzien van lichten |
De hierna weergegeven markering van het vaarwater is gebaseerd op het uniforme Europese systeem (SIGNI), waarin een aantal elementen van het Maritieme Betonningsstelsel A (IALA) is overgenomen. Deze beide stelsels sluiten derhalve op elkaar aan, evenwel met uitzondering van de scheidingsmarkeringen (2.1.3). Hiervoor is in het BPR-gebied het van ouds bekende principe van de - ook in SIGNI gehandhaafde - bolvorm aangehouden.
In verband met de nagestreefde uniformiteit van alle Europese binnenvaartreglementen is de plaats van de markeringen vermeld ten opzichte van de rechter, respectievelijk de linker oever of zijde van de vaarweg of het vaarwater. Hieronder wordt verstaan de oever of zijde gelegen rechts, respectievelijk links van een waarnemer die kijkt in de hierna aangegeven richting:
a. op rivieren, zowel vrijstromende als gekanaliseerde: in stroomafwaartse richting, in getijgebied in de richting van de ebstroom;
b. op kanalen: in het algemeen eveneens "van boven naar beneden" gerekend, d.w.z. in de richting van een lager gelegen pand;
c. op zijvaarten en -geulen: in de richting van de hoofdvaarweg, respectievelijk de hoofdgeul;
d. op meren, afgesloten zeearmen e.d., evenals in de geulen daarin voor zover die geen onderdeel zijn van een doorgaande route: in de richting van de uitgang naar zee of open water;
e. op de randmeren van Flevoland: gerekend vanaf Amsterdam;
f. in de zeegaten en de aansluitende hoofdgeulen: in de richting van de Noordzee.
In gevallen die niet zonder meer duidelijk zijn wordt door de vaarwegbeheerder vastgesteld wat onder rechts en links wordt verstaan.
Hoewel de hiervoor vermelde richtingen tegengesteld zijn aan het in maritieme publicaties gehanteerde begrip "betonningsrichting" met de daaraan gekoppelde bakboords- en stuurboordszijde van een schip, maakt dit geen verschil uit in de positie van de stompe en de spitse markeringen.
De betekenis van de markering is afhankelijk van één of meer van de volgende kenmerken:
des daags: vorm, topteken en kleur,
des nachts: kleur en karakter van het licht.
De toegepaste betonningsvoorwerpen (licht)boei, ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken en steekbaken geven tevens een indicatie over de belangrijkheid van een vaarwater, m.a.w. de betonningsvoorwerpen zijn groter naarmate het vaarwater belangrijker is.
De hoofdvormen van de laterale markeringen en van de daarbij behorende toptekens zijn stomp (rechter zijde), spits (linker zijde) en bolvormig (splitsingen); alleen de bijzondere markering kan een bijzonder topteken hebben.
Lateraal gebruikte sparboeien zijn in Nederland eveneens stomp en spits van vorm.
Indien een betonningsvoorwerp niet de vereiste stompe, spitse of bolvorm heeft dan wordt die vorm aangegeven door het bijbehorende topteken (cilinder, kegel, bol).
Drijf- en kopbakens zijn altijd van een topteken voorzien, tonnen en sparboeien alleen wanneer zulks ter onderscheiding nodig wordt geacht (b.v. in een bocht, ter onderbreking van een rij éénvormige tonnen, aan het begin of het einde van een vaarwater).
Bij steekbakens wordt de stompe vorm gesuggereerd door de losse takken, de spitse door de bijeen gebonden takken. Een splitsing wordt hierbij meestal aangegeven door twee of drie steekbakens bij elkaar. Cardinale markeringen en de markering afzonderlijk gevaar hebben geen specifieke vorm, het voornaamste kenmerk hiervan is het topteken.
Voor de laterale betonning en de oevermarkering zijn de hoofdkleuren rood aan de rechter zijde, groen aan de linker zijde en een combinatie van beide bij splitsingen.
Geel-zwart is kenmerkend voor de cardinale markering, geel voor de bijzondere markering.
De markeringen afzonderlijk gevaar en veilig vaarwater zijn duidelijk afwijkend.
Markeringsvoorwerpen kunnen zijn voorzien van retroreflecterend materiaal, waarvan de kleur overeenkomt met die van de betreffende markering.
De kleuren worden internationaal aangeduid met de Engelse afkortingen R (red), G (green), W (white), Y (yellow) en B (black).
De betekenis der lichten blijkt uit de kleur en het karakter. Bij de laterale en de oevermarkering komt de kleur overeen met die van het markeringsvoorwerp: rood aan de rechter zijde en groen aan de linker zijde; het karakter is "rustig".
Een splitsing van hoofd- en nevenvaarwater toont eveneens rood of groen licht (voor het hoofdvaarwater), van vaarwaters van gelijk belang wit; het karakter is in beide gevallen snel.
Bij de bijzondere markering is het licht evenals de betonning geel, het karakter is altijd schitter of groepschitter.
De cardinale markering is duidelijk herkenbaar aan de witte (groep) flikkerlichten.
De markering afzonderlijk gevaar toont altijd een wit groepschitterlicht (2 schitteringen).
Het licht van de veilig vaarwater markering is eveneens steeds wit, met een duidelijk langzaam karakter.
Lichten worden in grote lijnen onderscheiden in vaste lichten en periodelichten.
Een vast licht toont een ononderbroken schijnsel van gelijkmatige sterkte. Vaste lichten worden, behalve als navigatieverlichting, in beginsel gebruikt als verkeerstekens (zie bijlage 7).
Bij een periodelicht wordt het schijnsel regelmatig afgewisseld met één of meer verduisteringen. Periodelichten dienen in principe voor de markering van het vaarwater.
Onder de periode van een licht wordt verstaan de tijdsduur waarin éénmaal alle fasen van het licht worden doorlopen, derhalve de totale duur van schijnsel(s) en verduistering(en). De periode wordt aangegeven in seconden en afgekort als s.
Het karakter geeft een nadere specificatie van een licht; het wordt volgens internationale afspraken aangeduid met de Engelse afkorting.
De karakters zijn gebaseerd op de volgende hoofdindeling;
karakter/omschrijving |
int. benaming |
int. afk. |
snelflikkerlicht: ononderbroken flikkeringen, 100 á 120 per minuut |
very quick flash |
VQ |
flikkerlicht: als boven, 50 á 60 per minuut |
quick flash |
Q |
groep(snel)flikkerlicht: een groep van 3, 6 of 9 (snelle) flikkeringen |
group (very) quick flash |
VQ (3) Q (6) enz. |
schitterlicht: schijnsel is korter dan verduistering |
flash |
Fl |
lang schitterlicht: als boven, met schittering van ten minste 2 sec. |
long flash |
LFl |
groep schitterlicht: een groep van 2, 3, 4 of 5 schitteringen |
group flash |
Fl(2) Fl(4) enz. |
isofaselicht: schijnsel is even lang als verduistering |
isophase |
Iso |
onderbroken licht: schijnsel is langer dan verduistering |
occulting |
Oc |
vast licht: ononderbroken schijnsel |
fixed |
F |
In Nederland worden voornamelijk de volgende karakters toegepast, waarbij in het algemeen geldt: hoe sneller het karakter, hoe gevaarlijker het te markeren punt.
Indien een markering is voorzien van een nummering dan loopt deze "van beneden naar boven", dus tegengesteld aan de onder 1.2 genoemde richtingen, op.
Gedurende de wintermaanden worden de bij ijsvorming kwetsbare lichtboeien en tonnen vervangen door gelijkgekleurde kleine tonnen, sparboeien of drijfbakens.
Deze markering geeft de zijdelingse begrenzing van het vaarwater aan, dan wel de koppen van kribben, uitstekende punten van de oever, enz.
2.1.1 Rechterzijde
vorm: |
stompe boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken, walbaken (driehoekig teken met de punt naar beneden gericht) of los steekbaken |
|
kleur: |
rood |
|
topteken:1 [13] |
rode cilinder |
|
licht:1 [14] |
rood isofaselicht of lang schitterlicht : |
|
kenteken:2 [15] |
de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een even nummering; voor oevermarkering een opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur |
b.v. HD 4, HD 6 of 1, 2, 4, etc. |
2.1.2 Linkerzijde
vorm: |
spitse boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken, walbaken (driehoekig teken met de punt naar boven gericht) of bijeengebonden steekbaken |
|
kleur: |
groen |
|
topteken:1 [16] |
groene kegel met de top naar boven gericht |
|
licht:1 [17] |
groen isofaselicht of lang schitterlicht |
|
kenteken:2 [18] |
kenteken de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een oneven nummering; voor oevermarkering een opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur |
b.v. V 3, V 5 of 3, 5, 6, etc. |
2.1.3 Splitsingen en kruisingen 3 [19]
Deze markering is aangebracht op de scheiding of samenkomst van vaarwaters. De drijvende markering is altijd voorzien van een topteken ter onderscheiding van de markering veilig vaarwater (6.3).
vorm: |
bolvormige boei of ton, sparboei, drijfbaken, of kopbaken |
|
kleur: |
rood-groen horizontaal gestreept |
|
topteken: |
rood-groene bol |
|
licht1 [20]: |
wit snel isofaselicht (2 s) |
|
kenteken2 [21]: |
de beginletter(s) van elk vaarwater in alfabetische volgorde met het volgnummer in de markeringsrij. |
vorm: |
bolvormige boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of walbaken |
|
kleur: |
rood boven en groen onder |
|
topteken: |
rode cilinder, op sparboei, drijf- en kopbaken tevens rode bol |
|
licht:1 [23] |
rood flikkerlicht |
|
kenteken:2 [24] |
de beginletters met een nummer van beide: vaarwaters, hoofdvaarwater eerst genoemd. |
b.v. HV KG 12 9 |
vorm: |
bolvormige boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of walbaken |
|
kleur: |
groen boven en rood onder |
|
topteken: |
groene kegel met de top naar boven gericht, op sparboei, drijf- en kopbaken tevens groene bol |
|
licht:1 [26] |
groen flikkerlicht |
|
kenteken:2 [27] |
de beginletters met een nummer van beide vaarwaters, hoofdvaarwater eerst genoemd. |
b.v. VG- HV 1 14 |
vorm: |
walbaken (driehoekig rood teken met de punt naar beneden gericht boven een driehoekig groen teken met de punt naar boven gericht) |
|
licht1 [28]: |
wit snel isofaselicht (2s) |
|
kenteken1: |
nummering aansluitend aan laterale walbakens; voor oevermarkering een nummering aansluitend aan die van de rechter- of de linkerzijde. |
Op brede vaarwaters kan naast de hoofdbetonning gebruik worden gemaakt van de hierna genoemde aanvullende markering. Deze geeft dan de begrenzing aan van eveneens bruikbaar vaarwater buiten de hoofdbetonning.
2.2.1 Rechterzijde
vorm: |
stomp, in principe een ander betonningsvoorwerp dan gebruikt voor de hoofdbetonning |
|
kleur: |
rood-wit horizontaal gestreept |
|
topteken:1 [29] |
rode cilinder. |
2.2.2 Linkerzijde
vorm: |
vorm: spits, in principe een ander betonningsvoorwerp dan gebruikt voor de hoofdbetonning |
|
kleur: |
groen-wit horizontaal gestreept |
|
topteken:1 [30] |
groene kegel met de top naar boven gericht. |
2.2.3 Splitsingen en kruisingen
Zie hiervoor onderdeel 2.1.3.
In of nabij het vaarwater kan ter markering van gevaarlijke punten en obstakels de laterale markering als bedoeld in onderdeel 2. worden toegepast.
Als markering op of nabij een obstakel kunnen door een schip de lichten c.q. dagmerken als bedoeld in de artikel 3.25 worden toegepast.
Op brede vaarwaters en meren kan ter markering van een gevaar de in de onderdelen 6.1 en 6.2 genoemde markering worden toegepast.
Deze markering is niet in de eerste plaats bestemd voor de navigatie, maar duidt een bepaald gebied of voorwerp aan, dat doorgaans is omschreven in nautische of andere daarvoor bestemde publicaties. Deze betonning wordt bijvoorbeeld toegepast ter markering van verboden gebieden, bagger-, stort- en ankerplaatsen, oefen- en visserij gebieden, voor het afbakenen van speciale gebieden zoals voor snelle motorboten, waterskiërs, zeilplanken, wedstrijden, e.d. en voor het aangeven van posities met een speciaal doel zoals kabels, instrumenten, etc.
Opmerking
De bijzondere betonning moet door de doorgaande scheepvaart, d.w.z. schepen die niet een aldus gemarkeerd gebied als bestemming hebben, aan dezelfde zijde worden gehouden als de "gewone" betonning.
vorm: |
stompe, spitse of bolvormige boei, ton, sparboei, drijf- of kopbaken. |
|
kleur: |
geel |
|
topteken:* [31] |
geel liggend kruis of, alleen in geval van een verboden gebied het verbodsteken A.1 (bijlage 5) in de vorm van een cilinder |
|
licht:* [32] |
geel schitterlicht of groepschitterlicht, uitgezonderd het groepschitterlicht bestaande uit 2 schitteringen |
|
kenteken:* [33] |
de aanduiding - of een afkorting daarvan - van het doel waarvoor de markering is gelegd, of een pictogram (teken van bijlage 5 onder A en E) dat de betekenis van het gebied aangeeft. |
b.v. Gas b.v. |
5.1 Ligging van de vaargeul
Deze tekens zijn geplaatst op die oever van een rivier, waarlangs (het diepste gedeelte van) de vaargeul loopt.
5.1.1. Rechter oever
dagmerk: |
vierkant rood teken met horizontale witte band aan boven- en onderzijde, geplaatst op de vlakke zijde |
|
licht:(*) [34] |
rood onderbroken licht, met verschillende perioden van de even en de oneven genummerde lichten |
|
kenteken:(*) [35] |
opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur. |
b.v. 1, 2, 4, etc. |
5.1.2. Linker oever
dagmerk: |
vierkant teken, groen boven en wit onder, geplaatst op de punt |
|
licht:(*) [36] |
groen onderbroken licht, met verschillende perioden van de even en de oneven genummerde lichten |
|
kenteken:(*) [37] |
opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur. |
b.v. 3, 5, 6, etc. |
5.2. Overgangen
De punten waar de vaargeul van de ene oever naar de andere overgaat kunnen aanvullend als volgt zijn gemarkeerd:
5.2.1. Rechter oever
dagmerk: |
vierkant geel teken met verticale zwarte balk in het midden, geplaatst op de vlakke zijde |
|
licht:(*) [38] |
geel onderbroken licht |
|
kenteken:(*) [39] |
nummering aansluitend aan die van 5.1.1 en 5.1.2 |
b.v. 8 |
5.2.2. Linker oever
dagmerk: |
vierkant geel teken met verticale diagonale zwarte balk, geplaatst op de punt |
|
licht:(*) [40] |
geel onderbroken licht |
|
kenteken:(*) [41] |
nummering aansluitend aan die van 5.1.1 en 5.1.2 |
b.v. 7 |
5.2.3 Geleidelijnen
Ter markering van een overgang over langere afstand kan op dezelfde oever een stel van de onder 5.2.1 of 5.2.2 genoemde tekens zijn geplaatst, waarvan het achterste teken hoger is dan het voorste. Deze tekens inéén (verticaal boven elkaar) gezien geven de as van de overgang aan. |
Opmerking
De hiervoor genoemde lichten kunnen in plaats van de dagmerken voorkomen.
5.3 Lichtenlijnen (geleidelichten)
Volgens hetzelfde principe als onder 5.2.3 genoemd geven geleidelichten, inéén gezien, de as van een aanlooproute vanuit zee of een meer, dan wel het diepste gedeelte van een vaargeul aan. Lichtenlijnen worden toegepast in gevallen waar andere vaarwatermarkering onvoldoende leiding geeft of ontbreekt. De lichten zijn doorgaans synchroon brandende periodelichten van dezelfde kleur; het hoge licht kan evenwel een vast licht zijn. De kleur is meestal wit; ter betere onderscheiding (achtergrondverlichting, meerdere lichtenlijnen naast elkaar) kunnen ook andere kleuren worden toegepast. |
5.4 Sectorlichten
Deze dienen eveneens als geleidelichten. Bij een sectorlicht is de lichtbundel verdeeld in één of meer witte en rode en/of groene sectoren. In het algemeen geeft een witte sector de ligging van het vaarwater aan ten opzichte van ondiepten en/of oevers, die gedekt worden door de naastliggende groene of rode sectoren. Aangezien de aldus gemarkeerde gevaren meestal op verschillende afstanden van het licht zijn gelegen, is plaatselijke bekendheid of het raadplegen van een kaart onontbeerlijk voor de juiste interpretatie van dergelijke lichten. |
Op brede vaarwaters en meren kunnen ook de volgende markeringen worden toegepast.
6.1. Cardinale markering
Deze markering wordt gebruikt in samenhang met het kompas en geeft aan waar zich, ten opzichte van een gevaar, bevaarbaar water bevindt. De markeringen worden genoemd naar het kwadrant waarin ze liggen; deze benaming duidt tevens de zijde aan waarlangs de markering moet worden gepasseerd. De kwadranten liggen tussen de volgende peilingslijnen, gezien vanuit het te markeren punt:
Noord kwadrant: tussen NW en NO,
Oost kwadrant: tussen NO en ZO,
Zuid kwadrant: tussen ZO en ZW,
West kwadrant : tussen ZW en NW.
De belangrijkste kenmerken van de cardinale markering zijn het topteken, altijd bestaande uit twee kegels, en het licht, bestaande uit een (groep-) flikkerlicht (Q) of snelflikkerlicht (VQ).
6.1.1. Noord Cardinaal betonningsvoorwerp
vorm: |
pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken |
kleur: |
zwart boven geel |
topteken: |
2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar boven gericht |
licht:(*) [42] |
- kleur: wit |
- karakter: VQ of Q |
|
kenteken: |
de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar |
6.1.2. Oost Cardinaal betonningsvoorwerp
vorm: |
pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken |
kleur: |
zwart met één brede gele horizontale band |
topteken: |
2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de basis naar elkaar toe gericht |
licht:(*) [43] |
- kleur: wit |
- karakter: VQ (3) 5 s. of Q (3) 10 s. |
|
kenteken: |
e naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar |
6.1.3. Zuid Cardinaal betonningsvoorwerp
vorm: |
pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken |
kleur: |
geel boven zwart |
topteken: |
2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar beneden gericht |
licht:(*) [44] |
- kleur: wit |
karakter: VQ (6) + LFl 10 s. of Q (6) + LFl 15 s. |
|
kenteken: |
de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar |
6.1.4. West Cardinaal betonningsvoorwerp
vorm: |
pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken |
kleur: |
geel met één brede zwarte horizontale ban |
topteken: |
2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar elkaar toe gericht |
licht:(*) [45] |
- kleur: wit |
- karakter: VQ (9) 10 s. of Q (9) 15 s. |
|
kenteken: |
de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar |
6.2. Markering van een afzonderlijk gevaar
Deze markering geeft losliggende gevaren aan die beperkt van afmeting zijn en die - op voldoende afstand - rondom passeerbaar zijn. Evenals bij de cardinale markering zijn de belangrijkste kenmerken het topteken, altijd bestaande uit 2 bollen, en het licht, bestaande uit 2 schitteringen.
vorm: |
pilaar of sparboei, eventueel drijf- of kopbaken |
|
kleur: |
zwart met een brede rode horizontale band |
|
topteken: |
2 boven elkaar geplaatste zwarte bollen |
|
licht:(*) [46] |
- kleur: wit |
|
- karakter: Fl (2) |
||
kenteken: |
de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar |
b.v. boorpijp |
6.3. Markering van veilig vaarwater
Deze markering geeft een positie aan waar rondom veilig genavigeerd kan worden. Zij wordt gebruikt om het midden of het diepste gedeelte van een vaarwater, of een aanloop of verkenningspositie aan te geven. Deze betonning wordt in het BPR-gebied zonder topteken toegepast, ter onderscheiding van de scheidingsmarkering (2.1.3).
vorm: |
bolvormige boei of ton eventueel sparboei |
|
kleur: |
rood-wit verticaal gestreept |
|
licht:(*) [47] |
- kleur: wit |
|
- karakter: langzaam, b.v. Iso (6 of 8 s.), LFl, Oc, Mo (Morsecode) A |
||
kenteken: |
de naam - of een afkorting daarvan - van het vaarwater, de aanloop- of verkenningspositie, eventueel opeenvolgend genummerd |
b.v. Oosterschelde |
De ingangen van havens, zijvaarten, aftakkingen, e.d. kunnen als volgt zijn gemarkeerd (invarend gezien):
7.1.1 Bakboordszijde
dagmerk: |
rood-wit horizontaal gestreepte (cilindervormige) lichtopstand |
|
licht: |
rood vast licht 1 [48]of rood flikkerlicht |
7.1.2 Stuurboordszijde
dagmerk: |
groen-wit horizontaal gestreepte (kegelvormige) lichtopstand |
|
licht: |
groen vast licht 1 [49]of groen flikkerlicht |
7.2.1 Bakboordszijde
dagmerk |
rood-wit horizontaal gestreepte paal met rood cilindervormig topteken |
7.2.2 Stuurboordszijde
dagmerk |
rood-wit horizontaal gestreepte paal met rood cilindervormig topteken |
De vaarwegen, bedoeld in artikel 4.05, derde en vierde lid, artikel 6.29, derde lid, artikel 6.33, tweede lid, en artikel 9.07, eerste en tweede lid, zijn:
De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.01, zijn:
De vaarwegen, bedoeld in artikel 10.01, eerste lid, zijn:
De gevaarlijke stoffen in de zin van de IMDG-codeb1 [50], bedoeld in artikel 10.04, eerste lid, zijn:
Vaarweg |
lengte in m |
Breedte in m |
Diepgang |
Fryslân |
|||
Haven Terschelling |
85 |
12,00 |
3,40 |
Haven Vlieland |
60 |
10,00 |
3,40 |
Vaarweg tussen zee en Harlingen, via het Stortemelk, de Vliestroom, de Blauwe Slenk en het vaarwater langs de Pollendam |
140 |
6,00 |
|
Overijssel |
|||
Zijkanaal naar Almelo van de Twenthekanalen |
110 |
9,75 |
2,50 |
Kanaal Zutphen-Enschede van de Twenthekanalen |
|||
- Geldersche IJssel- zwaaikom Lochem (km 17) |
110 |
11,50 |
2,801 [51] |
- Zwaaikom Lochem - Enschede |
110 |
9,75 |
2,60 |
Overijssel/Gelderland |
|||
Geldersche IJssel15 [52] en Keteldiep |
110 |
12,00 |
|
Zwolle-IJsselkanaal |
110 |
12,00 |
3,252 [53] |
Overijsselsche Vecht |
|||
- gedeelte rijksweg 28 - stuw Junne |
35 |
5,00 |
1,00 |
Meppelerdiep |
|||
- van Zwarte Water via Meppelerdiep-sluis - Kaapbrug |
110 |
12,00 |
3,252 [54] |
- via Grote Kolksluis |
67 |
8,20 |
2,802 [55] |
Zwarte Water |
110 |
12,00 |
3,252 [56] |
Zwolsche Diep |
110 |
12,00 |
3,002 [57] |
Zwanendiep |
110 |
12,00 |
2,702 [58] |
Ramsdiep |
110 |
11,50 |
3,002 [59] |
Noord-Holland |
|||
Haven Oudeschild |
90 |
<12,50 |
4,50 |
De betonde vaarwateren tussen zee en Den Helder |
9.00 |
||
Marinehaven Willemsoord |
200 |
8.00 |
|
Oranjesluizencomplex |
|||
- Noordersluis |
70 |
13,50 |
3,5014 [60] |
- Middensluis |
90 |
17,50 |
3,5014 [61] |
- Zuidersluis |
70 |
13,50 |
3,5014 [62] |
- Prins Willem Alexandersluis |
200 |
23,00 |
3,5014 [63] |
Noordzeekanaal en Noordzeesluizen te IJmuiden |
325 |
43,00 |
13,10 |
- 1e Rijksbinnenhaven |
3,50 |
||
- 2e Rijksbinnenhaven |
5,70 |
||
- 3e Rijksbinnenhaven |
6,50 |
||
- Kruithaven, buitenzijde (meerstoelen) |
9,10 |
||
- Zijkanaal B |
1,80 |
||
- Zijkanaal C |
11,40 |
3,00 |
|
- Zijkanaal D |
3,00 |
||
- Zijkanaal E |
2,20 |
||
- Zijkanaal G over een lengte van 1000 m gemeten uit de as van het Noordzeekanaal |
8,00 |
||
- Zijkanaal H |
1,30 |
||
Haven Marken |
55 |
6,60 |
2,00 |
Flevoland |
|||
IJsselmeer |
|||
- Houtribsluis |
190 |
17,50 |
3,50 |
- Krabbersgatsluis |
110 |
11,60 |
3,50 |
- Lorentzsluizen: |
|||
grote sluis |
120 |
13,00 |
3,503 [64] |
kleine sluis |
67 |
8,20 |
3,503 [65] |
- Stevinsluis |
120 |
13,00 |
3,503 [66] |
- Noorderhaven Breezanddijk |
50 |
11,50 |
2,803 [67] |
- Zuiderhaven Breezanddijk |
95 |
11,50 |
2,503 [68] |
- Buiten- en voorhavens Den Oever en Kornwerderzand |
120 |
13,00 |
3,503 [69] |
Randmeren Flevoland |
|||
- Nijkerkersluis |
85 |
9,50 |
2,50 |
- Hardersluis |
60 |
6,90 |
2,50 |
- Roggebotsluis |
85 |
9,50 |
2,50 |
Noord-Holland/Utrecht |
|||
Buitenhaven van Muiden en toegangsgeul |
|||
- Groote Zeesluis - IJmeer |
45 |
7,50 |
1,80 |
Amsterdam-Rijnkanaal |
200 |
23,50 |
4,00 |
Lekkanaal |
200 |
17,70 |
3,5025 [70] |
Merwedekanaal (benoorden de Lek) |
110 |
11,50 |
2,8018 [71] |
Gekanaliseerde Hollandsche IJssel |
|||
- Doorslagsluis - km 2,2 |
39 |
5,45 |
1,7519 [72] |
- km 2,2 - Oudewater (km 17,9) |
39 |
5,45 |
1,75 |
- km 17,9 - Haastrechtse brug |
39 |
5,45 |
1,90 |
Zuid-Holland |
|||
Hollandsche IJssel |
|||
- van km 0.0 tot km 1.1 |
39 |
5,45 |
2,5020 [73] |
- van km 1.1 tot km 3.4 |
110 |
11,50 |
3,1520 [74] |
- van km 3.4 tot km 4.5 |
110 |
11,50 |
3,6020 [75] |
- van km 4.5 tot km 7.0 |
110 |
11,50 |
4,0520 [76] |
- van km 7.0 tot km 19.7 |
110 |
11,50 |
4,7020 [77] |
Oude Maas (zeevaart) |
175 |
25 |
8,80 |
Dordtsche Kil en de daarop aansluitende vaarweg naar de havens van het Industrie- en Havenschap Moerdijk (zeevaart) |
175 |
25,00 |
8,00 |
Volkeraksluizen |
200 |
23,50 |
4,75 |
Boven-Merwede/Beneden-Merwede/ Nieuwe Merwede/Noord/Oude Maas/Dordtsche Kil/ Hollandsch Diep/Amer/Haringvliet |
|||
- algemeen |
200 |
23,50 |
|
- duwstellen in afvaart brede formatie (gedeelte vóór de duwboot) |
153 |
34,35 |
|
- duwstellen in opvaart lange formatie (gedeelte vóór de duwboot) |
229,50 |
22,90 |
|
Beneden-Merwede |
4,409 [78] |
||
Bergsche Maas |
193 |
17,50 |
4,0023 [79] |
Nieuwe Merwede (Biesboschsluis) |
55 |
6,60 |
3,20 |
Noord |
4,409 [80] |
||
Nieuwe Maas (beheersgebied Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland) |
200 |
23,50 |
|
- duwstellen in afvaart brede formatie (gedeelte voor de duwboot) |
153 |
34,35 |
4,50 |
- duwstellen in opvaart lange formatie (gedeelte voor de duwboot) |
229,50 |
22,90 |
4,50 |
Maasmond, Europoort |
17,40 |
||
Noord-Brabant |
|||
(Gekanaliseerde) Dieze |
90 |
12,00 |
2,5027 [81] |
Zuid-Willemsvaart |
|||
* Orthenbrug – sluis 4 |
9021 |
6,70 |
2,10 |
* sluis 4 - sluis 13 |
50,50 |
1,90 |
|
Wilhelminakanaal |
|||
- Amer - sluis I |
110 |
11,50 |
3,00 |
- sluis I - sluis II |
90 |
9,50 |
2,70 |
- sluis II - industriehaven Loven |
63 |
7,20 |
2,10 |
- industriehaven Loven - Zuid-Willemsvaart |
63 |
7,20 |
1,90 |
Markkanaal |
90 |
9,60 |
2,50 |
Donge |
110 |
11,50 |
3,0022 [82] |
Oude Maasje |
|||
- Bergsche Maas - haven Waspik |
95 |
11,50 |
2,50 |
- haven Waspik - haven Sprang Capelle |
60 |
6,60 |
2,50 |
Zeeland |
|||
Volkerak/Zuid-Vlije/Krammer/ Zijpe/Mastgat/Keeten/ Oosterschelde |
200 |
23,50 |
|
Schelde-Rijnverbinding |
200 |
23,50 |
4,00 |
Krammersluizen |
200 |
23,50 |
4,758 [83] |
Kanaal door Zuid-Beveland |
200 |
23,50 |
4,758 [84] |
Veerse Meer |
130 |
18,00 |
|
Roompotsluis |
95 |
14,50 |
5,009 [85] |
Bergsediepsluis |
34 |
6,00 |
2,004 [86] |
Handelshaven Breskens5 [87] |
95 |
||
Veerhaven Terneuzen |
80 |
9,50 |
|
Limburg |
|||
Maas |
|||
- van km 8,650 – invaart Julianakanaal |
137,50 |
14,00 |
3,00 |
- van km 64,5 – 67,9 |
110 |
12,00 |
2,80 |
- sluis Linne |
137,50 |
13,50 |
3,0016 [88] |
> 137 m |
193 |
13,50 |
3,0016 [89] |
- sluis Roermond |
137,50 |
13,50 |
3,0017 [90] |
> 137,50 m |
193 |
13,50 |
3,0017 [91] |
- sluis Belfeld oude: |
137,50 |
13,50 |
3,0011 [92] |
> 137,50 m |
193 |
13,50 |
3,0011 [93] |
nieuwe: |
137,50 |
15,50 |
3,00 |
- sluis Sambeek oude: |
137,50 |
13,50 |
3,0012 [94] |
> 137,50 m |
193 |
13,50 |
3,0012 [95] |
nieuwe: |
137,50 |
15,50 |
3,00 |
- sluis Grave |
137,50 |
15,50 |
3,20 |
- Prinses Maxima sluizen te Lith |
|||
zuidkolk |
113,50 |
13,50 |
3,506 [96] |
noordkolk |
193 |
17,50 |
4,0023 [97] |
- Maasbracht (km 67,7) |
|||
– sluis Sambeek |
|||
> 137,50 m |
193 |
13,50 |
3,00 |
- Traject Sambeek – km 226,5 |
|||
> 137,50 m |
193 |
13,50 |
3,20 |
Julianakanaal |
|||
- Gekanaliseerde Maas - Beatrixhaven |
137,50 |
14,00 |
3,00 |
- Beatrixhaven - haven Stein |
110 |
12,00 |
3,00 |
> 110 m 26 [98] |
137,50 |
11,50 |
3,00 |
- Haven Stein - sluis Born |
137,50 |
14,00 |
3,00 |
oude sluis Born |
132,50 |
13,50 |
3,00 |
- sluis Born – km 36,6 |
137,50 |
15,50 |
3,00 |
- sluis Maasbracht - km 36,6 |
137,50 |
15,50 |
3,00 |
> 137,50 m |
193 |
13,50 |
3,00 |
Lateraalkanaal Linne-Buggenum |
|||
> 137,50 m |
193 |
13,50 |
3,00 |
Sluis Heel |
137,50 |
15,50 |
3,00 |
Maas-Waalkanaal |
|||
Maas – Maas-Waalkanaal km 10,7 |
137,50 |
15,50 |
3,2024 [99] |
> 137 m |
193 |
13,50 |
3,2024 [100] |
km 10,7 – Waal |
193 |
15,50 |
3,7013 [101] |
Kanaal van Sint Andries |
110 |
13,50 |
3,507 [102] |
Verbindingskanaal in het Bossche Veld |
80 |
8,30 |
2,50 |
> 80 m 26 [103] |
86 |
8,30 |
2,50 |
Zuid-Willemsvaart |
|||
sluis 19 - Verbindingskanaal |
20 |
4,50 |
1,65 |
Verbindingskanaal – Smeermaas |
80 |
8,30 |
2,50 |
> 80 m 26 [104] |
86 |
8,30 |
2,50 |
Belgische grens nabij Loozen |
|||
via sluis 16 en 15 tot sluis 13 |
65 |
7,25 |
2,10 |
sluis 15 – Randwegbrug |
95 |
9,50 |
2,10 |
Kanaal Wessem - Nederweert |
|||
- km 0,00 - km 0,85 |
137,50 |
15,50 |
3,20 |
- km 0,85 - km 2,20 |
95 |
9,50 |
2,50 |
- km 2,20 - km 16,30 |
95 |
9,50 |
2,10 |
oude sluis Panheel |
95 |
7,25 |
2,10 |
Noordervaart |
|||
Sluis Hulzen |
62 |
7,25 |
1,65 |
De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.05, eerste lid, zijn:
De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.08, zijn:
Voetnoten:
1 | Niet verplicht |
1 [2] | Niet verplicht |
2 [3] | Bij een samenstel moet het geluidssein slechts worden gegeven door het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt. (art. 6.32, lid 6 en art. 6.33, lid 1) |
*) [4] | Het gebruik van twee boven elkaar geplaatste borden, lichten of vlaggen duidt een verbod van langere duur aan. |
*) [5] | Het gebruik van twee boven elkaar geplaatste borden, lichten of vlaggen duidt een verbod van langere duur aan. |
*) [6] | Het gebruik van twee boven elkaar geplaatste borden, lichten of vlaggen duidt een verbod van langere duur aan. |
* [7] | De maat waarmede de hoogte is verminderd kan worden vermeld op een onderbord (Zie voorbeeld bij F.3) |
* [8] | Bij een vaste brug met slechts één doorvaartopening kan een geel licht boven die doorvaartopening zijn aangebracht als oriënteringslicht |
(*) [9] | in meters, tenzij anders vermeld. |
(*) [10] | in meters, tenzij anders vermeld. |
(*) [11] | Niet gemarkeerde brugopeningen kunnen op eigen risico worden gebruikt. |
(**) [12] | Bij een vaste brug met slechts één doorvaartopening kan een geel licht boven die doorvaartopening zijn aangebracht als oriënteringslicht |
1 [13] | indien aanwezig |
1 [14] | indien aanwezig |
2 [15] | m.u.v. kop-, steek- en walbakens |
1 [16] | indien aanwezig |
1 [17] | indien aanwezig |
2 [18] | m.u.v. kop-, steek- en walbakens |
3 [19] | - in de Waddenzee wordt thans de markering volgens het Maritieme Betonningsstelsel A (IALA) toegepast. |
1 [20] | indien aanwezig |
2 [21] | m.u.v. kop-, steek- en walbakens |
3 [22] | <<van boven naar beneden>> gerekend. |
1 [23] | indien aanwezig |
2 [24] | m.u.v. kop-, steek- en walbakens |
3 [25] | <<van boven naar beneden>> gerekend. |
1 [26] | indien aanwezig |
2 [27] | m.u.v. kop-, steek- en walbakens |
1 [28] | indien aanwezig |
1 [29] | indien aanwezig |
1 [30] | indien aanwezig |
* [31] | indien aanwezig |
* [32] | indien aanwezig |
* [33] | indien aanwezig |
(*) [34] | indien aanwezig |
(*) [35] | indien aanwezig |
(*) [36] | indien aanwezig |
(*) [37] | indien aanwezig |
(*) [38] | indien aanwezig |
(*) [39] | indien aanwezig |
(*) [40] | indien aanwezig |
(*) [41] | indien aanwezig |
(*) [42] | indien aanwezig |
(*) [43] | indien aanwezig |
(*) [44] | indien aanwezig |
(*) [45] | indien aanwezig |
(*) [46] | indien aanwezig |
(*) [47] | indien aanwezig |
1 [48] | In deze gevallen wordt ter betere ondersdcheiding van andere vaarwegmarkeringen afgeweken van het onder 1.3.3 beschreven beginsel |
1 [49] | In deze gevallen wordt ter betere ondersdcheiding van andere vaarwegmarkeringen afgeweken van het onder 1.3.3 beschreven beginsel |
b1 [50] | IMDG-code: International Maritime Dangerous Goods Code. |
1 [51] | Op het pand Geldersche IJssel - Eefde (voorpand) evenveel minder dan 2,80 m als de buitenwaterstand sluis Eefde lager is dan NAP + 3,20 m. |
15 [52] | Schepen die gebruik maken van de hefopening in de spoor- en verkeersbrug Zutphen (km 928.150) moeten rekening houden met de volgende beperkingen: a. de bodem ligt op ca. NAP + 0,50 m, d.w.z. ongeveer 0,50 cm hoger dan overigens in dat riviervak; b. de bodembreedte op NAP +0,50 m is slechts 8,00 m; c. eerst op ca NAP + 2,50 m is een breedte van 12 m aanwezig; d. bij doorvaart hiervan is een sterke waterspiegeldaling mogelijk. |
2 [53] | Bij waterstand = NAP of zoveel minder dan de waterstand lager is dan NAP. De drempeldiepte van de Meppelerdiep-brug ligt op NAP – 3,50 m. De keersluis in Zwartsluis wordt gesloten bij een waterstand hoger dan NAP + 0,50 m en bij een waterstand lager dan NAP – 0,50 m. |
2 [54] | Bij waterstand = NAP of zoveel minder dan de waterstand lager is dan NAP. De drempeldiepte van de Meppelerdiep-brug ligt op NAP – 3,50 m. De keersluis in Zwartsluis wordt gesloten bij een waterstand hoger dan NAP + 0,50 m en bij een waterstand lager dan NAP – 0,50 m. |
2 [55] | Bij waterstand = NAP of zoveel minder dan de waterstand lager is dan NAP. De drempeldiepte van de Meppelerdiep-brug ligt op NAP – 3,50 m. De keersluis in Zwartsluis wordt gesloten bij een waterstand hoger dan NAP + 0,50 m en bij een waterstand lager dan NAP – 0,50 m. |
2 [56] | Bij waterstand = NAP of zoveel minder dan de waterstand lager is dan NAP. De drempeldiepte van de Meppelerdiep-brug ligt op NAP – 3,50 m. De keersluis in Zwartsluis wordt gesloten bij een waterstand hoger dan NAP + 0,50 m en bij een waterstand lager dan NAP – 0,50 m. |
2 [57] | Bij waterstand = NAP of zoveel minder dan de waterstand lager is dan NAP. De drempeldiepte van de Meppelerdiep-brug ligt op NAP – 3,50 m. De keersluis in Zwartsluis wordt gesloten bij een waterstand hoger dan NAP + 0,50 m en bij een waterstand lager dan NAP – 0,50 m. |
2 [58] | Bij waterstand = NAP of zoveel minder dan de waterstand lager is dan NAP. De drempeldiepte van de Meppelerdiep-brug ligt op NAP – 3,50 m. De keersluis in Zwartsluis wordt gesloten bij een waterstand hoger dan NAP + 0,50 m en bij een waterstand lager dan NAP – 0,50 m. |
2 [59] | Bij waterstand = NAP of zoveel minder dan de waterstand lager is dan NAP. De drempeldiepte van de Meppelerdiep-brug ligt op NAP – 3,50 m. De keersluis in Zwartsluis wordt gesloten bij een waterstand hoger dan NAP + 0,50 m en bij een waterstand lager dan NAP – 0,50 m. |
14 [60] | Bij een waterstand van NAP – 0,50 m of hoger of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP – 0,50 m. |
14 [61] | Bij een waterstand van NAP – 0,50 m of hoger of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP – 0,50 m. |
14 [62] | Bij een waterstand van NAP – 0,50 m of hoger of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP – 0,50 m. |
14 [63] | Bij een waterstand van NAP – 0,50 m of hoger of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP – 0,50 m. |
3 [64] | Bij een waterstand op de Waddenzee gelijk aan of boven NAP of op het IJsselmeer gelijk aan of boven NAP – 0,50 m dan wel evenveel minder dan de waterstand lager is dan NAP respectievelijk NAP – 0,50 m. |
3 [65] | Bij een waterstand op de Waddenzee gelijk aan of boven NAP of op het IJsselmeer gelijk aan of boven NAP – 0,50 m dan wel evenveel minder dan de waterstand lager is dan NAP respectievelijk NAP – 0,50 m. |
3 [66] | Bij een waterstand op de Waddenzee gelijk aan of boven NAP of op het IJsselmeer gelijk aan of boven NAP – 0,50 m dan wel evenveel minder dan de waterstand lager is dan NAP respectievelijk NAP – 0,50 m. |
3 [67] | Bij een waterstand op de Waddenzee gelijk aan of boven NAP of op het IJsselmeer gelijk aan of boven NAP – 0,50 m dan wel evenveel minder dan de waterstand lager is dan NAP respectievelijk NAP – 0,50 m. |
3 [68] | Bij een waterstand op de Waddenzee gelijk aan of boven NAP of op het IJsselmeer gelijk aan of boven NAP – 0,50 m dan wel evenveel minder dan de waterstand lager is dan NAP respectievelijk NAP – 0,50 m. |
3 [69] | Bij een waterstand op de Waddenzee gelijk aan of boven NAP of op het IJsselmeer gelijk aan of boven NAP – 0,50 m dan wel evenveel minder dan de waterstand lager is dan NAP respectievelijk NAP – 0,50 m. |
25 [70] | Bij een waterstand van NAP –0,40 m of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP – 0,40 m. |
18 [71] | Bij een waterstand van NAP – 0,40 m op het Amsterdam-Rijnkanaal of hoger of zoveel minder als de waterstand lager is. Bij een waterstand van NAP +1,35 m of hoger of zoveel minder als de waterstand op de Lek bij de Koninginnesluis is. |
19 [72] | Bij een waterstand van NAP + 0,50 m of hoger of zoveel minder als de waterstand is bij de Doorslagsluis te Nieuwegein. |
20 [73] | Bij een waterstand t.o.v. NAP, of zoveel hoger of zoveel minder als de waterstand t.o.v. NAP. |
20 [74] | Bij een waterstand t.o.v. NAP, of zoveel hoger of zoveel minder als de waterstand t.o.v. NAP. |
20 [75] | Bij een waterstand t.o.v. NAP, of zoveel hoger of zoveel minder als de waterstand t.o.v. NAP. |
20 [76] | Bij een waterstand t.o.v. NAP, of zoveel hoger of zoveel minder als de waterstand t.o.v. NAP. |
20 [77] | Bij een waterstand t.o.v. NAP, of zoveel hoger of zoveel minder als de waterstand t.o.v. NAP. |
9 [78] | Bij een waterstand = NAP of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP. |
23 [79] | Bij een waterstand van NAP of zoveel minder als de buitenwaterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP. |
9 [80] | Bij een waterstand = NAP of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP. |
27 [81] | Bij een waterstand van NAP +0,50 m of hoger of zoveel minder als de waterstand beneden NAP + 0,50 m. |
22 [82] | Bij een waterstand van NAP + 0,50 m of hoger of zoveel minder als de waterstand beneden NAP + 0,50 m. is. |
8 [83] | Bij een waterstand hoger dan of gelijk aan NAP – 0,75m of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP – 0,75 m. |
8 [84] | Bij een waterstand hoger dan of gelijk aan NAP – 0,75m of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP – 0,75 m. |
9 [85] | Bij een waterstand = NAP of zoveel minder als de waterstand lager is dan NAP. |
4 [86] | Bij waterstand Oosterschelde-zijde NAP – 1,50 m of hoger. |
5 [87] | Kielspeling 10 % van de waterdiepte. |
16 [88] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 16,95 m. |
16 [89] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 16,95 m. |
17 [90] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 14,20 m. |
17 [91] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 14,20 m. |
11 [92] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 10,95 m. |
11 [93] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 10,95 m. |
12 [94] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 7,70 m. |
12 [95] | Of zoveel minder als de waterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 7,70 m. |
6 [96] | Bij een waterstand NAP + 1 m of zoveel minder als de buitenwaterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP + 1 m. |
23 [97] | Bij een waterstand van NAP of zoveel minder als de buitenwaterstand in het benedentoeleidingskanaal lager is dan NAP. |
26 [98] | Schepen of duwstellen langer dan 110 m moeten zijn uitgerust met een actieve kopbesturing. |
24 [99] | Bij een waterstand NAP + 7,70 m of zoveel minder als de waterstand bij sluis Heumen aan de Maaszijde lager is dan NAP + 7,70 m. |
24 [100] | Bij een waterstand NAP + 7,70 m of zoveel minder als de waterstand bij sluis Heumen aan de Maaszijde lager is dan NAP + 7,70 m. |
13 [101] | Of zoveel minder als de buiten- of de binnenwaterstand lager is dan NAP + 7,20 m. |
7 [102] | Bij een waterstand NAP + 1 m of zoveel minder als de waterstand bij sluis St. Andries v.w.b. de Maaszijde lager is dan NAP + 1 m dan wel v.w.b. de Waalzijde lager is dan NAP + 2 m. |
26 [103] | Schepen of duwstellen langer dan 110 m moeten zijn uitgerust met een actieve kopbesturing. |
26 [104] | Schepen of duwstellen langer dan 110 m moeten zijn uitgerust met een actieve kopbesturing. |