|
|
|
Backhoe dredger | Backhoe
dredger is de gangbare naam voor een grijperkraanbaggerponton. Dat is
een hele mond vol en niet in de Van Dale te vinden. De "backhoe" bestaat uit een zware hydraulische graafmachine, de excavator,
die gemonteerd is op een drijvend ponton dat met twee of drie
spudpalen op zijn plaats wordt gehouden. De grootste backhoe dredger ter
wereld draagt de naam Magnor en is in april 2016 opgeleverd aan Boskalis. De
gigantische grijper heeft een inhoud van 45 kuub waarmee per keer 67 ton
(67.000 kilo) bagger, zand, klei, grind of stenen van een maximale diepte van 32 meter kan worden opgeschept. Verwant:
beunschip. |
Bak | Bak of
baksvolk is in scheepstaal (zeevaart) de benaming van het voordek of voor
een groepje scheepsvolk met hetzelfde specialisme of uit dezelfde wacht. Sommige publicaties
zeggen, dat het verhoogde voorschip een bak vormde, dat de daarin ondergebrachte matrozen
baksvolk waren en dat daaruit "bak" als schaftgelegenheid is afgeleid. Bij oude
schepen was het voorschip echter geen bak, maar een kasteel.
Aan het eind van de 16e eeuw verdween het kasteel om plaats te maken voor een lager
voorschip, terwijl linieschepen bijna geheel glad werden.
In ieder geval huisden de schepeling tot die tijd in de voorpiek, daarna ook in het
tussendek. Op de gladdekschepen (althans op sommige) werd later weer een verhoogd voordek
aangebracht. In 1671 schreef Nicolaes Witsen: "Bak. Het verblijf van 't schip, voor op den overloop. Deze zijn open of geslooten: het wulf van de geslootene, komt tot aen de steven toe, en is gelijk van hoogte, en plat; of daelt voor met een tree weinigh neder: de opene hebben voor een Schilt, waer men door op 't Galjoen gaet". Dit voordek heette bak en de ruimte er onder: "onder den bak". Het is niet duidelijk of "bak" naar het baksvolk of schaftbak is genoemd. In een artikelbrief van 1605 en later in 1629 sprak men in ieder geval niet van schaftbak, maar van schotel: "Nyemant en vervoordere hem op te staen van den schotel, daer hij aengerecht is, om aen een ander schotel te gaen eten". Eerst in 1636 wordt van baksvolk in relatie tot (etens)bak gesproken. Het scheepsvolk at in groepen van 10 tot 16
man uit een bak, een houten balie met blank geschuurde ijzeren banden, waarbij ze in
kleermakerszit op het dek zaten. Tot ver in de 19e eeuw was dit nog zo. Sommigen
gebruikten hun loopzakje als zitkussen, anderen een voetenbankje o.i.d. Op het schaftzeil
werd "gedekt" met schaftblikjes. Men at met tinnen lepels, of met z'n mes.
Lepels zoals nu, kwamen omstreeks 1895; vorken veel later, want voor de scheepskost was
geen vork nodig. De enige smaakmaker was een portie blokzout, dat gerold of fijngeslagen
in een houten zoutvaatje met koperen banden, op het schaftzeil stond. De bak kreeg de naam
van de functie van de onderofficier, die zich aan het hoofd bevond, b.v. bootmansgastenbak
of schiemansgastenbak. Maar ook wel de naam van de bakslieden zelf: roeiersbak,
busschietersbak, soldatenbak e.d. Uit 1718 dateert een overlevering dat de
jongste van de bak aan het eind van de maaltijd "lens" mocht roepen waarna
hij de bak of schotel mocht uitlikken. |
Bakboord *** |
Bakboord is de linkerzijde
van het schip, kijkend in de richting van het voorschip; navigatielicht: rood. De begrippen bakboord en
stuurboord worden alleen voor de linker en rechterzijde van een boot gebruikt en niet voor
het links of rechts van vaarwater. Men denkt dat de benaming stamt uit de tijd dat gestuurd werd met een roerspaan (roeispaan) welke aan de rechterkant van het schip zat. Dat was dus STUURboord. Je stond dan met de rug, oud Middennederlands: bac (Grote Van Dale), naar de linkerzijde; BAKboord. Volgens een andere verklaring zou de oorsprong liggen in de tijd dat stuurlieden, onderofficieren en roergangers ter rechterzijde in zeildoekse hutten, en de matrozen ter linkerzijde in bakken verbleven. Als je moeite hebt om de kleuren te onthouden probeer dan een ezelsbruggetje te maken. Ikzelf ben linkshandig en heb (had) rood haar. Links dus rood.., hoe verzin je het.., maar het werkt wel!! Zuiderbuur Michel gebruikt BoLeRo: Bakboord, Links, Rood. Erg gemakkelijk vindt hij zelf. Minder bekend is het ezelsbruggetje zonder verwijzing naar kleur: In zowel bakboord als links wordt de letter K gebruikt. Zie ook: zijroer. |
Bakdekker |
Een bakdekker is een scherp gesneden motorjacht waarvan de kajuit zich onder een lang voordek [bakdek] bevindt dat voor extra leefruimte over de gehele breedte van het schip is verhoogd. Het schip/jacht wordt ook wel geduid als gladdekker. Het gangboord heeft een sterke korte gilling en loopt slechts tot het bakdek. Een variant is de bakdekkruiser met kofferdek. Het stuurhuis is langer, de kajuit korter. Het gangboord langs het stuurhuis heeft door de grotere lengte een geleidelijker zeeg en gilling en het korte voordek [kofferdek] boven de kajuit is vaak verbreed over een waaiersteven. |
Bakkeljauw | Bakkeljauw kan best een verhaspeling zijn van kabeljauw, maar is dat waarschijnlijk niet. Het woord lijkt eerder afgeleid van het Portugese Bacalhao of het Spaanse Bacallao. Het is in ieder geval de oude naam voor schoongemaakte, sterk gezouten en gedroogde vis, meestal kabeljauw, die in de West-Indische koloniën voor veel mensen het hoofdvoedsel uitmaakte. Omdat de vis op de klippen gedroogd werd ontstond de naam klipvis of rotsvis. De uit Amerika ingevoerde bakkeljauw werd in Suriname afhankelijk van de herkomst fisi-bakjau, barba-bakjau of dry hake genoemd en werd naast kopra en gierst ook als voedsel voor de slaven op de armazoens van de WIC gebruikt. Verwant: labberdaan. |
Bakskist | In de pleziervaart
wordt elke (rommel)kist aan dek nogal eens als bakskist aangeduid. Maar oorspronkelijk werd in een
bakskist alleen de kommaliewant en rantsoenen voor een
bak (de groep manschappen van één wacht) bewaard. Wee
degene die op de bakskist ging zitten [vL]. Veel kisten en kasten
hadden een eigen benaming. Zo is er de vergeten naam dreumel voor een smeerkast
of paaiskast (marine) als bewaarplaats van oliën, vetten en reinigingsmiddelen en de paaiskist
voor "snel bij de hand" gereedschap. Maar er waren/zijn ook kisten die geen kist
zijn: paalkist, bootsmanskist. Verwant: dekkist. |
Bakspier |
Bakspieren waren rondhouten, die aan weerzijden van het schip in dwarsscheepse richting werden uitgezwaaid om lijzeilen bij te zetten, of als een (marine)schip voor anker lag, daaraan de sloepen vast te maken en vrij van het schip te houden. De spier draaide met een lummel in een lummelpot, die aan de scheepshuid was bevestigd. Het uiteinde werd verticaal ondersteund door een toppenend (takel), gewoonlijk een hondefok, die aan de opbouw zijn steunpunt vond. Het horizontaal uitvieren en binnenhalen geschiedde bij de lijzeilen met een waterschoot en bij de sloepen met een voor- en achtergei (talie). Het handboek voor zeemanschap (marine) schreef: "Het getuigt van een goede scheepsdiscipline, wanneer men de bakspieren gelijktijdig uitvoert, de staatsietrappen neerlaat en de benodigde sloepen strijkt op het moment dat het anker valt". Verwant: kondwachter, zwierboom, anti-torpedonet. |
Bakstag | De
bakstag of voor-de-winder [HvZ] is een vanaf de masttop
schuin naar achteren naar het dek lopende verstaging die, om een giek of boom ruimte te
geven om ver uit te zwaaien, eenvoudig en snel losgezet resp. weer strak gezet kunnen
worden. Verwant: pardoen. |
Bakstagwind | Een bakstagwind is een stevige wind die ruim, meer dan vier streken achterlijker dan dwars, in de zeilen valt. Een kompasstreek is 11¼º, dus meer dan vier streken is meer dan 45º achterlijker dan dwars. De bakstagwind is zo genoemd omdat de bakstag dan stijf staat en niet labbert. |
Balansroer |
Een
balansroer is een roer waarvan een
klein gedeelte van het totale roeroppervlak aan de voorzijde van het draaipunt zit. De
stuwdruk van het schroefwater wordt daardoor beter benut en het stuurgedrag van het schip
zal verbeteren. Een balansroer zal vaak uitgevoerd zijn in een druppelvorm, d.w.z. dat het
roer vanaf het balansdeel dikker uitloopt tot het draaipunt en daarna over de rest van het
roerblad dun toeloopt. Bij de aanpassingen die schipper Evert
P. van het Schip aan zijn Doerak maakte om het stuurgedrag te verbeteren wordt hier o.a.
aan gerefereerd. Ook niet-Doerakvaarders kunnen profijt van zijn verbetering hebben.
Een gestroomlijnd roer waarvan het balansdeel (de kap) vastzit en het
achterste gedeelte draaibaar is noemt men een oertzroer naar de
jachtontwerper Max Oertz. Een
roer dat aan de onderzijde niet in een hak rust heet spaderoer;
ook wel zwevend of hangend roer. Verwant: Becker roer, oertzroer, propulsieroer, schillingroer, Easyflow roer, hydraulische besturing, roeruitslag, vuistregel roerwerking en uit koers. |
Balant |
Balant was de verzamelnaam voor grote licht gebouwde kanaalschepen. |
Baldhead | Baldhead (kale kop) is een term uit de zeezeilvaart, waarvoor (voorzover bekend) geen Nederlands equivalent is. Het heeft betrekking op tuigage. Men spreekt over een "baldheaded tuig" wanneer de hoogste rondhouten en/of zeilen tijdelijk of permanent zijn weggelaten. Vierkant getuigde schepen voerden b.v. geen bovenbramstengen en langsgetuigde schepen missen mastverlengingen of zeilen die normaal gesproken wel bij het type thuishoren. Zo spreekt men over een baldhead bark of baldhead schoener wanneer de masten geen stengen hebben. De term zou voor het eerst gebruikt zijn in 1887 op de Engelse viermastbark "Duckalbum" [ZehT]. |
Balg | Een balg is een (ondiepe) geul in de buitengronden. In de wadgronden heet het een slenk. |
Baliën | Balie is de Oudnederlandse naam voor een tobbe, bak of hoosvat. Baliën is hozen. "De sloep is gebalied". Het woord baliekluiver heeft hier niets mee te maken. Een baliekluiver is een leegloper, een lanterfanter, waarbij je in oorsprong moet denken aan iemand die over de leuning (balie) van een brug hangt en niets uitvoert, maar wel wacht op zwaarbeladen handkarren om dan hulp te bieden bij het over de brug duwen. Ze werden daarom ook wel kar-ga-door genoemd. |
Ballast | Schepen hebben ter verhoging van de stabiliteit vaak ballast nodig. Bij zeilboten wordt de kiel verzwaard en bij motorboten dient de ballast over het algemeen om een betere gewichtverdeling (trim) te krijgen tussen voor- en achterschip, of tussen bakboord- en stuurboordzijde. Vroeger werden gietijzeren "ballastschuitjes" of "seugen" van 12 of 25 kg gebruikt, tegenwoordig lood. Het heeft een hoog soortelijk gewicht en de "broodjes" zijn gemakkelijk te stouwen, roesten niet en nemen relatief weinig ruimte in beslag. Oude schepen hadden in het ruim een palet. Het was een speciale ruimte voor ballast. |
Barge | De benaming barge werd tot de 17e eeuw naast bark en baardse gebruikt als duiding voor middelgrote zeegaande schepen. In de 19e eeuw werd de benaming bark gepromoveerd tot een eigen type. Op binnenwater werd elke schuit van niet nader bepaald type wel als barge geduid, maar bij de trekschuiten gold barge volgens overlevering en meerdere publicaties als duiding voor een snellere trekschuit. F.N. van Loon sprak in 1838 over een binnenjagt of trekjagt, |
Bark |
De bark was het meest voorkomende zeilkoopvardijschip uit de 19e eeuw, met drie en later ook wel meer masten. Alle masten behalve de achterste zijn vierkantgetuigd. |
Barkas |
De barkas is oorspronkelijk de grootste sloep aan boord van een oorlogsschip, door de Engelsen launch genoemd. De daaropvolgende heet barkassloep, labberlot of pinas. |
Barkgaljoot |
De barkgaljoot was een uit de kluiten gewassen kofschip dat als bark getuigd was. |
Barometer | Een eenvoudige,
maar goede barometer (het weerglas) is een heel belangrijk instrument aan boord.
Voorwaarde is dat je de luchtdrukwaarde regelmatig afleest en juist interpreteert. E.e.a.
het liefst in samenhang met de weersverwachting en een zekere kennis van het wolkenpatroon. De nauwkeurigheid ten opzichte van de werkelijke
luchtdruk in hectopascal is minder belangrijk; het gaat om het aflezen en bijhouden van
het tempo van daling of verhoging. De voorloper van de barometer is het
donder- of
weerglas. Een donderglas heeft de vorm van een buikig gesloten glas. Aan het glas is een
tuit bevestigd, waardoor de latere modellen lijken op een koffiepot. Het glas is voor twee
derde gevuld met water, soms met een kleurstof erin. Wanneer de luchtdruk daalt zal het
waterniveau in de tuit omhoog komen, maar omdat dat ook gebeurt bij hoge temperaturen, was
het niet bepaald zuiver. Een warmte-onweer werd meestal wel feilloos voorspeld door een
overlopende tuit. Vandaar de naam donderglas. Constante luchtdruk of weinig verandering: Standvastig weer, meestal hoge druk, weinig of geen wolken en zwakke wind. Gestaag stijgende luchtdruk: Weersverbetering. Hogedrukgebied nadert, hoe langzamer, hoe groter de kans op een langere weersverbetering. Wolken lossen op. Als dit langzaam gebeurt en de kleur van de lucht niet helderblauw wordt, maar enigszins wazig, wijst dit op een krachtig hogedrukgebied. Hoe minder de wind, hoe dichter bij het centrum. In voor- en najaar kan het gepaard gaan aan mist. Snelle stijging met daarna snelle daling: Snel dichterbij komen van een waarschijnlijk klein hogedrukgebied. Als dit gebeurt na de passage van een koufront en de opklaringen helder (blauw) zijn en een sterke windafname te bespeuren valt, kan je er zeker van zijn dat de weersverbetering van korte duur is. Het is een rug van hoge druk, die voorafgaat aan de nadering van een actief (slecht weer) front. Een zeer snelle stijging kan echter ook wijzen op de nadering van een klein hogedrukgebied met veel wind. De strak blauwe hemel kan je in verwarring brengen, maar windkracht 7 of 8 is geen uitzondering. Men noemt dit een hogedrukstorm. Langzame, maar gestage daling: Een zeer duidelijke aanwijzing dat een depressie in aantocht is. Als de luchtdruk met minder dan een hectopascal per uur daalt, zal de verslechtering waarschijnlijk meevallen en de depressie op afstand passeren. Meestal gaat dit ook gepaard met een langzame toename van bewolking en wind. Snelle daling van de luchtdruk: Zwaar weer op komst. Hoe sneller de daling, hoe slechter het weer. Daalt de luchdruk in een steeds sneller tempo, dan wijst dit op een pittige storm. Daalt de luchtdruk eerst snel, maar daarna langzamer, dan kan de zaak meevallen en de depressie op enige afstand passeren. Minstens stormachtige wind is overigens wel te verwachten. Wet van Buijs Ballot (oprichter KNMI): Waar bevindt zich het hoge- of lagedrukgebied? Als je met de rug naar de wind gaat staan is het hogedrukgebied rechts en iets achterlijker dan dwars (op "4 uur") en het lagedrukgebied links en iets voorlijker dan dwars (op "10 uur"). Op het zuidelijk halfrond precies andersom. Verwant: weer, windsnelheid en wolken. |
Basisbewegingen | Een vrijdrijvend
lichaam, een boot dus, kan zes van elkaar onafhankelijke bewegingen (vrijheidsgraden)
maken, die elkaar overigens deels kunnen beïnvloeden.. Er zijn drie rotatiebewegingen: slingeren,
stampen en gieren en drie translatiebewegingen (heen en weer): schrikken,
verzetten en dompen., ook wel als wegzetten, golfrijden
en optillen.
Verwant: knikspant en rondspant. |
Batterij | Een batterij is een kleine niet oplaadbare stroombron. Maar
van oudsher eigenlijk de benaming die Benjamin Franklin in 1748 gaf aan meerdere parallel of in serie
geschakelde elektrochemische cellen. Inmiddels spreken we over niet-oplaadbare (wegwerp)batterijen en
oplaadbare batterijen (eigenlijk accu's). Batterij is ook de
benaming van een geschutsopstelling van meerdere stukken van hetzelfde kaliber
en in de 19e eeuw de benaming voor een
drijvende
batterij met stoomvermogen. Verwant: accu of batterij. |
Beaufort |
De schaal van Beaufort is een dertiendelige schaal die een verband probeert te leggen tussen
windkracht en zeegang, al in 1805 opgesteld door de Ierse Rear Admiral Francis Beaufort.
Pas nadat hij in 1812 gestopt was met varen en hydrographer van de Royal Navy was
geworden kreeg hij zijn schaal van 13 stappen compleet voor publicatie. Zie windsnelheid. Vóór die tijd veranderden de Nederlandse termen voor windkracht en windrichting door de eeuwen heen. In het begin van de zeventiende eeuw werd de windkracht benoemd naar zijn geluid in het tuig, het uiterlijk van de zee, het gedrag van het schip of de zeilvoering. Zo ontstonden termen als hapje (windvlaagje), de wind is wiew (de wind is kwaad), huiken en guiten (de wind raast/harde wind) en bijlegger (stormachtige tegenwind). In de achttiende eeuw ontstond de verzamelnaam koelt(ie) in combinaties als labberkoelt of slappe bramzeilskoelt (windkracht 2), marszeilskoelt (windkracht 4) en gereefde onderzeilskoelt (windkracht 9). Hierbij bepaalde dus vooral de zeilvoering de benamingen. De windrichting werd aan boord meestal bepaald met behulp van de waker of vleugel, een smalle vlag bovenin de mast. Tot halverwege de negentiende eeuw werd die stand niet gecorrigeerd voor het verschil tussen werkelijke en schijnbare wind. Pas na 1850 in de "Beauforttijd" stonden kompaskoersen regtwijzend in het journaal en werd ook de ware windrichting gemeld. Zie oude termen voor windkracht, wind volgens Witsen en oude weerspreuken. Bron: Frits Koek, KNMI. |
Becker roer |
De werking van het balansroer werd door de Duitse firma Becker in de jaren zestig aanzienlijk verbeterd door aan de achterkant een scharnierbare flap te bevestigen. Het was de uitwerking van het idee voor een flaproer dat scheepsontwerper Lumley, geïnspireerd door de beweging van een visstaart, al in 1862 wilde toepassen. De uitvoering bleek in die tijd nogal ingewikkeld. Op de tekening is te zien dat het schroefwater dankzij de flap extra wordt afgebogen, waardoor de draaicirkel tot wel tweemaal kleiner wordt. Het roerblad zelf draait om de roerpen, waarbij de flap afzonderlijk hydraulisch wordt aangestuurd. De toepassing is vooral bij grotere schepen omdat tevens volstaan kan worden met een kleiner roer dan gebruikelijk. Het "Becker Flap Rudder" werd een wereldwijde standaard op supertankers, containerschepen, veerboten, cruiseschepen en superjachten. |
Beddeplank
|
Een beddeplank is volgens Punterbouw Schreur
de benaming voor de mal die gebruikt
wordt om de schuinte van het boeisel op de
korven af te tekenen. Zo
te zien bestaat het hulpstuk uit een ligger voor over de boorden met daaraan
bevestigd een
plank op de juiste schuinte. Het doet denken aan een overmaatse zwaaihaak.
Oorspronkelijk is een beddenplank (nu met tussen n) de plank aan de voorkant van
een bedstede die
verhindert dat de slaper of zijn dekens uit bed vallen. Wetenswaardig is
de oude uitdrukking: "Trouwen over de beddeplank" = vlak voor
de bevalling
trouwen. Ook wel bekend als "moetje". Het onderschrift bij de foto [SdZ] luidt: Jan Oort met de "beddeplank" op het boord van een nieuwe zeilpunter. Verdere verantwoording [De Punter} |
Bedding | Bedding heeft meerdere betekenissen: - Bij een rivier het profiel of de geul waardoor het water stroomt. (zomerbed) - De benaming voor de totale rivierbodem tussen de oevers. (winterbed) - Sluisvloer. - Onderlaag voor grote zware lichamen of werktuigen. - Zitting van een klep. [ME1], Klankverwant: beting. |
Bedelbalk |
Een bedelbalk is de houten verstevigingsbalk die dwars over het schip, meestal het voordek, loopt. Vaak voorzien van kunstig houtsnijwerk of geschilderd prinswerk. |
Bediening op afstand |
Sluisbediening op afstand (voorbeeld met 5 beeldschermen) Voor bediening op afstand heeft de bedienaar d.m.v. camera's zicht op - het naderingsgebied aan beide zijden met voorhavens en opstelruimte (camera 1 en 5) - de schutkolk zelf (camera 3) - de deuren aan beide zijden (camera 2 en 4) Brugbediening op afstand (voorbeeld met 3
beeldschermen) |
Bedieningstijden | Bedieningstijden van bruggen en sluizen zijn op de site van Rijkswaterstaat te vinden. Je kan daar een pdf-bestand downloaden of een applicatie starten waarmee gezocht kan worden op brug, sluis of vaarweg. Tevens zijn marifoonkanalen en telefoonnummers vermeld. De informatie wordt maandelijks ververst. |
Bedrading | De elektrische bedrading aan boord mag niet van het soort zijn dat thuis gebruikt wordt met vaste kern. Door trillingen kan breuk ontstaan in kern of isolatie. Gebruik alleen montagedraad met soepele kern en voer de draden door buizen of goten. Verder dien je er bij de dikte rekening mee te houden dat per mm² doorsnede niet meer dan 4 tot 6 ampère verwerkt kan worden. Anders wordt de draad warm (brandgevaar) en veroorzaakt spanningsverlies. Voor het maken van meerdere aansluitingen in het dashboard kunnen het beste rijgklemmen i.p.v. kroonsteentjes gebruikt worden. Voor het boordnet op zeegaande schepen wordt wel vertind koperdraad toegepast, het zgn "marine grade" of "tinned stranded" draad. Toch ontstaan de meeste problemen niet door oxidatie, maar door schavielen. Verwant: accu, ampèremeter, contactslot, diodebrug, shunt, combinatie 24V/12V en boordnet. |
Begord | Begord liggen is de toestand van een
vertuid schip dat door
onklaar zwaaien met de kiel over de ankerkabel drijft en als gevolg daarvan
niet meer vrij met de stroom en/of de wind kan zwaaien. Bij harde wind en
hevige trek op de kabel kan het schip zelfs omhoog geheven worden en
omslaan. Bron: J. van Beylen |
Begijn
|
Bij een vierkantgetuigd schip is de begijn het onderste zeil aan de kruismast, oorspronkelijk kruiszeil genoemd. Het verwarrende is echter dat "begijn" en "kruiszeil" ook doorelkaar werden gebruikt voor het bramzeil (bovenste zeil) aan een bezaansmast. In later jaren, bij mengvormen als bark en brigantijn waar zowel een kruismast als bezaansmast voorkwam, werd het kruiszeil aan de kruismast begijn genoemd en het bramzeil aan de bezaansmast gewoon bezaansbramzeil. Winschooten verklaarde "begijn" komend van begijnree als volgt: "dit is een loose Ree sonder Seil aan de Besaansmast, aan welkers nooken het Kruisseil werd uitgespannen: deese naam van Begijn, of Bagijn, of liever Beguin, Begijntje is eige aan sommige Geestelijke Dogters (gelijk bekend is) en waar van de plaats, daar sij woonen, een Begijnhof genaamd werd: nu is het meede bekend, dat deese Begijnen, of Begijntjes, niet gehouden sijn, als de Nonnetjes, haar leeven in eensaamheid, en buiten den Egtenstaat door te brengen: maar haar werd toegestaan te moogen trouwen: wanneer sij nu deese geleegendheid koomen te vermaaden: en haar bij haar reinigheid koomen te bewaaren, wat is dat anders, als dat een Ree, die eigendlijk tot gebruik van een Seil is, alleen tot pronk, en niet tot noodsaakelijkheid begruikt werd? met regt dan werd deese Ree de naam gegeeven van een Begijn: jaa de Ossen, en Koejen die hoorenloos sijn, werden meede met deese naam gedoopt". Cornelis van Yk: "De zeelui zeggen, voor een spreekwoord, de Bagynen dansen in 't hemd, als 't water zoo hol gaat, dat de golven schuimend overstort". |
Bekleden | Zie Takeling. |
Beleggen |
|
Beltvaart | De Beltvaart gaat over de jaren tussen de twee wereldoorlogen en gaf ook aanleiding tot het ontwikkelen van nieuwe scheepstypen. Het was de vaart naar- en om Denemarken naar de Oostzee Aanvankelijk werd die binnen-buitenvaart uitgevoerd met tjalken, koftjalken, klippers, schoeneraken en schepen met hulpmotor. |
Ben | Een ben was een tenen mand voor het vervoer van vis (ong. 50 kg). Afhankelijk van vorm waren er andere namen zoals paansbenne, pènsbenne en bakwiege. Een kriel was een ben die op de rug gedragen werd. [vL] |
Benamingen |
Veel voorkomende scheepsbenamingen en -termen in beeld gebracht door Floris Hin en Erick Takes (links) en benamingen uit de oude riviervisserij (rechts). |
Berghout |
Berghout, op z'n Vlaams schoetsel is de benaming voor de beschermings- of
stootrand, ook wel schuurlijst rondom het schip meestal ter hoogte van het dek, of daar net onder. Soms lager
op de romp nog een tweede berghout. In de N.O. polder zijn de resten van een karveel gebouwd schip opgegraven met zelfs vier
berghouten. Winschootens Seeman [1681] had een
uitgesproken mening over de benaming: "die gemeenelijk quaalijk (naa mijn oordel)
Barghouten, of, nog slimmer Barrighouten of Barrikhouten genaamd werden, andere meenen dat
sij Berkhouten behoorden genaamd te werden, om dat gelijk de Berk, of Schors, een Boom
bewaard, en in het leeven behoud: dat ook alsoo deese Berkhouten een Schip behouden, maar
het woord schijnt t' saamen gesteld te moeten werden, van Bergen, dat is, behouden,
bewaaren, en Hout, want dit sijn de grootste Houten, die tot vastigheid, en steevigheid,
weersijds langs het Schip, van vooren tot agteren, gevoegd werden". Oude
beschrijvingen spreken over reehout, rahout, ragang of sent, maar dan ook als tijdelijk verbindingsmiddel
dat tijdens de bouw "naarmate men nu het schip met planken bekleedt of
opboeit" verwijderd werd. Ondanks de aanduiding "hout" kan de rand
tegenwoordig van elk soort materiaal zijn. Het gedeelte langsscheeps wordt wel bergplaat, wrijfplaat of wellingplaat genoemd. De delen
in de ronding van voor- en achterschip stoot- of boeghouten, maar ook wel stuizen of stuiten.
Verticale stootranden heten apostelen. Verwant: gangboord, boeisel, potdeksel en boord, schuurgang, wrijfhout, droge naad. |
Bergvaart |
Een schip dat tegenstroom vaart doet aan bergvaart en wijkt bij een versmalling voor een schip dat met stroom mee vaart (dalvaart). Dus ook een groot schip in bergvaart moet wijken voor een klein schip in dalvaart, behalve in het RPR gebied waar altijd klein voor groot moet wijken. De benaming komt uit de Rijnvaart; stroomopwaarts naar de bergen, stroomafwaarts naar het dal. Een schipper spreekt over "te berg" of "te daal". Het verval (verhang) van de Rijn van bron tot monding bedraagt 3000 meter. In Zwitserland 35 meter per kilometer, in Nederland slechts 8 centimeter per kilometer.Verwant: dalvaart, stevelen en vaarregels. |
Beting |
Een beting
(oorspronkelijk beding) is een zware door het dek stekende bolder
die op de kielbalk steunt, maar ook de benaming voor een op zelfde wijze verankerde
mast. Het gat met wiggen heet dan vissing. Bij sleepboten het vastmaakpunt
van de sleeplijn. De sleepbeting bestaat uit één of twee zware verticale buizen
of balken [monniken, spenen of speunen], die door het dek steken en onderin het schip via
een fundatie aan de kiel zijn verankerd, met aan de bovenzijde een dwarsstuk (mosselwagen)
om de lijn of tros te kunnen beleggen, welke over één of meerdere stalen bogen
[draadbogen, draadopleggers] op het achterdek loopt. Tegenwoordig wordt de beting ook wel
koud op een verzwaard dek gelast. Om veiligheidsredenen moeten Nederlandse sleepboten
volgens het "Communitair Binnenvaart certificaat voor Binnenvaartschepen"
(CBB) zijn voorzien van een sleephaak
welke onder spanning vanuit het stuurhuis moet kunnen worden geopend, want
in het verleden werd de sleepkabel nog wel eens met een enkhuizer om
de beting geslagen. Deze herhaalde slag om de beting maakte snel losmaken
onmogelijk en dus gevaarlijk. Nederland zou niet Nederland zijn zonder
uitzondering, want bij de Inspectie Leefomgeving en Transport van het
Ministerie van Infrastructuur en Milleu (ben je er nog? Google maar ) kan een aanvraag "Verklaring
ontheffing sleephaak" worden ingediend. Er staat: "Met dit formulier kunt u, voor de vaart binnen Nederland, een
ontheffing aanvragen van de certificaatplicht voor schepen die niet
bedrijfsmatig slepen of duwen: waarbij het meevoeren van eigen schepen bij
Scouting is toegestaan. De ontheffing is gebaseerd op Artikel 6, onderdeel
c, onder 2, van het Binnenvaartbesluit". Een beting kan ook bij de voorsteven voorkomen (samsonpost) en dient dan voor het beleggen van een ankertros. Soms wordt de naam uitgesproken als "bettink". Dat is onjuist. Bettink is de Vlaamse benaming voor een hakkebord op oude binnenvaartschepen afgeleid van het hekkebord, het spiegelsnijwerk op 17e en 18e eeuwse zeevaarders. |
Betonning | Betonning wordt gebruikt om vaarwater te markeren. Er zijn twee soorten: Laterale voor zijdelingse begrenzing en cardinale voor markering van gevaar. Bij cardinale markering is een kompas nodig, of op zijn minst de wetenschap waar het noorden is. |
Beug | Ooit was de beugvisserij met hoeker of sloep (beugers), na die op haring, de belangrijkste visserij. De beug is een lange lijn van ca. 14 km met dwarslijntjes, voorzien van zo'n 4000 haken om de vis te vangen. Die grondbeug werd mat ankers voorzien van een joon, vastgezet. Toen in de 18e eeuw de schepen van een bun werden voorzien kon de vangst (hoofdzakelijk kabeljauw, schelvis, heilbot en platvis) levend worden aangevoerd en aan wal worden schoongemaakt. Omdat het vlees daarna wat kromp, kon aan deze krimpvis worden gezien dat het levend was aangevoerd, in tegenstelling tot de vis die aan boord werd verwerkt en gezouten aan land kwam. De meeste stoombeugers kwamen uit Vlaardingen en in 1937 werd de laatste beugreis gemaakt. Het was het einde van deze zeer arbeidsintensieve bedrijfstak. [ME] |
Beuling | Beuling
is bij reddingsloepen de
benaming voor de halfronde houten kraallijst onder de zetgang (bovenste boordgang), waaraan in bochten
neerhangende grijplijnen zijn aangebracht. De oorsprong mag duidelijk zijn: beuling(en)
is/zijn ingewanden (darmen) en/of als een ketting geregen worstjes. |
Beun | De beun kan een roef of kot van een vissersboot zijn, maar ook de viskaar waarin de vis levend gehouden werd. Zie visbun. |
Beunschip |
Beunschip is de benaming voor schepen waarbij een deel van het ruim door het openen van kleppen in de bodem met het buitenwater in verbinding kan worden gebracht. |
Beurtschip |
Elk soort binnenschip dat gebruikt werd voor de beurtvaart. De beurtvaart onderhield tussen bepaalde plaatsen geregelde diensten, oorspronkelijk in vastgestelde volgorde (beurt), met vracht- en - vooral in Zeeland - personenvervoer. |
Beweegbare bruggen | Er zijn nogal wat typen beweegbare bruggen. We onderscheiden: ophaalbrug (één- en tweeklap, ook wel als wip of wipbrug), oorgatbrug, basculebrug, rolbasculebrug, draaibrug, hefbrug, kraanbrug, rolbrug, aanlegbrug, schipbrug, vlotbrug en kantelbrug. |
van Beylen |
Jules Ludovicus van
Beylen [1918 - 2000] was bibliothecaris van het Nationaal Scheepvaartmuseum te Antwerpen
en van de Marine Academie van Belgie. Verder verdienstelijk scheepsmodelbouwer en
-restaurateur. Publiceerde in vele binnen- en buitenlandse tijdschriften, maar wellicht
zijn grootste wapenfeit was het Zeilvaart Lexicon en het (mede)samenstellen van de
Maritieme Encyclopedie [1970-1973], waarnaar op deze site veelvuldig wordt verwezen. Op 16 augustus 1946 kwam Jules van Beylen in dienst van de stad Antwerpen, als sjouwer bij de gemeentelijke dienst van de Oudheidkundige Musea. Op 31 mei 1983 verliet hij op vijfenzestig jarige leeftijd de dienst van dezelfde stad in de functie van assistent-afdelingshoofd, in feite directeur, van het Nationaal Scheepvaartmuseum. In een periode van ruim 35 jaren gaf Van Beylen vorm en inhoud aan een maritiem museum, dat alom bewondering oogst vanwege de verrassende wijze, waarop binnen zijn muren het verhaal van de maritieme geschiedenis in al zijn aspecten op voor ieder begrijpelijke wijze vorm heeft gekregen. |
Bezaan (zeil en mast) |
Bij een langsscheeps
getuigd zeilschip met meer dan één mast en mengvormen
(vierkant getuigd met razeilen en snijzeilen aan de achtermast)
als bark en brigantijn heet de achterste mast "bezaan- of bezaansmast". Het
gaffelzeil aan die
mast heet "bezaan" of "druil". Maar de ondermast van
hoofdmast of enkelmast met steng
op binnenwater
werd volgens Frits Loomeijer (directeur Maritiem
Museum Rotterdam) ook bezaanmast genoemd. Hij heeft het dan over klippers en
aken. Bij volschepen
(alle zeilen vierkant)
heet de achterste mast echter kruismast, hoewel de naam jagermast of jiggermast
ook gebruikelijk was. Zie ook oude schepen en windjammers. Verder wordt van oudsher en vooral in het zuiden
van het land elk gaffelzeil met boom of giek een bezaanzeil
genoemd.
|
Bezorgen | Bezorgen is een uitdrukking uit de scheepvaart: Iets zeevast sjorren of binnenboord halen. Het bezorgen, ook wel thuishalen, van het anker of het bezorgen van een sloep. Verwant: katten, penteren. |
Bierstrekker | Een bierstrekker is een fokkevalstrekker. Het is een langwerpige vierkante doos, waarin 3-4 schijven aan iedere zijde zitten. Er loopt een lijn over de schijven. Deze lijn wordt dus 3-4 keer vertraagd, waardoor de val zeer goed op spanning gezet kan worden. |
Biezen | Het aanbrengen van biezen of waterlijn geeft nogal eens een slecht resultaat. Gebruik een goede kwaliteit breed niet geribbeld afplakband en druk/wrijf het alleen aan de te schilderen kant stevig aan. Daarna de biesplek licht schuren waarbij het afplakband best geraakt mag worden. Na het aanbrengen van de verf het plakband direct verwijderen! Verwant: schilderen en temperatuur. |
Bilge | De bilge, uitgesproken als "bielzje", is de ruimte tussen kielbalk en denning. Moderne knikspantjachten hebben meestal geen kielbalk, maar het diepste punt van je schip, waar zich lek- of buiswater kan verzamelen heet nu eenmaal zo. Men had ook andere namen als vulling of pompzood(e) en op Zeeuwse vissersvaartuigen was de hoos het diepste punt. Met bilgewater wordt over het algemeen het vervuilde water in de bilge bedoeld. Denk aan een lekkende gland en een motor die ook niet helemaal vrijuit gaat, kortom het recept voor bilgewater, een mengsel van olie, vet en water, een smerige troep. Vroeger (en soms nu nog) werd dit durkwater of slop domweg overboord gepompt. In de bilge kan zich natuurlijk ook gewoon lenswater bevinden, lek-, condens- of buiswater zonder verontreiniging. Dat mag met een lenspomp best overboord worden gewerkt. |
Bindsel | Zie takeling en kous. |
Binnen-buitenvaart |
Binnen-buitenvaart is de kleine handelsvaart (officiële naam voor kustvaart)
die in de 20e eeuw zo'n twee perioden kent waarin binnenschippers naar zee trokken. De
eerste periode was tussen 1924 en 1930 met als hoogtepunt de
Wad en Sontvaart. Midden zestiger jaren, toen de groei uit de vervoersmarkt
dreigde te raken waren er schippers die hun binnenschip lieten
aanpassen voor de Denemarken of Hamburgvaart. Het betrof een verhoogde kop,
zware reling, pontonluiken, zeevaste afsluiting van de woning en meer. Het
werd een "buitenvarend binnenschip". De
scheepvaartinspectie was er niet blij mee, maar gedoogde wel. Er kwam een
eind aan door Duitse collega-schippers die dit als een oneerlijke broodroof
zagen. Hun scheepvaartinspectie, het "See-Beruffs-Genossenschaft" stelde
veel zwaardere eisen aan schepen en bemanning. Het resultaat was dat de
Nederlandse schepen ook aan die eisen moesten voldoen wanneer ze zich in
Hamburg of Cuxhaven vertoonden. Het was dus uit met de pret. [Enb]
|
Binnenvaart |
De
binnenvaart is de
handelsvloot die uitsluitend is uitgerust om de binnenwateren te bevaren, door van Lennep
in 1856 omschreven als de vaart op de stroomen en wateren van het Rijk. Zo'n 60%
van de Europese binnenvaart-handelsvloot vaart onder Nederlandse vlag. De link geeft
informatie over oude binnenvaartschepen. Vele typen worden beschreven en getoond. Mei 2011: Op het congres van de Europese Binnenvaart (EBU) werd aangekondigd dat de binnenvaart moet gaan betalen voor vaarwegen. Men mag vóór 2020 aangeven hoe dit het best geregeld kan worden. Dit verdient een diepe zucht. Tot op heden onderhoudt elk land zijn vaarwegen. Zo hoort het ook, dat is eigenbelang. In Nederland worden vaarwegbeheerders als Rijkswaterstaat, Waterschap en Provincie betaald uit belastinggeld. Waarom anders? Wat is het profijt van zo'n "binnenvaartbelasting" die het eindproduct voor de consument alleen maar duurder maakt en voor de schipper (bijna zeker) minder inkomsten geeft? Voor de zoveelste keer een nutteloze verschuiving van inkomsten met volstrekt overbodige administratiekosten. |
Binnenvaart Encyclopedie | "De Binnenvaart Encyclopedie
op internet" onder de naam
binnenvaarttaal is de meest omvangrijke verzameling van scheepstermen
uit de Nederlandse beroeps-binnenvaart. De Encyclopedie bestaat
uit
meer dan 15.000 scheepstermen en beschrijvingen van scheepstypen, aangevuld
met zo'n 10.000 afbeeldingen. Als je het hier niet vindt bestaat het niet
:-) Auteur/collega Pieter Klein zal dat niet beamen, want zoals hij zelf zegt: "Er zijn nog steeds vele hiaten". De site wordt dan ook regelmatig bijgewerkt en aangevuld. |
Bint |
Een bint of gebint is de dwarsscheepse balk waarop de scheerbalk, scheerboom of schoorboom rust. |
Biodiesel |
Biodiesel is een brandstof die gemaakt wordt uit plantaardige olie of
dierlijk vet. Biodiesel is hygroscopischer dan gewone diesel waardoor watermoleculen
als het ware wat blijven "hangen" en verhoudingsgewijs een groter oppervlak
ontstaat waar de dieselbacterie kan groeien. Denk bij water in
de tank aan temperatuurswisselingen (brandstof warm, behuizing koud)
waardoor het vocht in de lucht boven de brandstof gaat condenseren en in de
brandstof druppelt. In een
auto is dat niet van belang omdat er voldoende doorstroming plaatsvindt, maar aan boord is
dat anders. In de grotere (niet afgevulde) tanks zal steeds meer water komen met als
gevolg de gevreesde dieselbacterie die filters verstopt.
Vroeger bevatte dieselolie zwavel die algen- en bacteriegroei tegengaat, maar
sinds de diesel zwavelvrij is en er bovendien sinds 2009 tussen de 3.5% en 7% biodiesel
wordt toegevoegd moeten we ineens aan houdbaarheid gaan denken. Kort gezegd: zwavelvrije diesel + toegevoegde biobrandstof + condens = bacteriegroei in de tank en uiteindelijk in het gehele systeem. Controleer de tank dus regelmatig op de aanwezigheid van water. Installeer een professionele waterafscheider (tevens brandstoffilter) van b.v. Separ. Het filter heeft een glas waar het afgescheiden water in terecht komt en eenvoudig kan worden afgetapt. Zeur niet over de aanschafprijs, een plotseling afslaande motor is veel erger. Verder is voorkomen beter dan genezen. Zorg dus voor een afgevulde tank bij langdurig stilliggen, zodat er nauwelijks of geen condens kan ontstaan. In de binnenvaart, maar ook bij defensie wordt al geruime tijd gebruik gemaakt van een biocide als toevoeging aan de brandstof. Het gebruikte middel is Acticide, een additief dat is goedgekeurd door het College voor Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) binnen de richtlijnen van de EG en tevens beschikt over een NATO stocknummer. Deze toevoeging (slechts 0,01%) houdt de tank schoon en bacterie vrij, maar verwijdert geen water. Mocht de tank onverhoopt toch besmet zijn dan wordt een hogere dosis toegevoegd. Er kan dan gewoon doorgevaren worden tot de diesel op is, waarna de tank wel schoongemaakt moet worden om het vuil van de dode bacterie te verwijderen. Zie ook water in dieselolie. Bronnen o.m.: W. van Leersum, directeur van Leersum Bunkerstation en Mark Snoek, technisch specialist smeermiddelen en GTL binnenvaart. Verwant: dieselbacterie, zwavelvrije diesel, GTL diesel, NExBTL. |
Bipodmast |
Een bipostmast is een mast bestaande uit twee uitelkaar staande poten die schuin toelopen en bovenaan verbonden zijn door een zaling. Deze constructie werd reeds in de oudheid toegepast (Egypte). |
Bitterend | Het bitterend is het uiteinde van een touw (lijn, kabel of tros), of laatste schalm van een ketting, ook wel hondsend. Oorspronkelijk echter het versleten uiteinde, dat tot bruinwerk gepluisd (geplozen) werd of tot schiemansgaren geslagen werd. Aan boord werd dat ganzenplukken, wel door soldaten gedaan die toch niets anders te doen hadden. Verwant: duivelsklauw en pelikaanhaak. |
Blaffen |
Blaffen
is het regelmatig met de
boeg op de golven klappen van vooral schepen met stompe steven en platte bodem. Daarbij
kan een spanning in het langsverband of voorschip ontstaan die hijgen of hijgspanning
genoemd wordt. Koerswijziging of snelheidsvermindering is een remedie tegen blaffen. Het
woord komt waarschijnlijk van het Oudnederlandse blafteren dat de situatie aangaf
waarbij een schip met de neus in de wind stond en de zeilen los lagen of sloegen. Verwant: Paaltje pikken. |
Blak |
Blak,
meelblak (Urk) of
blakgeil als aanduiding voor een spiegelglad
wateroppervlak bij volslagen windstilte. Blak weer: geen wind; windkracht
0. De wind schuilt. Ook wel als doodstilte: "een stilte als des
doods". Het gladde effen water wordt wel aangeduid als slecht water, of op
zee als oliezeetje. Zeeuwse- en Zuiderzee vissers maakten bij eb- en
vloedstroom dan wel gebruik van een water- of stroomzeil IN het water om de
eb- en vloedstroom bij uit- en thuisvaart te benutten. Zie ook: dik en dun water. |
Blankenbergse
schuit |
Blankenbergse schuiten waren zware en lompe vaartuigen. Ze doen denken aan de Scheveningse bom. |
Blauw bord | Wanneer
een stuurboordwal houdend beroepsvaartuig
tegenstroom in een bocht naar bakboord wil uitwijken
(de verkeerde wal dus) om zo
min mogelijk hinder van de stroom te hebben, wordt aan stuurboord
een blauw bord getoond (vroeger blauwe vlag) in combinatie met een rondom schijnend wit
flikkerlicht. Art 6.04 e.v. BPR/RPR. De schipper geeft aan dat hij wil
"overlopen". Deze regel geldt alleen voor Nederlandse wateren. De Duitse "Geregelte
Begegnung" vebiedt het. Daar moet elk schip gewoon eigen stuurboordwal
houden en "bakboord op bakboord" passeren, zoals wereldwijd geldt:
"Red on red, safety ahead". Bij een blauw bord in Nederland geven schepen die stroomafwaarts varen als antwoord ook het blauwe bord ten teken dat zij door eveneens naar bakboord uit te wijken vrije vaart geven. Deze manier van varen wordt ook wel "blauw varen" genoemd. Men passeert elkaar aan de kant van het blauwe bord "stuurboord op stuurboord". Pleziervaart hoeft niet te antwoorden (mag zelfs geen blauw bord voeren), doch gaat bij voorkeur ook naar de overzijde, althans passeert "stuurboord - stuurboord". Men mag bij voldoende ruimte de eigen stuurboordwal houden. Het begin van de Gelderse IJssel (Arnhem - Zutphen) is op sommige plaatsen echter zo smal dat je dan in de verdrukking kan komen. Daar is het verstandig om bij een tegenligger met blauw bord altijd over te steken. Laat de blauwvarende schipper ruim van te voren duidelijk de bedoeling zien door zo recht mogelijk over te steken, ten teken dat je het bord begrepen hebt en stuurboord - stuurboord gaat passeren. Het advies van sommige watersportsites/fora om voor deze reden de marifoon te gebruiken zou ik op de IJssel alleen maar opvolgen bij twijfel en zeker niet bij drukke pleziervaart. De beroepsschipper zou bij elke bocht doodziek worden van het beantwoorden van "jachtjes". Uitluisteren is natuurlijk wel aan te bevelen. De pleziervaarder die tegenstroom varend dezelfde truc toepast, "de verkeerde wal" dus, mag geen blauw bord voeren en mag niet van tegemoetkomende schepen verwachten dat zij de eigen wal verlaten. Denk eraan dat je in het RPR-gebied als pleziervaarder WEL stuurboordwal moet houden. Uitluisteren is hier een must. Neem als voorbeeld de drukke Waal. Ondanks voldoende ruimte kan je door een blauw varend duwstel met massief schroefwater op de kribben terechtkomen. De duwbootschipper weet dat en zal je mogelijk via de marifoon waarschuwen en adviseren om toch over te steken. Op de Waal en Boven Rijn is oversteken sinds 2015 officieeel toegestaan. Zie ook de folder Het blauwe bord van "Varen doe je samen". Verwant: vlagtekens , riviervaren , vaarregels en betonning.
|
Blazer |
De blazer is een vissersschip uit de 19e eeuw. Omdat het robuuste vaartuig in die tijd ook werd ingezet als bergingsvaartuig wordt op de eilanden de naam blazer door de oude garde nog wel gebruikt als algemene duiding voor een bergingsvaartuig. Meer over de blazer als bergingsvaartuig op zeevaart en binnenvaart. |
Bleesbaken | Een bleesbaken is een baken op het uiteinde van een krib ook bij hoge waterstand nog zichtbaar. Zie voor een afbeelding betonning. |
Bliksem | Blikseminslag op een
stalen kajuitboot is het laatste waar je je zorgen over hoeft te maken. Het is bijna de
veiligste plek die je kunt bedenken. Evenals een auto trouwens. Hooguit zal je schrikken
van de oorverdovende klap, maar verder gebeurt er niets... (nou ja, de elektronica is
waarschijnlijk naar de bliksem). De stalen kajuit maakt dat je in een Kooi van Faraday zit, die de
bliksem - bliksemsnel - buitenom naar aarde (het water) leidt. Zwemmen, surfen en varen
met een open boot (al of niet met tent of huik) tijdens onweer is wel levengevaarlijk. Het is
hetzelfde als lopen in het open veld, dat zou je tijdens onweer ook niet doen. Bij houten
en polyester schepen wordt wel aangeraden vanuit het hoogste punt, de mast, een dikke
koperen leiding (donderpen) in het water te laten hangen. Ik heb zo mijn twijfels over de
werking. Het is maar zeer de vraag of de grillige bliksem bij inslag op het schip nou net
dat hoogste punt zal pakken en of zo'n draad de geweldige hitte (20.000 °C) en de grote
stroomsterkte (tot 100.000 Ampère) kan verwerken. Interessante blikseminformatie op de
site van de Vereniging voor Weerkunde en
Klimatologie en in een te downloaden pdf-file op de site van de Faculteit der Natuurwetenschappen van de
UVA. Maarr..... Het is natuurlijk allemaal onzin want de Romeinen wisten veel beter waardoor onweer ontstaat en hoe het te bestrijden: Het onweer, 't geen van draeikolken in de zee wiert veroorzaekt, met het ingieten van eek wierdt gestilt zoo men Plinius geloof mach geven. Zwart vee wierts aen den winter, en wit vee aen de geluckige zuid-weste wind geoffert. Naer ophouden van den storm, wierden de beesten aenstonts geoffert, welck verloost waren, als men die by der hant hadde: wit en geel vee wiert aen de zon, by onweer, mede geslacht [NW]. |
Bloedvlag
|
De
bloedvlag was een rode vlag die tijdens de
Tachtigjarige Oorlog op Nederlandse schepen werd gehesen als sein voor
een aanval. Ook kapers gebruikten wel zo'n rode vlag. De bloedvlag (soms met
zwaard), gaf aan dat iedereen bij weerstand gedood werd en is tevens -
waarschijnlijk - de naamgever van de latere zwarte piratenvlag met
doodshoofd
Jolly Roger, want het zou een verbastering zijn van Le Joli Rouge
(mooi rood). Luitenant Admiraal Maarten Harpertszoon Tromp gebruikte de vlag bij aanvallen in de "Nauwe Zee", het gebied vanaf Noordzee tot en met het Nauw van Calais waar hij in opdracht van de regenten lag te wachten op een verwachtte Spaanse Armada.. Tot de Tweede Wereldoorlog werd de bloedvlag bij de Koninklijke Marine gebruikt als teken om het vuur openen. De rode vlag betekent nog altijd gevaar: Het Internationaal Seinboek schrijft voor dat de rode vlag gebruikt moet worden bij het laden en lossen van ontplofbare stoffen. De meeste bloedvlaggen van de Koninklijke Marine die uit de Tweede Wereldoorlog stammen zijn veelal zwart, met daarop een doodskop en/of verschillende symbolen. Dit soort bloedvlaggen werden voor zover bekend alleen door de Onderzeedienst gevoerd. Bron; o.a. Wikipedia. Verwant: Jolly Roger. |
Blok kinnebaksblok |
Enorm vioolblok aan de ra. Tekening van Frederik J.Weijs |
BM |
Bergumermeer-klasse, afgekort BM, veelal "kleine BM" genoemd. Wie kent het zeilbootje niet? Het was na een kano de eerste eigen boot van de schipper. Nationale eenheidsklasse van houten midzwaardjachtjes, L. 4,75 m, BR. 1,50 m, diepgang met neergelaten zwaard 0,80 m; torentuig, grootzeil 8,8 m², fok 3 m². In 1925/26 ontworpen door Hendrik Bulthuis te Bergum, speciaal voor amateurbouw. Daarom ook wel Bulthuisjol genoemd. De bouwmallen waren tevens de houten spanten van de boot. Hierover werd een huid aangebracht van houten latten die op afstanden van ca. 15 cm met spijkertjes aan elkaar werden genageld. Deze betrekkelijk eenvoudige bouwwijze stelde vele amateurs in staat goedkoop hun eigen boot te bouwen. Naast de "kleine BM", ontstond een soortgelijk 16 m² kieljacht, de "zestienkwadraat". Deze "grote BM" was tegen het einde van de jaren dertig de meest verbreide nationale klasse en weet zich zelfs in de huidige tijd nog te handhaven. Beide jachten hadden een bol gebogen boegvorm welke eind 19e eeuw door N.G.Herreshoff onder invloed van de toen geldende wedstrijdvoorschriften gelanceerd werd. De gematigde lepelboeg had echter het nadeel dat hij neiging vertoonde om op golven te gaan klapperen, wat gepaard gaat met vaartverlies en wolken buiswater [Me4, blz 251]. |
Bochtaanwijzer
|
|
Bochtvaarder |
Bochtvaarder is de benaming voor Hollandse koopvaardijschepen uit de 17e eeuw die tochten ondernamen naar de Spaanse Zee (Golf van Biskaje). |
Bodemerij (bodemarij) |
Een bodemerij, ook wel zeerente genoemd was een kort lopende lening. Een bodemerijbrief was
een geldlening met een schip en/of lading als onderpand, waarbij de bodemerijgever het risico draagt en in geval van averij zijn recht op het
geleende verliest. Na afloop van een reis werd de lening met rente
terugbetaald. "… te sullen voldoen en betalen na behouden arrivement van
’t voornoemde schip…".
De hoogte van de rente of opgeld was afhankelijk van het
risico en varieerde van minder dan 10% (weinig risico) op een reis naar de
Oostzee tot 70% (veel
risico) op een reis naar Brazilië. De bodemerij was dus een vorm van
reisverzekering, maar schippers of reders konden ook geld op bodemerij
opnemen voor b.v. de uitrusting van het schip met als onderpand zijn part in
het schip, of als eigenaar het gehele schip. Cornelis de Houtman van de Eerste Schipvaert naar Indië was in dienst van de Companie van Verre en nam voor de reis een bodemerij van 1150 carolusguldens op, met een opgeld van 70%. Het onderpand was zijn part in de vier schepen, hun lading en zijn gage van de Compagnie. Mede door het hoge opgeld bracht de reis weinig op. [MG]
Hugo de Groot omschreef de overeenkomst in 1609 als:
"Bodemerie is geld-leening waer van den uitleener 't gevaer loop van de
zee".
Nog tot begin 20e eeuw werden bodemerij-akten opgesteld en omschreef een notaris het in 1903 als volgt:
De VOC maakte gebruik van een andere soort lening. Men
kon geld voorschieten op de eerstvolgende te verwachten lading producten,
b.v. specerijen. Dat z.g.n. anticipatiegeld bracht een vaste rente op
en gaf bovendien het eerste recht van koop, ter voorkoming van het recht
van naeste, het recht van koop tegen dezelfde prijs als door een ander
geboden. Later werden het voorschotten
tegen recipis (bewijs van storting) op korte termijn, meestal zes maanden,
tegen 3% rente. |
Boegschroef | Een boegschroef,
ook wel kopschroef genoemd, is een handig hulpmiddel dat is ontstaan in de beroepsvaart.
Tegenwoordig ook wel toegepast op motorboten van 10 meter of kleiner en dan
in elektrische uitvoering. Het is de stuwkracht
die bepalend is voor de effectiviteit van een boegschroef en niet alleen het vermogen van
de motor. De stuwkracht
wordt bepaald door een combinatie van het motorvermogen, de weerstanden in de tunnel, de
overbrengingsverhouding en vooral de juiste vorm van de schroef. Hoe verder naar voren
geplaatst onder het schip hoe effectiever de stuwkracht. De bediening geschiedt d.m.v. een
hefboom, meestal een joystick, waarvan de richting overeenkomt met de richting waarin de
boeg gaat, hetgeen voor de beroepsvaart is vastgelegd in art 7.04 van het ROSR (Reglement
Onderzoek Schepen op de Rijn). Spottend wordt wel gezegd dat een sportschipper met
boegschroef geen goede schipper is. Een tikkeltje waarheid zit daar wel in. Bij huurschepen waar de
verhuurder kennelijk weinig instructie gaf hoor je vaak de irritante herrie van de
boegschroef terwijl de schipper gewoon vooruit vaart. Een boegschroef is natuurlijk ideaal bij af- en ontmeren met harde zijwind en ook het bestuurbaar blijven bij achteruit varen is een zegen. De site boothelden biedt hulp bij het kiezen van de juiste boegschroef. Vanaf 2011 is er een geluidsarm alternatief op waterdruk op de markt dat de lawaaiige boegschroef overbodig maakt. Althans voor boten tot een lengte van pakweg 15 meter. Een elektrische pomp zuigt water op dat met kracht naar een kleine uitstroomopeningen in boeg (of hek) wordt gestuwd. Het links of rechts wordt net als bij een boegschroef bepaald door een joystick. Een ideale oplossing voor platbodems. De Jet Thruster is verkrijgbaar in stuwkracht van 30 tot 90Kgf. Bij zelfbouw (er hoeft geen boegschroeftunnel aangebracht te worden) kan de prijs zelfs onder die van de traditionele boegschroef uitkomen. De zwaarste uitvoering komt op zo'n 6800 euro. Verwant: proportionele boegschroef, rooster, wieleffect. |
Boegseren |
Boegseren is het voortslepen en
manoeuvreren van een zeilschip door een of meerdere sloepen. Vooral het
overstag gaan op rivieren en kanalen bij weinig wind was zonder hulp soms
onmogelijk. Als het schip met het roer aan lij en de fok te loevert (de fok
"bak") weigerde te reageren moest met het
bijbootje stevig geroeid worden om de kop alsnog om te krijgen. Dit kon ook
gebeuren wanneer bij een draai-over-boord
abusievelijk teveel roer werd gegeven en het schip vrijwel stil kwam te
liggen. Het was de kunst wanneer
de fok weer wind pakte zo snel mogelijk los te gooien en aan boord te komen. De oudere vormen boegsieren, boegsjaren en boucksarden maken het waarschijnlijk dat dit woord is afgeleid van het Arabische dzjarra = trekken of slepen. De lettergreep boeg zal er dan voor geplaatst zijn omdat de sleeplijnen aan de boeg bevestigd werden. Verwant: roeiers. |
Boegspriet |
Een boegspriet is het rondhout dat voor de voorsteven uitsteekt, ter bevestiging van de stagen van de voormast en voor het voeren van voorzeilen. Bij tjalkachtigen heet een korte vaste boegspriet botteloef en een langere of verlenging (opsteker) die omhoog of binnen gehaald kan worden kluiverboom of kluifhout. Een verdere verlenging jaaghout. De ezelhoofdverbinding tussen verlenging en boegspriet heet schild of uilebord. Het binnenboordse eind heet hiel of hieling. De vierkante betimmering van klampen of beugels waar de hieling is verankerd heet oven, een naam die ook wordt gebruikt voor de ronde uitholling op de voorsteven waar de boegspriet in rust. |
Boeier |
Boeier en boeieraak. |
Boeisel | Boeisel, boord of
bergplaat, bij houten schepen waterloopklos.
Het zijn de rechtopstaande huidplaten - de verschansing
- naast het gangboord als verhoging van de romp. Bij veel
binnenschepen alleen bij de voorsteven. De oude naam vertuining of buitenvertuining
spreekt over een omgording, een brede strook van planken, boven het reehout.
De vertuining was het bovenste deel van de buitenhuid van het schip; er waren openingen in
aangebracht als poorten voor de dekbatterij. Cornelis van Yk
heeft het over "fortuinig": "Misschien zo genaamd, omdat dit
planckwerck bij de Oude met dit naakte wijv beschilderd is geweest". Met "boeisel" kan ook het dolboord van een roeiboot ter behuizing van scheegaten en dollen aangeduid worden. |
Boekanier | Zeilschepen uit de
17e en 18e eeuw moesten ter voorkoming van scheurbuik op langere reizen de wal aandoen om
vers drinkwater, vlees en groente op te doen. Langs de Amerikaanse kust waren dat de
eilanden in de Caraibische zee, welke naast Spaanse kolonisten en hun Indiaanse
slaven steeds meer werden bevolkt door gedroste matrozen en varensgasten, maar ook
Engelse en Franse contractarbeiders die de plantages ontvlucht waren. Zij leefden
hoofdzakelijk van jacht op wilde zwijnen en marronage (verwilderde weggelopen koeien en stieren), droogden en
rookten het vlees en verkochten dat aan de schepen die kwamen foerageren. Deze ruige
kerels werden door de Spanjaarden geringschattend "boucaneros" = vleesdrogers
genoemd en werden, omdat ze gevluchte slaven (marrons) bescherming boden door ze als
knecht in dienst te nemen, meedogenloos opgejaagd en - indien gegrepen - heftig gefolterd.
Ze kregen vaak dezelfde behandeling als een ontvluchte slaaf. Deze werd tot bloedens toe
afgeranseld, waarna de rug werd ingesmeerd met een "zalf" van citroensap,
spaanse peper en zout om aldus vastgebonden achtergelaten te worden. De boucaneros sloegen
aanvankelijk op de vlucht, maar vormden noodgedwongen verzetsgroepen, vielen afgelegen
plantages aan, stalen kleine schepen en gingen op roof uit. De meeste boekaniers kozen het
eiland Tortuga als verblijfplaats om van daaruit op rooftocht te gaan. Ook aan boord
bleven ze echte vleeseters. Het gezouten/gerookte vlees werd tweemaal daags in brokken
gekookt en verorberd. Dat smaakte stukken beter dan de standaard scheepvoeding uit die
tijd. Noot: marronage is oorspronkelijk een duiding voor weggelopen vee, maar ook voor ontsnapte slaven. Ze werden daarom marrons genoemd. In de Indische archipel had de handelsvloot nog tot begin 20e eeuw last van plundering door een ander soort boekaniers. Het waren gedroste c.q. achtergebleven soldaten, de zgn. marodeurs
In 1620 werden enkele koopvaardijschepen
gekaapt en naar Algiers gebracht. De admiraliteit zond onder bevel van
Kapitein Lambert Hendrikz een wraakexpeditie om de Barbarijnse zeerovers eens geducht
de les te lezen. Daarbij werden honderdvijfentwintig piraten gevangen
genomen. In het zicht van Algiers werden zij ter afschrikking aan de ra's
opgehangen of rug aan rug gebonden in zee geworpen. |
Boerennacht
|
Volgens
schrijver/journalist J.W.F.Werumeus Buning [1891-1958] was dit eertijds een gangbaar woord
bij de koopvaardij: "Er werd blijkbaar uitgegaan van de veronderstelling dat boeren
het 's nachts lang rustig hebben; want de boerennacht was een nacht dat het schip
werkloos aan de wal lag, zodat men eens rustig kon gaan passagieren en slapen en zo.
Aangezien dit haast alleen van zaterdag op zondag het geval was en een koopvaardijschip
die dagen door hogere beschikking uitgerekend meestal vaarde, was de boerennacht een
vrij zeldzaam exemplaar van een nacht". Bij de marine sprak men wel over de grote
beurt voor iets soortgelijks, d.w.z. dat men zaterdag en zondag geen wacht had
(gewoonlijk eens in de drie weken). Verder schrijft hij: "Bij de visserij, tenminste op de Scheveninger loggers, heette dit een kokkernacht. Aangezien een logger bestond om te vissen, en haast nooit aan vreemde wal lag, maar door omstandigheden van wind en weer wel eens een zeldzame nacht rust had, en aangezien een kokker van een neus een grote neus is, betekende dit alles dus waarschijnlijk een grote nacht, een nacht waarin de visserman eindelijk eens evenveel slapen kon als de brave burger aan de wal". Bron: Woestijnen van water. Verwant: vleet. Trouwe bezoeker Luut Planting vertelt het volgende: Bij de marine werden (en worden) bemanningsleden die niet bij de zeewachten zijn ingedeeld boerennachtsgasten genoemd. Als ze van de technische dienst zijn horen ze bij de "kouwe boel", welke belast is met onderhoudswerkzaamheden. Zij dienen altijd op afroep beschikbaar te zijn voor reparaties. Wanneer de zeewacht bestond uit het “drie van de vier”-systeem (met een gedeelde platvoetwacht), had je elke vierde dag een boerennacht. |
Boerenschouw |
De boerenschouw is een platbodemd houten scheepje voor goederen-, mest- en veevervoer in ondiep water met een voor en achter tot boven water opgebogen vlak dat over de gehele lengte vrijwel dezelfde breedte had. |
Boeten |
Boeten is het
herstellen van wat gebroken of beschadigd is. Bij scheepvaart, in het
bijzonder bij de visserij, in de betekenis van het herstellen van visnetten.
Verwant: zoetelief.
|
Boetes op het water | Op vaarbewijzen.nl zijn de meest recente boetebedragen te vinden voor overtredingen op het water. Denk aan overtreding vaarsnelheid, overtreding vaarbewijsplicht, overtreding alcoholgebruik, overtreding van de regels voor snelle motorboot, overtreding marifoongebruik en overtreding van verbodstekens. Over het algemeen zijn de boetes op het water beduidend hoger dan voor een overtreding op de weg. |
Boiler | De warmte van de motor kan gebruikt worden voor een warmwatervoorziening. In het koelwatercircuit wordt een boiler opgenomen, welke bestaat uit een dubbelwandige zwaar geïsoleerde ketel, waarbij de koelvloeistof van de scheepsmotor tussen de binnen en de buitenwand stroomt en het tapwater in de binnenketel zeer snel verwarmt. Bovendien zijn de meeste boilers voorzien van een verwarmingselement voor aansluiting op walstroom, wanneer langere tijd niet gevaren wordt. Een goede boiler heeft een warmteverlies van slechts 8° per 24 uur, een waarde die alleen gehaald wordt zolang nog geen water is getapt. |
Bok |
Een bok is een relatief smal houten vrachtscheepje met zware vallende voor- en achtersteven. De bok had
geen gangboorden, maar wel een vast voor- en achterdek. Bok is ook de
benaming voor een hijswerktuig dat gebruikt wordt om masten te zetten of te
verwijderen. Dat was vroeger niet ongevaarlijk getuige dit krantenartikel
uit 1816: Vlissingen, 19 juli. Laatsleden dingsdag avond is op Zr.Ms. schip van oorlog
de PRINS VAN ORANJE, de bok die reeds gediend had om grote en bezaansmasten
in te zetten, achterwaarts over gevallen. Hij viel tegen de top van de grote
mast, brak denzelven benevens de bezaansmast, en viel eindelijk met beide
masten plotseling op de campagne neder. De ontzaggelijk zware en hoge houten
van de bok en der beide masten gaven, bij derzelver nederdaling en breking,
een verschrikkelijk geraas als van een donder en derzelver plotselinge val
op het schip een slag die men enige straten ver in de stad hoorde. Van de
matrozen die op de grote mast arbeidden en de bok zagen aankomen sprong er
één in het dok, die dadelijk zonder enig ongeluk aan de wal zwom. De anderen
zijn met de mast nedergevallen. Gelukkig dat door het regenachtige weder de
timmerlieden zich niet alle op het dek, maar de meeste tussendeks, bevonden,
daar anders dit ongeluk de dood van zeer velen hunner had kunnen
veroorzaken, terwijl er nu slechts acht personen gekwetst zijn geworden,
waarvan er echter bereids één is overleden. |
Bokkepoten | Zie strijkbare mast. |
Bol |
De bol is een klein rondbodemd vissersscheepje, dat pas na 1900 ontstond. Het was scheepstimmerman Jan Kroese uit Vollenhove die de eerste bol maakte met als uitgangspunt een bons, maar met het lijnenplan van een botter. |
Bolder | Een bolder is een enkele, maar beter twee uit elkaar staande staanders met dwarspen op een grondplaat (stoel) waarop een lijn kan worden belegd. Het formaat is afhankelijk van de grootte van je schip. Bolder komt waarschijnlijk van het oude polder of bolsder. de benaming voor een paal van boven iets dikker dan in 't midden om er een touw aan vast te leggen. Verwant: beting, luikenkap. |
Boldersteek | De boldersteek is een manier om je lijn zodanig op een bolder vast te zetten dat hij bij welke trekkracht dan ook altijd weer losgemaakt kan worden. Zeer geschikt voor anker- en sleeplijn. Zie beleggen voor uitleg en afbeelding. |
Bollestal |
Bollestal is de Friese benaming
voor de stuurkuip van een zeilvaartuig. De Zeeuwen noemen dat bij een Hoogaars of Hengst
gewoon achtergat. |
Bolschip |
Het bolschip, ook wel bol, bolle of boltjalk genoemd, was een opgeboeide tamelijk lage - kruiphoogte 2.30 m - en niet brede stalen Groninger tjalk voor de vrachtvaart op kanalen. |
Bom |
Het bomschip [bomschuit] was een solide, breed en hoekig platbodemd overnaads langsscheeps getuigd visserschip met één mast en vaak een klein achtermastje. De voor zeeschepen allang afgeschafte overnaadse bouwmethode was nodig om het schip voldoende sterkte te geven om het met behulp van paarden en rollen op de vaste ligplaats, het strand, te trekken. |
Bombardeerschip |
Het bombardeerschip zou eind 17e eeuw een uitvinding zijn van een Franse ingenieur om de fortificatie van Barbarijnse zeerovers met granaten te bestoken. De bombardeerschepen (in Holland galjoten) waren uitgerust met mortieren. Dat waren kanons met een kenmerkende korte zware loop van waaruit een projectiel kon worden afgeschoten dat met explosieven was gevuld. |
Bomen | Het schip voortbewegen d.m.v. een vaarboom of kloet. Lees hier hoe dat te werk gaat. |
Bonnet |
Een extra zeil
(mooiweerslap) om bij lichte wind onder het zeil bij te zetten. Werd m.n. gebruikt
bij een spriettuig. Als er gereefd
moest worden werd de bonnet afgenomen. Bij vierkantgetuigde schepen werden om dezelfde
reden zeilen aan de zijkant bijgezet. De zeilvoering met deze lijzeilen noemde men dan
"de melkmeid", naar het wijd openstaande mutsje (bonnet) van de melkmeiden.
Onder het lijzeil werd soms zelfs een tweede zeil bijgezet, respectievelijk fats
(fots) of waterzeil. Verwant:
vlieger. Maar... Met "bonnet" wordt ook het verlengstuk van een loodsladder (stormleer) aangeduid, dat bij een ongeladen schip dat hoog op het water ligt noodzakelijk is om de loods aan boord te krijgen en met "waterzeil" wordt ook een zeil aangeduid dat bij kleinere schepen voorop (boegspriet) in het water hangt om gebruik te maken van eb- en vloedstroom bij uit- en thuisvaart. |
Bons |
De bons is eigenlijk een kleine schokker met bolle wangen, waarvan de mast wat verder naar achteren staat en de voorsteven iets minder schuin is dan de schokker, maar hezelfde massieve aanzicht heeft door de robuuste beer. Het zijaanzicht van een bons doet enigszins aan een botter denken. |
Boomkor | De boomkor is een langgerekt trechtervormig net dat over de bodem wordt gesleept en door een boom (tegenwoordig een stalen buis) open gehouden wordt. Zie b.v. garnaalboot en bokker. |
Boordnet
|
Hiermee wordt de
gehele elektrische systeem van accu's,
bedrading, apparatuur, verlichting, dynamo en startmotor aan boord van een schip aangeduid. De stroomvoorziening is 12 volt
gelijkstroom, maar op nieuw gebouwde schepen steeds vaker 24 volt met de mogelijkheid om
via een omvormer, aggregaat
of walstroomaansluiting een afzonderlijk 230 volt wisselstroomnet te voeden. Vroeger werd
de bedrading op een stalen schip enkelvoudig uitgevoerd, d.w.z. dat alleen een plusdraad
(rood) naar de stroomverbruiker liep en een mindraad (zwart) naar de
scheepshuid die als massa/aarding werd gebruikt. Deze retourstromen veroorzaken echter galvanische corrosie. Het
boordnet wordt tegenwoordig dan ook net als thuis dubbeldradig uitgevoerd met
vaak als kleurcodering: rood = plus, blauw = min, zwart = schakeldraad. (Thuis
bij wisselstroom: fase = bruin, nul = blauw en schakel = zwart). Er
zijn geen voorschriften, in feite kan elke kleurcodering
worden gebruikt,
mits consequent toegepast en in een
logboek of livret
genoteerd en natuurlijk moet montagedraad met soepele kern in buizen en/of
goten gebruikt worden. Advies: wijk niet af van het wereldwijd aan boord toegepaste plus = rood. Wanneer bij renovatie besloten wordt over te gaan op een dubbeldraads systeem moet wel elk apparaat, dus ook dynamo en startmotor geïsoleerd van het schip worden uitgevoerd. Bij "oud" spul, waar de behuizing van dynamo en startmotor nog als massa fungeert, zal het motorblok dan met een dikke massakabel rechtstreeks op de min-pool van de accu aangesloten moeten worden. Niet vergeten de massaverbinding (-) van accu naar scheepshuid te verwijderen. Download the 12 volt doctor's practical handbook.
|
Boot of schip? | Ook de schipper
bezondigt zich aan het door- en naast elkaar gebruiken van de woorden boot en schip.
Hartstikke fout :-). Het zijn natuurlijk allebei vaartuigen, maar in goed scheepsjargon, althans in de zeevaart, is een boot eigenlijk een bijboot, d.w.z. een klein vaartuig dat bij een ander vaartuig aan boord genomen kan worden, of het sleept of duwt. Dat andere grotere (hoofd)vaartuig is een schip. Nicolaes Witsen duidde al in 1671 een bepaald type bijboot van "groote schepen in zee" als boot en Van Lennep omschreef een schip als "de algemene benaming van alle grote vaartuigen die in zee gaan", maar het Militair woordenboek uit 1861 ziet dit weer anders: "In de scheepstaal geeft men in den beperktsten zin van het woord alleen aan de linieschepen den naam van schip".. In de binnenvaart wordt het anders uitgelegd en zegt men wel dat het schip niet zelfstandig kan voortbewegen en de boot wel. Een sleepboot sleept een sleepschip. De binnenschipper zal over het algemeen elk zeegaand vaartuig ook boot noemen. Het Binnenvaartpolitiereglement kent weer wel het groot en klein van Witsen, want een "snel schip" is een groot vaartuig en een "snelle motorboot" is een klein vaartuig. In samenstelling zijn schepen in ieder geval altijd boten, zoals voornoemde sleepboot. En natuurlijk ook kanonneerboot, loodsboot (redeboot), raderboot, stoomboot, veerboot, duwboot enz. Maar ja, het onderwatergedeelte van een boot heet weer zonder uitzondering onderwaterschip. Eind 19e eeuw werden op Nederlandse werven veel stoomschepen gebouwd. De zeeschepen stonden te boek als schroefstoomschip en de binnenschepen als schroefstoomboot. Een Amerikaanse uitleg geeft nog meer verwarring. Naast groot (ship) en klein (boat) is er: "Wanneer een vaartuig tijdens een bocht naar buiten helt is het een schip. Helt het naar binnen dan is het een boot".
En dan nog: |
Boothellingen | Zie Trailerhellingen in Nederland per vaarweg of plaatsnaam. |
Bootsman | Een bootsman is de hoogste onderofficier op koopvaardijschepen en is direct werkzaam onder de stuurman of kapitein. De bootsman geeft leiding aan de bootsgasten, (matrozen en lichtmatrozen) en controleert de werkzaamheden die ze uitvoeren. |
Bootsmansfluit | Zie chiflet. |
Bootsmanskist | Marinebenaming
voor de zee. "Zet maar vrij in de bootsmanskist" betekent: "gooi maar
overboord". Nieuwe schepelingen liet men wel naar de sleutel van de bootsmanskist
zoeken. De zee wordt ook wel Gerrit genoemd: "offer maar aan Gerrit".
Gooi of kots maar overboord. [TvhW] Ontgroeningsgrappen komen in elk beroep voor. Wat te denken van leerling timmerlieden die erop uitgestuurd werden om een plinttrapje of vierkante gatenboor te halen. Of leerlingen bij een scheepswerf die op pad werden gestuurd voor een bus gemalen bootmotorolie. Tips en ervaringen zijn welkom. |
Bootsmansstoel | Een
bootsmansstoeltje is een plankje van ca 50 x 20 cm, dat als een schommelzitje is bevestigd
aan een enkel oog, waarmee je langs de mast of scheepshuid kan worden opgehesen om daar
werkzaamheden te verrichten. Met een vierloper
kan je ook jezelf ophijsen. Je hijst dan maar een vierde van je gewicht. De benodigde
touwlengte voor lopend (4 x) en halend part (1 x) is wel vijf keer de hoogte. Tegenwoordig
wordt i.p.v. het plankje liever een veilig harnas gebruikt.
|
Borden | In het BPR wordt niet gesproken over borden, maar over tekens. Het rechte dwarsscheepse gedeelte waarin de romp van b.v. een schouw voor en achter eindigt wordt wel bord genoemd; resp. voorbord en achterbord. Een dwarsscheeps tussenschot wordt een bordje genoemd. Een gat daarin voor gewichtsbesparing heet spaargat; een gat voor doorgang kruipgat. |
Bottelier |
Een bottelier bottelt niet. De bottelier was verantwoordelijk voor de inkoop van victualiën en de rantsoenering daarvan. Hij voorzag de kok van de vereiste hoeveelheid gort, erwten, bonen, kaas e.d. en de versebalie op gezette tijden van zoutvlees, spek of stokvis. Bovendien verstrekte hij de bemanning hun rantsoen water, azijn, dun bier en brandemoris. In later tijden, tot eind 19e eeuw, werd bottelier en kok samengevoegd tot één functie en was hij ook verantwoordelijk voor het rollezen van het wachtsvolk. Volgens De Taal van het Water zou het Engelse "Butler" van deze dienstverlenende functie afgeleid zijn. Bij de Kon. marine is het dienstvakonderscheidingsteken een vaatje c.q. tonnetje. |
Botteloef |
Korte, vaste,
meestal ijzeren of stalen, boegspriet (tekening van een boeier of fries
jacht: Henk Lunstroo 1961). |
Botter |
De botter is een vissersvaartuig van het type kromsteven met een licht V-vormig vlak, bijna platbodem, met een net uitspringende kiel en hoekige kimmen die overgaan in bol naar buiten lopende zijden, waarvan het boeisel boven het berghout naar binnen valt (invalling), met als opvallend kenmerk een zeer grote fok, die nodig was om de netten te slepen, maar moeilijk te hanteren bij overstag gaan. |
Bovenstroomse koers | Een bovenstroomse koers (BSK) is de ware koers welke het schip in een rechte lijn over de grond voert, waarbij rekening gehouden wordt met het verzet (de afwijking) door stroom of getij. |
BPR |
BinnenvaartPolitieReglement.
Dit geldt voor alle wateren in Nederland die voor de scheepvaart openstaan, met
uitzondering van de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdens Kanaal, de Neder-Rijn, de Lek, de
Westerschelde, de Dollard en de Eems.
Klik hier voor het volledige BPR. Zie ook vaarregels, tekens en het overzichtskaartje. Voor vaarders in Belgie is er het APSB. De voorloper van het BPR bestond reeds begin vorige eeuw als Binnenaanvaringsreglement getuige een aardig stukje over de uitwijkregels bij het jagen van schepen langs de Drentse hoofdvaart. Verwant: koerskruiser, oploper, tegenligger of voorbijloper. |
Braadspil | Zie kaapstander. |
Brabander |
De Brabander werd ook wel Brabantse- of Belgische boot genoemd, een roeibootje (lengte tussen 3,5 en 5m) dat doorgaans gebruikt werd als bijboot van binnenschepen, maar ook als veerboot, werkboot en voor de kleine visserij op rivieren. |
Bramzijgertje |
Het zou de benaming zijn voor een zeuntje, een zeer jong leerlingbemanningslid. Toch komt het woord in deze betekenis pas voor het eerst voor in de vertaling van The lost sea van Jan de Hartog. Het was zijn eerste in het Engels geschreven roman. Het boek werd in Nederland uitgegeven onder de titel De herinneringen van een bramzijgertje. Aangenomen wordt dat het woord een verzinsel van de schrijver is om de functie jongen aan te duiden en mogelijk werd de schrijver voor de benaming geïnspireerd door de Katwijkse legende van het brandezeigertje, hoewel de Van Dale bramzijgertje omschrijft als "door vissers gegeven benaming aan fosforische dampen die nu en dan uit zee opstijgen en samensmelten en waarin zij weleer gestalten van de duivel meenden te zien". Bij de koopvaardij was jongen de laagste functie bij de dekdienst en de Kon. Marine kende nog tot 1916 de rang jongen, onder die van lichtmatroos, waar een min. leeftijd van 16 jaar voor gold. De scheepsjongens, die ook wel spottend galjoengaper genoemd werden, kwamen in dienst op 13½-jarige leeftijd; tot ver in de 19e eeuw zelfs knapen van 7 tot 12 jaar, maar hun "toer" van 11 jaar begon pas te tellen als ze 16 jaar werden. Tot die tijd dienden zij dus zonder ingaand dienstverband. Men noemde dat "voor den prins dienen". Zie ook en vooral page, waar in de visserij vanaf de leeftijd van 11 jaar koffiekoker, inbakker, bovenman en ketellapper (ketelbinkie) aan bod komen. |
Brandblusser
|
Bronnen van brandgevaar
worden ingedeeld in de categorie A(vaste stoffen), B (vloeistoffen), C (gassen),
D (metaalbranden) en F(vetbranden). Aan boord valt bij categorie A te denken aan een slechte elektrische bedrading. Bij B en C vooral aan motorruimte en kombuis. Metaalbrand D ligt niet voor de hand. Hieronder de vijf verschillende brandklassen. Brandklasse E (elektriciteit) is in Nederland vervallen omdat elektriciteit wel een oorzaak van brand kan zijn , maar zelf niet brandt.
Poederblusser:
|
Brander
(brûlot) |
Een afgeschreven schip kon nog één keer dienst doen als brander of zinkstuk. Het schip werd volgestopt met brandbare stoffen en door vrijwilligers aan boord naar de tegenstander gemanoeuvreerd en daarna in de fik gestoken.. Bij de oude Grieken wordt al eeuwen voor onze jaartelling over branders gesproken. Ook in de middeleeuwen. Bij het beleg van Antwerpen in 1585 werd door de Spanjaarden gebruik gemaakt van een brander geladen met buskruit. Lees hier meer. |
Brandstofverbruik | Een
vuistregel: een moderne (scheeps)diesel verbruikt bij vol vermogen ± 1,8 liter per 10pk
per uur. (250 gram per Kw). Bij kruissnelheid (half tot driekwart vermogen) is dat slechts
0,6 - 0,8 liter. Vol vermogen betekent ruwweg verdubbeling van brandstofverbruik per
afgelegde afstand. Voor een buitenboordmotor wordt voor een 4-takt benzinemotortje tussen
0,5 l/u en de 0,7 l/u per pk, (afhankelijk van belasting en toerental) gerekend. Bij
een tweetakt ligt dit tussen de 0,6 en de 1,0 l/u of meer per pk. Minder efficient dus. P.S. Hecht niet teveel waarde aan de verbruikscijfers (motoren worden steeds zuiniger) , maar wel aan de verhouding kruissnelheid - vol vermogen. |
Brassen |
Met behulp van brassen (lijnen) worden de ra's op een vierkant getuigd zeilschip gebrast, d.w.z. in een bepaalde stand gedraaid. Dat wil dus zeggen dat "brassen" ook als werkwoord wordt gebruikt. De brassen zitten aan schenkels (oorspronkelijk touwsplitsen) aan de uiteinden van onder- en bovenra. Volbrassen is zodanig draaien dat de zeilen de meeste wind vangen. Het horizontaal houden of juist in een schuine stand zetten, gebeurt met een toppenant of kaailijn. De bediening van de braslijnen werd op grote schepen vereenvoudigd door een talie en in later tijden door een jarvislier, waarbij onder- en marsera's gezamenlijk worden bediend. Verwant: overstag met een zeegaand volschip. Volgens de Grote Van Dale betekent brassen ook "Gulzig en overdadig eten en drinken", tevens bekend als hachelen. De scholieren van de TU Twente zien brassen echter als een erekwestie uit het studentenleven. Zie ook kaaien, tegenbrassen en trijsen. |
Breefok |
Een breefok is een vierkant razeil dat als grootste en onderste zeil op ruime koersen werd/wordt gevoerd op een langsscheeps getuigd schip dat ook een of meerdere razeilen voerde. Denk aan koffen en smakken en nu nog mengvormen van schoeners als barkentijn en brigantijn. Op volschepen was het meer gebruikelijk het grootzeil schoverzeil te noemen en met het meervoud schoverzeilen bedoelde men grootzeil en fok tezamen. Dat waren de enige zeilen die bij een sterk doorstaande wind (schoverzeils weer) nog gevoerd konden worden. |
Breekwater | Oude benaming voor een dam (havendam). |
Breeuwen |
Breeuwen, drijven,
kalfaten, spalmeren, tengelen of
pappen. De naden tussen de huidplanken van
een houten schip worden gevuld met breeuwtouw, dat werk of harpluis
heette. "Dit werdt van out en versleeten touw veeltijdts berijdt, 't geen
ontwonden, geklopt, en gekookt werdt, waer na het in de zon gedroogt moet zijn, bol en los
omgesponnen tot de dickte van een menschen arm, 't geen van 't herpluizen, zijn naem
behout". Het "werk", je had witwerk (ongeteerd voorwerk uit vlas
gehekeld) en bruinwerk (geteerd "grovwerk" uit oud touw geplozen), werd
ingeklopt met een breeuwhamer, kalfaatijzer, rabatijzer of spijkerijzer en afgewerkt met
een mengsel van harpuis en pek, of teer en pek
(pix nigra, hars met teer). De oude kogge was nog gebreeuwd met gedroogd
veenmos en Stockholmse teer - een mengsel van boomwortelextract, olie en
terpetijn -, dat afgedekt werd met een moslat.
Vaak moest vooraf de openslager gebruikt worden, een breeuwijzer om te smalle
naden V-vormig open te slaan. Het tegenovergestelde was ook mogelijk. Bij ver openliggende
naden kon het gebeuren dat het werk er doorheen geslagen werd. Aan de binnenzijde moest
dan teruggebreeuwd worden. Men noemde dat spreeuwen schieten, een uitdrukking die
later door de marine werd overgenomen voor het netjes terugwerken van losse eindjes touw
waarmee b.v. een zonnetent was vastgemaakt. Het inspecteren van naden en openingen welke
hersteld/gevuld moesten worden heette het schip verzoeken. Het verwijderen van
oud werk heette uitkauwen en werd gedaan met een plukhaak. Elk
stuk gereedschap had z'n eigen specifieke toepassing afhankelijk van breedte en diepte van
de naad. De breeuwhamer was uit palm- of iepenhout vervaardigd en het geoefend oor van de
werfbaas (iedere hamer had een eigen klank) kon daaraan horen of de verschillende
breeuwers wel ijverig met hun werk bezig waren. Van het goede breeuwen hing de veiligheid
van het schip af. Dat moest dus kalm en vakkundig gebeuren. Dick Dreux schrijft in De
Boekaniers: Bij een oude timmerman kon het voorkomen dat, als je zijn hamer uit
handen wilde nemen hij je toevoegde: "Ik ben geen kind van een breeuwer!"
("bremer" zeiden sommigen). Het geduldige en eentonige hameren van de breeuwers
was ook bij de smeden een kwelling. Een ouderwetse smid kon zijn luie leerling bij het
krachteloos voorslaan toegrommen: "Sta niet te breeuwen, aap!" Verwant: kalfaten, krengen, kroppen, mullen, sintelen.
|
Brigantijn |
De brigantijn heeft alleen de voorste mast vierkantgetuigd. Hoewel de grote mast boven het schoener(gaffel)tuig nog een of twee razeilen voerde. De naam is afkomstig van een Italiaans roofschip, de bergantin of bargantin, een kleine galei van de Middellandse Zee, maar reeds in de 13e eeuw ook in gebruik bij de Portugezen, Spanjaarden, Turken en Fransen. |
Brik |
De brik werd oorspronkelijk in de loop van de 17e eeuw als betrekkelijk klein, snelvarend oorlogsschip gebouwd, maar al gauw ook als koopvaardijschip (o.a. de bewapende pakketboten van de VOC en als snelle slavenhaler gebruikt). |
Britsen |
Een helaas in onbruik
geraakte tuchtmaatregel. Het met een eind touw (dagge, of handdag) op rug of achterwerk
slaan. In sluizen misschien wel eens goed voor plezierschippertjes die hun bemanning
uitkafferen. Scheepsheilige Sinterklaas deed het met een
roede; of was dat zijn knecht?
In de Weerdsluis te Utrecht meegemaakt dat een vrouw met haar koffer van
boord stapte nadat ze, voor iedereen hoorbaar, onbeschoft was uitgescholden door haar
partner, het haantje dat aan het roer stond.
Filmpje. Zie ook straffen aan boord. |
Brittelhaak |
De
brittelhaak is een geleidehaak aan bakboordzijde van het sleepschip waarin de strangen van
meerdere schepen in de sleep steeds dicht langs het volgend schip geleid werden. In de Rijnvaart en
dan vooral de opvaart was dit een betere methode om meerdere sleepschepen
met minder trekkracht in
gareel te houden dan met niet geleide sleepdraden. Waarom aan bakboord?
Volgens Pieter Klein omdat men gewoonlijk aan stuurboordskant voor anker
ging als tijdens de reis op de plaats van bestemming afgehaakt moest worden
en dat bij vertrek tijdens aangeven van de strang het schip meestal ook aan
sturrboordswal lag. Hij sluit niet uit dat iedere schipper dit nu eenmaal
altijd zo deed. De etymologie van brittel is niet duidelijk Het zou
kunnen dat de oorsprong ligt in "breidel', een hoofdstel waarmee een paard
gemend, beteugeld, of met een leiriem.in het gareel gehouden werd. Een duidelijke beschrijving met afbeelding van collega Pieter Klein is te vinden op zijn binnenvaarttaal. Verwant: sleepboot, sleepschip. |
Broaching | De situatie waarbij een schip (zeilschip of motorboot) uit het roer loopt wanneer het voorschip zich door achterop komende (achterlijke) wind en/of golven ingraaft in de volgende golf. Een "broach" is gevaarlijk, het schip leit in zwijm [nw], geeft vaak schade en een keldering is niet denkbeeldig. |
Brons | Brons is
een legering van koper en tin.
Zuiver brons wordt nauwelijks toegepast. Het is weliswaar zeer corrosiebestendig, maar ook
erg zacht. Daarom worden ander elementen als aluminium
(aluminiumbrons), silicium (siliciumbrons), fosfor (fosforbrons) of meer tin toegevoegd
(vanaf 6%), waardoor de hardheid verbetert. Bronssoorten met hogere tingehalten worden
gietbaar, zoals geschuts- en machinebrons (10%), klokkenbrons (20%), etc. Brons met 16%
nikkel en 34% tin wordt Victorbrons genoemd. Zodra zink wordt toegevoegd (mangaanbrons)
mag eigenlijk niet meer over brons gesproken worden, maar over messing. Natuurlijk is "brons" ook de naam van ingenieur Jan Brons die de door Rudolf Diesel ontwikkelde dieselmotor verbeterde als bronsmotor. |
Broodpoeper | Broodpoeper is een merkwaardige en nogal pejoratieve duiding voor beroepsvaartuigen in de binnenvaart, vooral in zwang bij zeilers en waterscouts. Mogelijk ook gebruikt als benaming voor de schippers van die vaartuigen. Geen idee waar, waarom en wanneer, dat "poeper" vandaan komt. Alle tips zijn welkom. |
Broodwagen |
Een broodwagen is de overkapping van de handstuurinrichting zoals deze
voorkwam op zeil- en stoomschepen.
Het geheel van kap en stuurwiel, de
stuurkist,
leek sterk op een bakkers- of broodkar (handkar).
Verwant
Engels stuurwerk. |
Broodwinner |
Een extra
zeil aan de gaffel van een bezaanzeil wordt
broodwinner genoemd. J. van Beylen beschrijft de broodwinner als volgt: "Langwerpig hulpzeil dat wordt bijgezet achter een gaffelzeil van de achterste mast van een vierkant getuigd schip en dat dus wordt gedragen door de gaffel. Op de boom wordt dan een spier uitgezet die de schoot van het zeil uithoudt. De breefok van vissersschepen wordt ook broodwinner genoemd". Huitema zegt daarop: "De naam 'broodwinner' dient eigenlijk alleen te worden gebruikt voor een rechthoekig zeil met bovenra, zoals op voor-de-windse rakken door de kwak werd gevoerd en dat met de fokkeval werd gehesen", maar legt tevens uit hoe de broodwinner als bezaanzeil op een botter wordt toegepast.. |
Brug (van zeeboot) |
De brug
of het brugdek van
een schip. Het is de benaming voor de plaats van waaruit gestuurd, gecommandeerd en
genavigeerd wordt. Meestal de hoogste plek in de opbouw en bij zeevaart
tegenwoordig vaak over de volle
breedte van het schip. Met het groter worden van de schepen verdween niet
alleen het
zeiltuig, maar werd ook een hoger gelegen brug noodzakelijk om het schip te
overzien. Boven de voorkant van de vroegere kampanje
(inmiddels nagenoeg midscheeps) verhief zich het brughuis (kapiteinshut, radiohut en kaartenkamer) met daarboven de brug, ook
wel schavotje of monkeybridge. De inrichting was simpel en deed denken
aan de tweede stuurstand op plezierjachten. Stuurwiel met roerstandaanwijzer,
apentafel (bordes met kompas), telegraaf en spreekbuizen naar kapiteinshut,
machinekamer en radiohut. |
Brug of sluis? |
Waarom heten in Amsterdam sommige bruggen 'sluis'? Denk b.v. aan de Hogesluis, de monumentale brug over de Amstel. |
Bruggen |
Beweegbare bruggen waar de doorvaart d.m.v.
lichten wordt geregeld leveren geen probleem op, maar
wat te doen als er geen lichten zijn en er komen van beide kanten schepen? Het BPR
[Artikel: 6.07 en 6.08] voorziet daarin onder versmalling
vaarwater. Als er stroom staat geldt de regel dat het schip met stroom mee voorrang dient te krijgen, immers met stroom tegen is het heel wat gemakkelijker om stil te liggen. Hetzelfde geldt voor wind mee of tegen, hoewel daar bij mijn weten voor motorboten geen vaste vaarregel voor is. Een zeilboot met wind mee (de wind staat dwars of achterlijker dan dwars) heeft de versmalling bezeild, kan daardoor moeilijk stilliggen en gaat dus voor. Voor een gesloten brug waar je onderdoor kunt geldt hetzelfde tenzij er merktekens op staan.
|
Buis |
De buis is een rondspant kielschip voor de haringvangst met een kenmerkend hoog achterschip, ingetrokken boorden en volle boegen en een lengte van rond de 20 meter, met een eenvoudige tuigage van een mast achter het middelpunt van het schip, een bezaansmast achteruit, kluifhout, jaaghout en grote- en topzeilra. |
Buiswater | Buis- of stuifwater is het opspattend of overkomend fijn verdeeld water bij varend schip in een bries of harde wind [Me1]. Het woord "buis" komt in deze betekenis niet voor in oude woordenboeken. Bruiswater wel [NvW, Chb1]. Kennelijk is buiswater een verbastering van bruiswater. Toch vond ik tot mijn verrassing in "De Nederlandsche Scheeps-bouw-konst Open Gestelt" van Cornelis van Yk uit 1697 in een stukje over het schand-deksel de volgende zinsnede: "...dient ook voornaamlijk om de over 't Schip heen buissende Zee, en van den Hemel vallende Regenwater, uit te keeren". |
Buitenslaper |
Omdat veel kleine schippers de ombouw naar motorschip niet konden betalen ontstond niet alleen de opduwer, maar voor schepen op ruim water een nog goedkopere oplossing; de zijschroef, die al snel tot "lamme arm/vlerk" gedoopt werd of een aangehangen achterschroef, de buitenslaper. |
Buitten | Kort
na de 2e wereldoorlog hadden de Bressiaanse vissers (Bressiaanders zijn
inwoners van Breskens) een andere bezigheid dan vis vangen, n.l. het "buitten". In de monding van de
Westerschelde waren eind '44 begin '45 veel geallieerde schepen onderweg naar Antwerpen tot zinken gebracht door de Duitsers.
Die schepen zaten vol met levensbehoeften als melk en eierpoeder, kaas
en boter, maar ook rantsoenen voor soldaten en tinnetjes met sigaretten, terwijl
net na de oorlog aan alles gebrek
was.
De vissers mochten die buit uit de schepen "vissen", maar moesten dat
volgens een vorderingswet op fifty-fifty basis aan de gemeente verkopen,
waarbij natuurlijk wel eens wat "verdwaalde". Een verhaal van Henk
van Haneghem over dat
buitten. De link verwijst naar een pagina van museumbreskens.nl |
Bunkeren | De benaming voor het
innemen van brandstof en/of drinkwater. Vaartips
heeft een overzicht samengesteld van bijna alle plekken in Nederland waar je diesel en/of
benzine kan tanken: Brandstof aan of bij de waterkant.
|
Bunkoeling | Manier
van koelen van een gesloten motorkoelcircuit. De bun kan je
zien als een omgekeerde doos met de opening in het onderwatergedeelte van
het schip. De opening is meestal beschermd door een raster van gaatjes in de
scheepshuid,
tralies of gaas. In de bun bevindt zich een warmtewisselaar bestaande uit een pakket van
veel dunne buizen die rondom in aanraking komen met het buitenwater. De koelvloeistof van
het gesloten koelcircuit wordt daar doorheen geleid om af te koelen. Verwant: visbun. |
BVA | BVA is de afkorting van Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op zee. De BVA gelden op open zee en de verbindingen met open zee die bevaarbaar zijn voor zeegaande vaartuigen. Zie ZAR. |
Bijgeloof | Zie scheepsbijgeloof. |
Bijlbrief | Oorsprongverklaring van de werf die het schip bouwde: schoon van de bijl. Behoort in ieder geval een opleverdatum, typeomschrijving met maten, bouwaard, scheepsnaam en naam van de opdrachtgever te bevatten. |
Bijliggen
|
Als je met
vaartlopen op ruim water door stormweer wordt overvallen kan bij een open boot te veel
water binnen komen. Een keldering is dan niet denkbeeldig. De juiste oplossing is om te
gaan bijliggen (bijleggen). Laat de motor zo langzaam draaien dat je ten opzichte van de
grond geen vaart meer loopt en leg de kop schuin op de golven. Dit verkleint de kans dat
de schroef boven water komt en ijdel (blind), ook wel backlash genoemd, gaat
draaien. Bij zeilboten: Neem zeil terug, vaar het schip aan-
of in de wind, vier het grootzeil tot het killend
bijstaat, trek met de fokkeschoot aan loef de fok bak en regel de stand van
de boot ten opzichte van de wind en de golven met het roer (helmstok
naar lij). Ook kan men het schip op en neer houden
door tijdens het bijliggen met korte slagen te laveren zonder vooruit te komen. Het
bijliggen met vast roer werd vroeger onder zee liggen genoemd. Bij reddingsloepen
werd tijdens bijliggen wel gebruik gemaakt van golfstillende olie. Er werd aan loefzijde
traan of vette plantaardige olie gestort. Toch gaf minerale olie meer slaak
dan raapolie (slaak is de plek waar de zee stiller en effener is). "Golfstillend" is eigenlijk een verkeerde naam. De
olie gaat alleen de vorming van krullers (brekers) tegen. De golfbeweging vermindert niet.
Bij de sloepinventaris van een reddingboot wordt dan ook gesproken over
"stortolie". Bijliggen is iets anders dan bijdraaien. Daarmee wordt het stilliggen van het schip met draaiende of stand-by motor ten opzichte van het wateroppervlak bedoeld, of een zeilschip onder vol tuig stil te leggen (bij te steken) door de kop in de wind te draaien en/of de zeilen tegen te brassen. Zie ook praaien en voorliggen.
|
Heel graag op- of aanmerkingen. |
Op alle materiaal
(layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming.
Mocht je ondanks
alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.