Volgens Beschryvinge van de
Oostindische Compagnie van Pieter van Dam was de koebrug een
extra vloer tussen twee dekken, een afgesloten ruimte vormende,
meest laag van verdieping en dienende voor berging van plunje; een
enkele maal ook als slaapplaats. Deze extra vloer met stevige
verbindingsbalken maakte de schepen sterk, maar ook zwaar, zodat een
schip met koebrug meer diepgang had dan zonder zo’n dek. Het
koebrugsdek liep maar over een deel van het schip; de rest heette
halfdek. Witsen schrijft in
Scheepsbouw en bestier: "Een tweede verdek op sommige schepen,
't geen zeer ondiep is, tot berging van plunje en slaapplaats der
schepelingen. Dit verbindt de schepen en maakt ze vast, gaat over 't
gehele schip ofwel ten halve alleen. Koebrug betekent ook
een traliewerk, 't geen boven over het schip gespannen werd, daar
soldaten op staan als men slaat, van een vinkenet daarin
verschillende, dat dit alleen het midden van 't schip bedekt, en het
vinkenet het gehele schip."
Met de omschrijvingen "laag van verdieping" en "zeer
ondiep" wordt de hoogte bedoeld. Op de koebrug kon niet rechtop gestaan
worden. De hoogte was ± 1.20 meter. Tegenwoordig is koebrug de naam voor het
onderste dek van een schip. |