Benamingen rond een roeivlet, sloep en aakje
(5 = doft, 7 = dol, 14 = berghout, 16 = spoorstok)








 


benamingen rond het boord van een sloep
 

 

Mastdoft in een ijzeren aakje.
De voordoft is voorzien van een uitsparing voor een mast. Aan die mast of korter paaltje kon ook de huik worden opgehouden, een zeildoekse tent als bij een zalmschouw

 

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
plecht
tornbalk
doftweger
knie
doft
dolboord
dol
borglijntje
kimweger
spant
wrikgat/scheegat
spiegel
scheg
stootrand/berghout
(huid)gangen
spoorstok/spoorlat
vlonder of (buik)denning