|
|
|
Daalder | Daalder of dekdop. Houten dekdelen werden
op dekbalken geschroefd of met bouten op een stalen dek bevestigd. Het meest bekend zijn
teakdekken, die tegenwoordig verlijmd worden. Voor de bevestiging werden gaten in de dekdelen
geboord welke aan de bovenzijde breder waren om de bouten of schroeven
verzonken door te laten. Niet te verwarren met
soevereinen.
Wanneer het dek gemonteerd was werden die bredere zinkopeningen opgevuld met een kopshouten
prop, waarvan de nerf in dezelfde richting liep als de nerf van de dekdelen.
Alleen met nauwkeurig kijken was er dan nog een cirkeltje te zien. Het
schijfje noemde men een
daalder
naar de afmeting van het muntstuk van anderhalve gulden (30 stuivers). Ze worden nog steeds gebruikt en zo genoemd
om gaten door uitgevallen of loszittende noesten in
planken van kwasthout bij vloerhoutdelen te vullen. |
Dagmerk | Zie tekens. |
Dalvaart | Een schip dat op stromend water met de stroom mee vaart doet aan dalvaart of daalvaart en dient bij een versmalling voorrang te krijgen op een schip dat tegenstroom vaart (bergvaart). Dus ook een groot schip in bergvaart moet wijken voor een klein schip in dalvaart, behalve in het RPR gebied waar altijd klein voor groot moet wijken. De benaming komt uit de Rijnvaart; stroomopwaarts naar de bergen, stroomafwaarts naar het dal. De schipper spreekt over "te berg" of "te daal". Het verval (verhang) van de Rijn van bron tot monding bedraagt 3000 meter. In Zwitserland 35 meter per kilometer, in Nederland slechts 8 centimeter per kilometer. Verwant: bergvaart, stevelen en vaarregels. |
Dam, Pieter van | Pieter van Dam (1621-1706) is de auteur van Beschryvinge van de Oostindische Compagnie. Hij was advocaat van de VOC en kreeg in 1693 van de Heren Zeventien de opdracht een handleiding en naslagwerk samen te stellen van de VOC vanaf het ontstaan tot dan toe. Van Dam is er in geslaagd een geschiedwerk te schrijven waarin het reilen en zeilen van de VOC uitgebreid wordt geschetst, gestaafd met vele bronverwijzingen. Op deze site is er gebruik van gemaakt. Zie ook het VOC-glossarium. |
Damlooper |
De damlooper was een op een tjalk gelijkend klein vrachtschip voor de binnenvaart, maar waagde zich ook aan kust- en Zuiderzeevaart en hoort thuis in de tijd van kat, kof en smak. De naam wordt voor het eerst genoemd in de Kroniek van Schagen uit 1516. Winschooten's Seeman verklaart de naam als volgt: "Een klein binnenlands of nog eigentlijker Noordhollands Vaartuig, dat bequaam is om over dijken en dammen en overtoomen overgehaald te werden". |
Damketting |
Ook wel mannetjesketting.
Het is een ketting met ovale schalmen, die in het midden van een dwarsverstijving zijn
voorzien. Dit soort ketting wordt door zijn grotere gewicht bij voorkeur als anker- of
ankervoorloopketting gebruikt. Een bijkomend voordeel is dat een damketting minder snel kinkt dan een gewone ketting. Voordat men kon lassen werden
kettingen gesmeed. Het ineensmeden van de bijna vloeibaar warmgestookte schakels, schalm
voor schalm, was zeer arbeidsintensief. Dit vuurlassen was al aan het eind van de
bronstijd bekend. De oudste ijzeren ketting die gevonden is stamt uit Irak en is zo'n 1000
jaar v Chr gemaakt. Toch is ankerketting in de loop der tijd door zijn grote gewicht in
onbruik geraakt. Men hanteerde liever henneptouw, dat tot zeer lange ankerlijnen
aaneengeknoopt werd. Pas in de 19e eeuw dwongen de de steeds groter wordende schepen tot
hernieuwd gebruik van ankerketting en met de uitvinding van het elektrisch booglassen was
de vervaardiging vanaf de 20e eeuw geen probleem meer. Verwant: ankeren,
kaapstander, kettinglengte,
nestenschijf, tuigketting.
|
Damwand |
Een oeverbescherming
(beschoeiing of revetering) van stalen profielplaten, meestal afgewerkt met een deksloof
(afdekbalk), die niet door iedere pleziervaarder gewaardeerd wordt. Door de steeds
weerkaatsende golven kan het bevaren van aldus beschermde kanalen een vervelende bezigheid
worden. De stalen damwanden worden bovendien -met name in moderne marina's-
steeds meer voorzien van een elektrische (kathodische) bescherming tegen corrosie. Als je
stalen schip een vaste ligplaats heeft bij zo'n damwand zonder geleidend contact te maken
zal onherroepelijk aan de walzijde rond de waterlijn putvorming ontstaan door
zwerfstromen. Het schip wordt gezien als een vreemd element en zal langzaam wegvreten, een
effect dat op zout water nog wordt verergerd. Het kan voorkomen worden door elektrisch contact te
maken middels een spanningsvereffeningsdraad. Dat kan simpelweg door
een verbinding
tussen damwand en schip met een stroomdraadje. Denk b.v. aan een kant en
klaar startkabeltje met klemmen. Neem gerust het meest goedkope spul dat
eigenlijk de naam startkabel niet verdient. Verwant: anode, putvorming, perkoenpaal. |
Dauwspoelen | Veel pleziervaarders kennen het verschijnsel. Door 's ochtends de dauwnatte dekken met een paar putsen water te spoelen zijn ze sneller schoon en droog. Henk Houwen sprak een schippersdochter die vertelde dat ze vroeger als kind altijd moest "dauwspoelen". Binnenvaarttaal geeft een andere reden. |
Davit |
Gebogen draagstang(en) met hijsinstallatie aan boord van schepen gebruikt voor het vieren of hijsen van sloep of volgboot. Voor het snel uitzetten van reddingssloepen bestaan verschillende constructies, die het mogelijk maken ze onder moeilijke omstandigheden met weinig inspanning veilig te water te brengen. Op passagiersschepen is dat vaak een klap- of tuimeldavit. Aan de achterzijde van het schip heet het "hekdavit", met daarin gehangen de "hekboot". De balk waartegen de sloep wordt vastgesjord heet "bargoen", of gewoon sjorbalk. De gebruikte sjorbanden heetten broekmatten. Bij schepen in de VOC tijd werd de sloep gestreken met behulp van de ra's. De naam "davit" werd ook wel gebruikt voor de gebogen lantaarnstandaard op de voorsteven. De oorsprong ligt waarschijnijk in het Hebreeuws waar gereedschappen en werktuigen wel vaker Bijbelse persoonsnamen kregen. De benaming davit, david, daviet, davier heeft kennelijk te maken met "gebogen", want de tandartshaak heet in het Frans nog steeds davit [literatuur: VL]. Verwant: barkas, jol en sloep. |
Deadrise | Ook de scheepvaart ontkomt niet aan Engelse termen. Deadrise. what else ;-) of op z'n Nederlands "vlaktilling" is de hoek van het vlak met de kielbalk bij de dwarsdoorsnede van een schip ter hoogte van het breedste spant. Hoe lager het deadrisegetal, hoe vlakker de bodem. En hoewel het inderdaad een hoek is, wordt de vlaktilling even vaak uitgedrukt als een verhoudingsgetal; namelijk als de toename van de hoogte (in meters) van het vlak van het grootspant boven de basis, per meter breedte vanuit hart-schip c.q. vanuit de knik van het vlak net naast hart-schip [AAdC]. |
Debiet | De hoeveelheid water die in een bepaalde periode door een rivier, sluis of gemaal wordt gevoerd. Bij rivieren spreekt men van een afvoerdebiet. De laatste jaren actueel met de hogere neerslag in Europa en de problemen bij afvoer van b.v. de Maas. Ook de aanduiding voor de hoeveelheid water die een waterpomp per minuut of andere tijdsaanduiding kan verwerken. |
Deinzen | Deinzen is achteruitgaan, meer in het bijzonder het achteruitgaan van een schip. Dit kan het achteruit dobberen door de wind, of het langzaam achteruitvaren op eigen kracht zijn. Ons hedendaagse terugdeinzen is dus een pleonasme. In Oudnederlands heette achteruitgaan overigens deizen en met deinzen bedoelde men het neerstorten van de golven in de branding [Witsen]. |
Dek |
Het dek is
de laag of vloer, die de
holte van een schip of een gedeelte daarvan afsluit en tevens een belangrijk deel van het
langsverband vormt. Het dek wordt gedragen door dekbalken die op hun beurt
worden gedragen door een balkweger of binnenboord, die tegen de
binnenzijde van de spanten is bevestigd, of zoals het "Woordenboek van
Scheepsbouw" uit 1861 zegt "Een dek bestaat uit
dekbalken, karveelhouten,
halve balken, klamaaijen en
zwalpen, te zamen de bedekking dragend , die
doorboord is door verschillende openingen voor luiken, lantarens en
trappen". Je loopt of staat aan dek, maar je ligt op het dek
('t is maar dat je het weet). De oude benaming voor een dekplank was sloef. Het
dek zelf werd wel verdek genoemd, maar dat is volgens Pieter van Dam's
"Beschryvinge van de Oostindische Compagnie" onjuist. "Het is de naam
die sommige romanschrijvers en schoolmeesters, maar nimmer een zeeman aan het dek
geven". Mannen van theorie en praktijk uit de 17e eeuw als Witsen
en Winschooten gebruiken het echter herhaaldelijk.
Winschooten spreekt zelfs van half-verdek. Egbert
Buys schrijft in 1775 dat het woord dikwijls voor de ruimte of de verdieping zelf
genomen wordt. De Maritieme Encyclopedie [1973] omschrijft verdek als "Een 17e en
18e eeuwse benaming voor het opperdek, het bovenste van voor naar achter doorlopende dek,
ook wel bovenste overloop genoemd". Op het plaatje de dekbenamingen van een Linieschip zoals ze heden ten dage op zeeschepen nog in gebruik zijn. |
Dekkist | Een dekkist is een praktische rommelkist aan dek. Door huidige scheepsmakelaars ook wel betiteld als bakskist. Dat klinkt net zo interessant als verdrenger, maar is onjuist. Een bakskist is geen dekkist. Het is de opbergplaats voor kommaliewant en wordt hooguit nog in open bootjes (sloepen en zeilboten) gebruikt. |
Delf | Oude benaming voor een vaart of gracht. |
Demperplaat |
Bij snel draaiende scheepsmotoren en gemariniseerde automotoren wordt tussen motor en keerkoppeling een demperplaat toegepast. Deze speciale plaat met veren of kunststof nokken is gemonteerd aan het vliegwiel en dient om torsietrillingen van de motor (vooral bij lage toerentallen) te dempen en de klap van het inschakelen van de keerkoppeling enigszins op te vangen. Als op lage toerentallen een ratelend geluid (dat er eerst niet was) en op hogere toerentallen een bonkend geluid ogenschijnlijk uit het koppelingshuis komt, wijst dit meestal op een versleten demperplaat en niet op een defecte keerkoppeling. Loszittende of gebroken veren veroorzaken het geluid. Volgens Ger Bex is het voor een geoefend oor vast te stellen of het een defecte demperplaat betreft of het "tandhameren" van een versleten keerkoppeling. Naarmate de koppeling warmer wordt zal het geluid veranderen. Bij een defecte demperplaat niet! |
Demsel | Benaming voor al het materiaal dat voor afdichting van lekkage gebruikt kan worden, houten proppen, breeuwtouw, kit e.d. |
Denneboom | Langsscheepse luikranden (luikhoofden) van een vrachtschip voor de binnenvaart heten denneboom. De gehele constructie van liggers (leggers) en luiken wordt wel kortweg den genoemd. Verwant: presenning. |
Deplacement | Deplacement of op z'n Engels displacement is de duiding voor waterverplaatsing. |
Deurkas | De uitsparing of nis waar, bij geopende sluis, de sluisdeuren in verdwijnen. Verwant: taats. Zie ook waker of tijwachter op binnenvaarttaal. |
Deutelen | Deutelen of teutelen. Het keggen van spantnagels. Zie afteutelen. |
Deviatie | Ten
gevolge van het aardmagnetisch veld wijst de kompasnaald niet naar het ware
(geografische) Noorden maar naar het magnetische Noorden. De hoek tussen
ware Noorden en magnetische Noorden noemt men variatie. Er zit beweging in.
Jaarlijks verplaatst de magnetische pool zich zo'n vijf hoekminuten naar het
Oosten, dus naar de richting van de ware Noordpool. Aan boord van ijzeren
schepen ontstaat bovendien een scheepsmagnetisme, waardoor het kompas een
extra afwijking krijgt. Deze extra afwijking noemt men deviatie, die ook nog
eens beïnvloed kan worden door (staal)lading. De deviatie werd opgenomen in een
stuurtafel, een tabel die bij koersbepaling werd
gebruikt en door de kompassteller werd bijgehouden. Daar we dus drie
verschillende richtingen Noord kennen zijn er ook drie soorten koersen: 1. Ware koers: de hoek tussen de richting van het ware Noorden en de koerslijn. 2. Magnetische koers: de hoek tussen de richting van het magnetische Noorden en de koerslijn. 3. Kompaskoers: de hoek tussen de richting van het kompas-Noorden en de koerslijn. Dan is er ook nog het begrip waarbehouden koers, dat de hoek is tussen de richting van het ware Noorden en de richting waarin men zich in werkelijkheid over de zeebodem verplaatst. In verband met het wegzetten door stroom en /of wind behoeft de waarbehouden koers niet gelijk te zijn aan de ware koers. Bij huidige GPS navigatie is dit allemaal niet meer nodig. Verwant: loxodroom. |
Dichtzet |
De
"dichtzet" is een manier van palingvissen, waar je als schipper mee te maken kan, of liever kon krijgen, want paling wordt nauwelijks nog gevangen. Op sommige plaatsen (Friesland en Overijssel) werd vanaf eind juli tot eind september, met het oog op de palingtrek een watergang in zijn geheel met een schutnet afgesloten. Over het algemeen waren dit smallere en ondiepe wateren, die niet of weinig bevaren werden. Als er wel sprake was van scheepvaart kon het net alleen 's nachts gespannen zijn. Dat was ook niet zo'n probleem, want juist dan trekt de paling. Een dichtzet wordt door waarschuwingsborden aangegeven en de schipper kan door te blazen de visserman waarschuwen. Die kan met behulp van een lier het net laten zakken en weer optrekken. |
Diepgang | De Maritieme
Encyclopedie omschrijft het als de verticale afstand van de waterlijn
tot de onderkant van de kiel. Vrachtschepen (zeeschepen) hebben op of nabij voor- en achtersteven en zowel aan stuurboord als aan bakboord een maatverdeling aangebracht, waarvan de diepgang kan worden afgelezen. De diepgangsmerken. De cijfers worden zo geplaatst dat de onderkant de diepgang aangeeft. Als maat gebruikte men op Nederlandse schepen meestal aan de ene zijde de decimeter en aan de andere zijde de Engelse voet in Romeinse of Arabische cijfers. De maatverdeling in voeten was in halve voeten en de metrieke verdeling in decimeters, waarbij alleen de even nummers zijn aangebracht. Romeinse cijfers zijn in onbruik geraakt omdat ze bij grote diepgang te veel plaats innemen. |
Dieselbacterie | De dieselbacterie is
een vervelend organisme dat in dieseltanks kan voorkomen. Een bekende oorzaak en
voedingsbodem is water in dieselolie. De afvalstoffen c.q.
uitwerpselen van de bacterie zorgen voor een slijmerige smurrie die leidingen en filters
kan verstoppen en agressief is voor handen en nagels. Gebruik bij
schoonmaken van de tank altijd handschoenen! Het is dus zaak om de tank vrij van (condens) water te houden. De kans dat
dit gebeurt is bij de huidige zwavelvrije diesel met biodieseltoevoeging erg
groot en al helemaal bij een tank die contact maakt met de koude romp. Kort
gezegd: zwavelvrije diesel + toegevoegde biobrandstof + condens =
bacteriegroei in de tank en uiteindelijk in het gehele systeem. Zeker niet
overwinteren met een niet afgevulde tank. Ook de goedbedoelde constructie
van een brandstofaanzuigpijpje dat van bovenaf
niet tot de bodem van de tank reikt kan mede oorzaak zijn. De gedachte daarachter is dat vuil en water
onderin de tank blijven en zo niet bij de motor kunnen komen. Dat is waar, maar de
dieselbacterie vindt het heerlijk. Je loopt de kans dat bij zware golfslag dit residu van
vuil en water in één keer vermengd wordt met de schone brandstof en juist op dat
ongelukkige moment voor motorstoring kan zorgen. Hetzelfde kan gebeuren bij direct
wegvaren na het tanken. Ook dan is de brandstof lekker doorelkaar gehusseld. Een betere
constructie is een aanzuigpunt in de bodem gecombineerd met een professioneel
brandstoffilter/waterafscheider van b.v. Separ. Alle beetjes water en vuil worden direct uit de tank afgevoerd
en in het filter afgevangen. Het water kan daar gemakkelijk worden afgetapt en bij
regelmatige vervanging van het filterelement is er geen enkel probleem. Verder kan ook nog
gedacht worden aan het product
Acticide,
een toevoeging die bacteriën bestrijdt of voorkomt. Uiteraard zijn ook
andere merken biocodes op de markt. En last but not least kan overwogen
worden om over te gaan op GTL diesel. Helaas tot op heden [2016] nog niet
overal verkrijgbaar. Verwant: biodiesel, zwavelvrije diesel, GTL diesel, NExBTL.
|
Dieseltechniek | Zie de aparte pagina dieseltechniek als wegwijzer bij het opsporen van motorstoringen. Mogelijke oorzaken zijn in tabelvorm opgenomen. Een omschrijving van de storing met daarnaast de hoofdoorzaak. De hoofdoorzaak weer uitgesplitst naar nadere omschrijvingen. |
Dik en dun water | In schippersjargon spreekt men over dik- en dun water. Na een periode van blak (windstil) weer is het water van weinig bevaren vaarwegen en groot water "dun" of "zwart". Het water is tot rust gekomen en bevat weinig slibdeeltjes. Bij beginnend stormachtig weer zullen de golven hoger en onberekenbaarder zijn dan na langere tijd. Als de storm een tijdje doorstaat zijn zoveel slibdeeltjes van de bodem opgenomen dat het water "dik" of "wit" wordt. In feite wordt de viscositeit verhoogd en de hoogte van de golven zal bij gelijke windkracht afnemen. Een afgeleid gezegde heeft echter weinig met rust te maken. Wanneer een schipper veel vaart en lange dagen maakt, direct na het lossen weer gaat laden en zo maar door gaat, dan "vaart hij het water dun". Verder is het aardig om te weten dat op rivieren "zijkschuim" een gelijkmatig schuim is dat op het water drijft wanneer de vloed opkomt en "kopschuim" een vlokkig schuim dat bij vallend water ontstaat. En dan is er ook nog "moffestront", het schuim dat door de golfslag aan de rivieroevers ontstaat en niet te vergeten "opwater", hoogwater op de Rijn dat bruin is gekleurd door het smeltwater uit Duitsland en Zwitseland. Zeevaarders kennen "mager water" dat ondiep water betekent, "smal water" voor zware golfslag (de boerenschuren rolden op ons af, Geertje Groen 1882) en "groen water" voor gevaarlijk massief overkomend water. [Me], [TrN] |
Dikte meting | Bij twijfel over de dikte van een stalen of aluminium romp kan door een expert een vlak/plaatdikte meting worden uitgevoerd. Lees hier meer. |
Dinghy | Het opblaasbare reddingvlot aan boord van zeeschepen. De naam komt van de Indiase dinghi of dengi. Dat waren kleine roei- en zeilvaartuigen voor het vervoer van personen en marktwaren in de beschutte wateren van Bengalen. Als er weinig of geen wind stond werden ze net als de Venetiaanse gondel met een stuurboord riemslag voortbewogen. Onder zeil diende deze riem als zijroer. |
Diode |
Een diode is een halfgeleider, die de stroom maar in één richting doorlaat. Aan boord worden diodes gebruikt in een scheidingsdiode (diodebrug) voor het laden van meerdere accu's of accugroepen. Een gewone blokkeringdiode kost niet veel en kan uitstekend benut worden om apparaten waar plus en min niet verwisseld mogen worden te beveiligen. Afhankelijk van het verbruik van het apparaat waarbij de diode wordt toegepast, bepaal je het type. Heel gangbaar is de 1N4001, die geleidt 1 ampère en kan in de sperrichting pieken van 100 Volt weerstaan en is voor het boordnet van 12 of 24 volt voldoende. Wanneer 1 ampère te weinig is (TV, zendapparatuur) kan je denken aan de 1N5401 van 3 ampère of zwaardere jongens. Zorg in ieder geval dat de diode meer kan hebben dan de zekering. De diode ziet er uit als een weerstandje met aan één kant een ring. Monteer de diode in de plusleiding van je toestel met de ring naar de verbruikerskant. Aan die kant komt de stroom "er uit". Je kunt nu gewone stopcontacten gebruiken. Zit de stekker verkeerd dan vloeit er geen stroom. Uitgebreidere uitleg op wikipedia. |
Dirk |
Dirk of kraanlijn, in het oosten van het land ook wel gieje; de lijn waarmee de giek van een zeilschip wordt opgehouden. Om te voorkomen dat bij reven het zeil aan dek valt of hulpeloos openwaait zijn aan de dirk vaak vanglijnen (lazy jacks) gespannen. |
Distributieketting |
De distributie- of rollenketting verbindt de krukas met de nokkenassen.
Zij bedienen op hun beurt de zuigers (krukas) en kleppen (nokkenas). Zuigers
zijn de grote op- en neergaande metalen oppervlakken in een cilinder,
kleppen bewegen boven de zuiger in tegenovergestelde manier op en neer.
Breekt de verbinding nokkenas-krukas (distributie), dan gaan de meeste
motorblokken heel erg
stuk. Met hoge snelheid doen de zuigers en kleppen in
zo’n geval een poging te fuseren. Dat gaat mis, er breekt wat af en de motor
werkt niet meer. Omdat bij veel motoren de nokkenassen en krukas ver
uit elkaar liggen (bovenkant en onderkant motorblok) gebruikt men riemen of
kettingen om de twee met elkaar te verbinden. Vroeger waren kettingen
beter omdat je die (bijna) nooit hoeft te vervangen. Nu dus riemen. In
principe gaat een goede ketting, mits goed gesmeerd, langer mee dan een riem.
Toch gaat men tegenwoordig bij hogere toeren meestal over op een
distributieriem die dan wel bijtijds vervangen dient te worden. Verwant: motor maakt afwijkend geluid. Bron: autoblog.nl |
Dobbe | Een kom, plas of uitgegraven water. |
Dode hoek | Een ongeladen
vrachtschip ligt hoog op het water en de schipper kan vanuit zijn stuurhuis een heel stuk
water voor de boeg niet overzien. De beruchte dode hoek. Bij onderzoek naar een ongeval in
Zeeland in 1999 bleek dat midden voor het vrachtschip een gebied van 492m lang en 42m
breed niet zichtbaar was voor de schipper. Als watersporter moet je absoluut voorkomen in
die dode (onzichtbare) hoek te komen. Niets is erger voor de binnenschipper dan een
jachtje het ene moment nog te zien en het andere moment niet meer. Waar zit dat verdraaide
ding? Als je er voor zorgt dat de schipper in zijn stuurhuis in 't zicht blijft, kan je er
zeker van zijn dat hij je ook kan zien. Verder een goede tip van oud binnenschipper
Wiardi: "Gebruik ook op een motorjacht een mast van redelijke afmeting met een
opvallende vlag. Op die manier kan achterop lopende beroepsvaart je langer zien en is de
dode hoek dus kleiner". Het is natuurlijk vreemd dat in deze moderne tijd nog steeds vrachtschepen gebouwd worden met het stuurhuis op het achterschip. Soms wordt een oplossingen gezocht met een videocamera (in de begintijd steventelevisie genoemd). Gelukkig zijn er ook scheepbouwers die het licht hebben gezien. Een voorbeeld is de "Neokemp", een van de Kempenaar afgeleid schip met het stuurhuis aan de voorzijde, waardoor de dode hoek, althans van voren, tot het verleden behoort. In de loop van 2002 kwam een soortgelijk schip, de Frontrunner, in de vaart. Tegelijkertijd is De Raad voor Transportbeveiliging (RvTV) gestart met een grootschalig onderzoek naar de omvang van de dode hoek in het blikveld van de roerganger op binnenvaartschepen. De resultaten waren begin 2004 beschikbaar en verontrustend. De dode hoek bleek in veel gevallen nog groter dan verwacht. Inmiddels [2011] is men bezig met nieuwe regels. In het laatste wijzigingsvoorstel van de bouwvoorschriften voor schepen (RV/G(10)(65rev.1) mag de dode hoek tweemaal de scheepslengte of 250 meter zijn. Bij gebruik van radar en een camera mag de dode hoek 500 meter zijn. In de zeilvaart komt "dode hoek" ook in een andere betekenis voor. Het is het gebied in de wind waar je niet kunt zeilen en dus overstag moet gaan. De hoek is afhankelijk van windkracht zo'n 80/90 graden. |
Dodemansknop |
De dodemansknop is een veiligheid in treincabines waarmee automatisch de aandrijving wordt uitgeschakeld en remmen worden aangezet wanneer de machinist onwel wordt of dood gaat en geen kracht meer uitoefent op die knop, of hem regelmatig beroert. In de recreatievaart wordt de term gebruikt voor de uitoefening van Art 8.03d uit het BPR (snelle motorboten). "Het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen". In de praktijk is dit een touwtje (dodemanskoord) aan de pols dat verbonden is met een onderbrekingsschakelaar. Realisatie bij een dieselmotor is nog niet zo eenvoudig. Een diesel moet immers worden gestopt door de brandstoftoevoer af te sluiten. De fabrikant van "Wireless Killcord" heeft een oplossing voor de meest gangbare diesel buitenboordmotoren, maar er wordt niet gesproken over een inboarddiesel. Het draadloze grapje kost wel 650 euro [2013]. |
Doerak |
Dit oer-motorjachtje voor de pleziervaart is niet meer weg te denken in waterland. Het is een kruising tussen een vlet en een schouw met veel leefruimte en prima vaareigenschappen. |
Doft |
De zitplank van boord tot boord voor roeier(s). Doften liggen meestal op langslatten die "doftwegers" genoemd worden. Vaak werd boven de buikdenning een verstelbaar dwarshout, spoorstok of spoorlat, aangebracht als steunpunt voor de voeten. De spoorstok zit los in de spoorklamp met twee gaten. Roeiers met lange benen leggen de spoorstok in het verst liggende gat, de kortbenigen in het dichtstbijzijnde gat. Spoorstokken zijn in het midden dikker dan aan de uiteinden. Als het echter een visbootje met een visbun achter de doft betreft, kan de roeier zich daartegen met de voeten afzetten. Aardig om te weten is dat de achterste doft in Zeeland (hoogaars, hengst) ook wel achterdogt genoemd werd. Verwant: jol, dol, wrikken, roeien. |
Dogger |
Dogger of dogboot was vanaf de 15e eeuw een verzamelnaam voor kleine vissersschepen op de vangst van doggevis [kabeljauw] in het bijzonder op de Doggersbank. |
Dol |
De gaffelvormige houder
in het boord (dolboord) van een roeiboot waarin de roeiriem (roeispaan) geplaatst wordt. De dol, ook wel "mik", wordt meestal met een pen in het boord gestoken. Ook
wordt wel gebruik gemaakt van een vaste pen (roeipen) op het dolboord waar de roeiriem met een
daaraan bevestigd oog overheen geschoven wordt, of een pen met een ring van touw
[grommer], waar de riem doorheen gestoken wordt. Wanneer geen dol, maar een
uitsparing in het boord is toegepast heet dat scheegat,
vaste dol,
dolkast of dolgat, dat buiten gebruik kan worden afgesloten met
een scheehoutje. Ook werden ter weerszijde wel klampen (dolklos,
dolklamp, roeiklamp) op het boord geplaatst waardoor de roeispaan minder
gemakkelijk uit het scheegat kon wippen.
|
Dolboom | Bij sommige houten schepen werd de onderbevestiging van het bovenboord versterkt door dubbeling met een smalle plank welke aan de binnenzijde over de gehele scheepslengte loopt [hoo]. |
Dompen | Eén van de drie translatiebewegingen van een schip. |
Doodtij | Zie getijwater. |
Doorbuigen | Lange schepen
zullen in stevige zeegang of bij droogvallen (op zaat liggen) langsscheeps doorbuigen of opbuigen. Sterker nog,
ze kunnen zelfs torderen. Voor- en achterschip bewegen dan naast de
doorbuiging ook nog (in geringe mate) onafhankelijk van elkaar
van links naar rechts. Als pleziervaarder met een
kleine boot zal je daar niets van merken. Toch weten veel schippers dat het gebeurt, maar
dan op de wal. Als de boot op bokken of schragen in de winterstalling staat kan het
voorkomen dat kast- en kajuitdeuren ineens klemmen, waar dat in het water niet het geval
was. Ook een klein schip buigt dan door (sagging) of op (hogging, "een
rug opsteken"), afhankelijk van de manier waarop bokken of stutten geplaatst
zijn. Het is dan ook verstandig om intimmerings- of verbouwingswerkzaamheden te verrichten
als de boot in het water ligt, of er absoluut zeker van te zijn dat de bokken de boot op
juiste wijze ondersteunen, dus niet te ver naar het midden of te ver naar buiten.
Voor boten tot een meter of twaalf kan je ruwweg uitgaan van
een oversteek van een kwart van de lengte. De steunen het liefst ter hoogte
van spanten. Bij werven met standaardbokken is dat niet altijd mogelijk. Bij vrachtschepen kan verkeerd beladen ook doorbuiging veroorzaken. Niet zelden zijn schepen tijdens laden zelfs doormidden gebroken. Bij schepen met één laadruim zal losse stort altijd gespreid worden. Bij schepen met meerdere ruimen wordt een bepaalde volgorde aangehouden.
Verwant: op zaat liggen. |
Doornikker |
De Doornikker of Doornikenaar (Peniche de Tournay) was een groot licht gebouwd kanaalschip uit de familie balant. |
Dooskiel | Doosvormige holle kiel voor ballast of plaatsing van de motor. |
Dopen | Zie scheepsbijgeloof. |
Dorade | Buiten een zeevis (zeebaars) is het de benaming voor de afscherming van een luchtinlaat of ventilator voor binnenkomend buis- of regenwater. Dit kan worden bereikt door een schot, naar boven gerichte pijp/slang, zwaanshals, of "doradebox" (doos met opening naar boven). De benaming zou afkomstig zijn van het zeiljacht "Dorade" (ontwerp Oli Stephens?), waarbij dit systeem voor het eerst werd toegepast. Verwant machinekamerventilatie. |
Dorstense
aak |
De Dorstense aak, ontleent zijn naam aan de stad Dorsten aan de Lippe, een zij-rivier van de Rijn. De rompen werden in Duitsland gebouwd, daar werkte men goedkoper. Onder de romp verstond men dan het casco met binten, gangboorden, dennen, buikdenning in het vlak, kimmen en de band- balkwegering. De stijlen van de mastkoker werden los meegeleverd. Het schip werd dan verder in Nederland afgetimmerd. |
Dortmunder |
Oorspronkelijk werden Dortmunders als sleepschip gebouwd met een afmeting van maximaal 67m x 8.20m geschikt voor de vaart op het Dortmund-Eemskanaal. |
Dove jut |
De benaming "dove jut" werd, mogelijk
streekgebonden, verschillend gebruikt: Een dove jut kon een beer zijn, een stampstok (nr.32 in het tuigplan) of een eenvoudige takel, maar had altijd te maken met uithouden, hijsen of geleiden. Van oorsprong (?) is de dove jut een korte uithouder of balk, met schijf aan het einde, eertijds gebruikt voor het lichten van zware lasten. Een dove jut werd b.v. aangebracht achter in een sloep als een soort hekdavit, om een anker dat met de ankertros of -ketting niet door het schip kon worden thuisgehieuwd aan de boeireep uit de grond te breken. Nadat de boeireep door een takel aan de dove jut was stijfgezet, trachtte men op het zeetje, of door het zich op de voorplecht verzamelen van de sloepsbemanning, de sloep het anker te laten lichten [Me2]. Als uitdrukking wordt dove jut wel in de betekenis Oostindisch doof gebezigd. |
Draaddikte | Bij het gelijkstroomnet aan boord is het van belang de juiste draaddikte te kiezen. Een te dunne draad levert geweldig spanningsverlies op en wordt warm. Met een beetje kennis van zaken bepaal je de juiste dikte. Zie ook bedrading. |
Draagvleugel boot | Volgens
Art 6.02 BPR zijn ze verplicht andere schepen voorrang te
verlenen. Draagvleugelboten en luchtkussenvaartuigen moeten dus ook uitwijken voor
pleziervaart. Denk er aan: dit geldt NIET voor het RPR gebied.
Zie ook: watervliegtuig. Verwant: aquaskipper, foiling, hydrofoil en snelheidsrecord uit 1919. |
Draaicirkel | De draaicirkel van de boot is o.a. afhankelijk van het wieleffect van de schroef. Natuurlijk is vorm, uitslag en plaats van het roer
ook belangrijk voor de grootte van de draaicirkel. Bij een rechts draaiende schroef zal de
draaicirkel over bakboord (links) kleiner zijn. Het
wieleffect helpt mee de achterkant van de boot naar rechts te trekken. Als je in een
vaarwater in één keer kan draaien is de cirkel bij een rechtsdraaiende schroef dus over
bakboord het kleinst en bij een links draaiende schroef over stuurboord
(rechts). Als het vaarwater te smal is om in één keer te draaien verdient het
aanbeveling om de cirkel andersom in te zetten, want het wieleffect van de schroef is
achteruit (omgekeerd draaiend) het grootst.
|
Draai-over-boord | Draai-over-boord is een naam die gegeven werd aan binnenschepen waarvan de helmstok zoals bij zeilbootjes over het achterschip tot buiten het boord kon draaien. Dit in tegenstelling tot schepen waar het draaisegment beperkt werd door de opbouw en/of staatsie. Denk aan hektjalk, gaffelaar, smak e.a.. Gewone tjalken en veel otters waren meestal draai-over-boordschepen. In de Kroniek van Zeeland van Smallegange betreffende het tarief van het Bakenaars Ambt (route Bergen op Zoom - Lillo) in 1632, leest men dat een "vaartuig dat het roer buiten 't boord draait" het laagste aangeslagen werd. Of met een draai-over-boord de wendbaarheid verhoogd werd is de vraag. Een vrijwel plat liggend roer zal het schip alleen maar afremmen. |
Drecht | Een drecht, trecht of tricht was een doorwaadbare plek voor overtocht in een water, ook wel voorde genoemd. In veel plaatsnamen is het woord terug te vinden. Denk b.v. aan Zwijndrecht, Utrecht, Maastricht, Coevorden (Koevoorde). |
Drenkeling |
Volgens de Maritieme Encyclopedie iemand die onvrijwillig te water is geraakt of geweest. Op een drenkeling die geen tekenen van leven meer vertoont dient terstond mond-op-mond beademing en/of hartmassage te worden toegepast. Ambulancepersoneel reanimeert over het algemeen tot de normale lichaamstemperatuur is bereikt. Een bleke drenkeling heeft een kramp van de stembanden gekregen tijdens de val in het water en daardoor geen water in de longen. Een blauwe drenkeling heeft wel water in de longen en wellicht veel water in de maag gekregen. Bij zoet water zal de lever opzwellen, bij zout water niet. Derhalve dient een blauwe drenkeling die in zoet water is geraakt, ruggelings aan boord te worden getrokken in verband met de kans op leverbeschadiging. Na reanimatie direct onder de wol. Er is altijd kans op longontsteking en/of een maagdarminfectie. Als de patient goed aanspreekbaar is mag een warme drank worden gegeven, geen koffie, thee of chocolade en beslist geen alcohol. Zie ook onderkoeling, man over boord en reddingvest. |
Drents tuig |
Het
Drents tuig was een klein uitgevoerde tuigage speciaal bestemd voor de vaart op de Drentse
kanalen. Bij terugkeer van de Zuiderzee lieten Drentse schippers de
zee-uitrusting, het wijdwater zeiltuig, van hun grote Overijsselse pramen en tjalken, waaronder de
zware zeezeilen, de grote giek, de gaffel en de mast, achter in Meppel. Ook
het zware boeganker en kettingen van dertig en vijftig vadem werden daar
opgeslagen. Daarna werd het lichtere, Drentse tuig, dat op de uitreis daar
was opgeslagen, weer opgehaald en aangeslagen voor de thuisreis naar bijv.
Smilde of Hoogeveen. Dit Drentse tuig bestond uit een licht vaartzeil of 'Drent',
een kleine Drentse fok en een kleine korte Drentse gaffel. Deze aanpassing
scheelde een enorm stuk in de
vaardiepte van het schip. In verscheidene verordeningen van de provincie
Friesland uit begin 1900 was het op een aantal turfroutes zelfs verboden om
met volledig zeil te varen. Snelle vaart zou de walkant beschadigen. Je kon
dan natuurlijk alleen op de fok of alleen op het grootzeil gaan varen, maar
dat was nauwelijks te doen. Eigenlijk alleen met ruime of helemaal van
achter komende wind. In alle andere situaties betekende alleen fok:
lijgierig, of alleen grootzeil:
loefgierig.
[FH]
Schipper Jan Huisman [1898] vertelde: "Kwam de schipper van de Zuiderzee bij de Galgenkampbrug ten noorden van Meppel aan, dan haalde hij een belangrijk stuk "zeeuitrusting" van boord. Het werd opgeborgen in een loodsgebouw van Waterstaat, dat vlak voorbij de brug stond. De sleutel hiervan had de brugwachter. Zo werd daar het grootzeil opgedoekt. Je begon bij de schoothoek te rollen en met het loze eind bond je de zaak bijeen. Samen droegen we het vrachtje dan op een berrie naar binnen en namen het speciale lichtere vaartzeil mee terug. Voor het vaartzeil had je geen giek en lange gaffel nodig. Dus dat gewicht kon je ook in de loods kwijt. Er waren daar binnen speciale palen waarop het rondhout kwam te rusten. Dan volgden het boeganker en de kettingen van dertig en vijftig vadem. Die zaak werd op een kar getrokken en eveneens opgeborgen. Nou dan was je schip flink omhoog gekomen, met name het voorschip. Dat was best nodig, want ook de Smildiger praam had de neiging zich een ietsje voorover te laten laden". [BOZ] |
Drieling | Werd wel gebruikt als aanduiding voor een kleinere versie van een bepaald scheepstype. O.a. de Westlander. Drieling in de betekenis van driekwart. Kleiner dan dat werd tweeling genoemd. Het logische vervolg "eenling" bestond echter niet. :-) |
Drieplank |
Een drieplank is de eenvoudigste vorm van een (schippers)roeiboot. Het platte vlak is voor en achter hooguit licht opgebogen, waartegen de min of meer schuin hellende zijden zijn bevestigd. Drie planken dus. |
Drinkwater | Met
drinkwater aan boord dient voorzichtig te worden omgesprongen. Het verdient aanbeveling de
drinkwatertank die uitsluitend voor consumptie [de kraan in de kombuis] wordt gebruikt
niet te groot te nemen. Een tank van zo'n 200 liter waarborgt een goede doorstroming.
Liever wat vaker vers water bunkeren, dan het gemak van een tank van 1000 liter of meer.
Uit een test van de Waterkampioen van juni 2008 bleek dat bij 70 procent van de
onderzochte boten het water in de tank niet voldeed aan de kwaliteitseis die aan
drinkwater wordt gesteld. Het was gewoon bedorven water. Dat wil nog niet zeggen dat er
ziekmakende bacteriën werden aangetroffen, maar het blijft dus verstandig het water voor
gebruik te koken. Op schepen met een douche en/of toiletvoorziening die doorspoelt met
drinkwater kan daarvoor het best een aparte grote tank worden toegepast. Water dat uit een
warmwaterinstallatie getapt wordt mag nooit voor consumptie gebruikt worden. Verder mag de
drinkwatertank zich i.v.m. warmteafgifte niet in de motorruimte bevinden. De altijd
aanwezige legionella bacterie kan zich in een warme tank tussen de 25 en 55 graden celsius
naar hartelust vermenigvuldigen tot een dichtheid die de gevreesde veteranenziekte kan
veroorzaken. Besmetting vindt voor zover bekend alleen plaats via ingeademd verneveld
water, waaruit volgt dat de luxe van een douche aan boord extra aandacht vergt. Het
warmwatertappunt dient boven de 60º te zijn. Ruwweg
onderscheiden we tanks van de volgende materialen, waarbij vaste tanks voorzien zijn van
een inspectieluik. |
Droge naad | De droge naad
constructie wordt bij houten scheepsbouw toegepast om inwateren tussen twee
onder een hoek staande delen te voorkomen. Daartoe gebruikt men een "drogenaadstuk",
een hoekbalk waarvan één zijde deel uitmaakt van b.v. het dek en het andere
met de daarop staande opbouw. Wordt ook wel toegepast bij
berghout.
|
Droge of natte uitlaat | De vraag
of een droge of natte (watergekoelde) uitlaat moet worden gekozen is niet eenvoudig te
beantwoorden. Sommige zelf gemariniseerde dieselmotoren
verdragen zelfs geen natte uitlaat omdat zo'n uitlaatsysteem niet de juiste tegendruk
geeft. Droge uitlaat: Een droge uitlaat geeft veel warmte, dient met een flexibel harmonicastuk aan het uitlaatspruitstuk te worden verbonden, heeft één of twee ruimtevretende geluiddempers en de huiddoorvoer is door hitte en (zee)water aan sterke corrosie onderhevig. Over het algemeen maakt een droge uitlaat ook meer geluid, maar is wel bedrijfszeker. Natte uitlaat: Veel bootbezitters besluiten tot ombouw naar "nat" omdat de warmteafgifte zeker als de uitlaat een stuk door het schip loopt als zeer hinderlijk wordt ervaren. De ombouw vergt investering maar is door de handige doe-het-zelver goed uit te voeren. Een bijkomend voordeel is dat een bestaand gesloten koelsysteem via een watergekoeld uitlaatspruitstuk of aparte warmtewisselaar gewijzigd kan worden in interkoeling, waardoor in het geval van kielkoeling een kwetsbaar buizensysteem onder het schip kan vervallen. Een natte uitlaat maakt onbetwist minder herrie en het gegorgel wordt door veel mensen als aangenaam ervaren. Door de wateraanzuiging is het in theorie storinggevoeliger, want als de toevoer onopgemerkt stagneert is de uitlaat naar de knoppen.
|
Droge vaartuigen | In Noord-Holland sprak men over "droge" vaartuigen om daarmee handelsvaartuigen te onderscheiden van vissersvaartuigen. We komen het ook tegen als onderscheid tussen visserschepen zonder en met visbun. Zonder = droog schip, met = nat schip. |
Droogwant maken | Droogwant maken is het opbergen van droog gewaaid wasgoed dat te drogen hing tussen de masten aan het want. De uitdrukking wordt nog steeds gebruikt voor droog gewaaid wasgoed |
Druif |
De platte ronde knop aan het eind van een bootshaak (pikhaak), slaggaard of vaarboom, die door een hand kan worden omvat, maar ook tegen borst of oksel kan worden gezet om extra kracht te zetten. Een dwarse steun heet jelt. |
Druil |
Een druil is een klein zeil aan het (bezaans)mastje nabij de achtersteven (op het plaatje bruin). Het dient als steunzeil om het schip minder te laten slingeren of achter het anker beter op de wind te houden. Bij vissersschepen diende het om de kop in de wind achter de vleet te houden. Het mastje werd daar druilmast genoemd. Voor de kraag om het mastje waarop de klauw van de bezaansboom rust komen we de naam schooier tegen. Andere benamingen voor het zeiltje: broodwinner, winder, achterzeil, bezaan, aap, ransel, tapecul etc. Er wordt door sommigen onderscheid gemaakt dat een druil zich achter de roerganger bevindt (yawltuig) en een bezaan ervoor (kitstuig) en dat aap of ransel wordt gebruikt voor een stagzeil aan het mastje. Lastige materie dus. Zie ook de uitdrukking iets met een druil doen. |
Druppellader |
Een relatief
goedkope onderhoudslader die wat men denkt altijd aan de accu kan blijven aangesloten.
Lijkt veilig, maar mag toch niet onbeperkt aangesloten worden omdat de continu aanwezige
milliampèrtjes de accu op den duur beschadigen. Zie: laadkarakteristieken en
toepassingsmogelijkheden. Verwant:acculader, aggregaat, omvormer, walstroom. |
Dubbele besturing | Bij een
wat groter schip met achterkajuit of open kuip kan de behoefte ontstaan ook buiten te
sturen. De realisatie is bij een ketting- of stangbesturing niet eenvoudig. Bovendien
blijf je zitten met een meedraaiend stuurwiel op de niet bediende stuurstand. Een goed
moment om hydraulische besturing te overwegen. Hoe werkt dat? Op de stuurstand wordt het
stuurwiel op een hydraulische pomp (ronde pot) bevestigd. Uit deze pomp komen twee
leidingen die bij het roer verbonden zijn met een cilinder waarin een stuurstang kan
bewegen die via een lever (korte roerarm) met de roerkoning
is verbonden. Het geheel is gevuld met speciale hydraulische olie. Bij links of rechts
draaien van het stuurwiel wordt druk opgebouwd in linker of rechter leiding, waardoor de
stuurstang in- of uit de cilinder wordt bewogen. Deze manier van sturen is zeer direct,
nauwkeurig en zonder speling. Om te voorkomen dat de cilinder door tegendruk van het roer
zelf als pomp gaat werken is vaak een terugslagklep opgenomen zodat het stuurwiel
niet vanzelf kan terugdraaien. Voor een tweede stuurstand wordt in het systeem een 2e
stuurpomp opgenomen, waarbij een aparte leiding de pompen onderling verbindt zodat het
systeem alleen bij de hoogste stuurstand gevuld hoeft te worden. Verder dient een speciale voorziening getroffen te worden voor de bedieningshendels van motor en keerkoppeling, om te voorkomen dat de hendel op de niet bediende stuurstand in tegengestelde richting geduwd wordt. Erg gevaarlijk, want in dat geval zijn beide hendels geblokkeerd. Er moeten hendels gebruikt worden met blokkeerknop die aangesloten worden op een schuifstuk bij motor en keerkoppeling. Een andere mogelijkheid is het gebruik van een vergrendelunit of dualstation. Verwant: ontluchten hydralische besturing, balansroer, roeruitslag en uit koers. |
Dubbelen |
Dubbelen is een wijze van reparatie van het onderwaterschip. Bij een stalen schip wordt over de slechte plek een plaat
gelast waardoor een dubbele huiddikte ontstaat. Bij oude schepen wordt soms de gehele
bodem "gedubbeld". Dubbelen is discutabel. In de praktijk is het
aan de buitenzijde dubbelen slechts een tijdelijke oplossing. Condens- en
bilgewater zal het oude (niet voor niets gedubbelde) vlak van binnen uit steeds verder aanvreten en uiteindelijk tussen
de dubbeling komen met alle gevolgen van dien. Dubbeling aan de
binnenzijde is beter maar in groot oppervlak vrijwel onmogelijk vanwege de spanten. De beste methode is om het verrotte gedeelte eruit te slijpen en te
vervangen door een nieuwe plaat. De term dubbeling wordt ook gebruikt voor de verstevigingshoeken van een zeil. In de Middeleeuwen werden schepen om een andere reden gedubbeld. De meest eikenhouten schepen hadden vooral in de tropen last van aanvreting door de paalworm. Het onderwaterschip werd dan gedubbeld met grenen- of vurenhout. Ook werden wel nagels of koperen platen gebruikt. De platen functioneerden tevens als antifouling, want het koper voorkwam aangroei. Verwant: vlakdiktemeting, schillen. |
Duivelsklauw | De
duivelsklauw of duvelsklauw ook wel kettingkrabber genoemd is een (anker)kettingstopper bestaande uit een dubbele haak,
waar een kettingschalm plat tussen kan, zodat de haken om de volgende schalm grijpen. Door
middel van een aan dek bevestigde spanschroef kan hij worden aangezet. Op
pleziervaartuigen is het vaak een haak die eerst los gemaakt moet worden alvorens het
anker in vrije val naar beneden kan vallen. Toepassingen zijn te vinden op binnenvaarttaal. De duivelsklauw wordt daar gebruikt om het met de
neuringketting geborgen anker extra te zekeren. Voor hetzelfde doel wordt
ook wel gebruik gemaakt van een pelikaanhaak. Verwant:
bitterend.
|
Dukdalf |
Een in
het water geplaatste meergelegenheid voor schepen, bestaande uit een verticale paal geschoord
door diagonale verbindingen. Een dukdalf kan ook dienst doen als
bescherming van kunstwerken (remmingwerk) of als geleiding
van de vaarrichting. Een weinig onderbouwde verklaring voor de naam is dat
de dukdalf vernoemd is naar de
Hertog van Alva (duc d'Albe) die in het
begin van de tachtigjarige oorlog als landvoogd der Nederlanden een waar schrikbewind uitoefende
om de opstand van Willem van Oranje neer te slaan. De palen waren even
onverzettelijk als de "ijzeren" hertog met zijn
raad van beroerten en konden dus ruw en onachtzaam worden behandeld. KLTZ b.d.
Dirk Meirik meldde dat bootsman "Erwtje" van de Kweekschool v/d Zeevaart te
Amsterdam (vijftiger/zestiger jaren) zijn kwekelingen daarover het volgende vertelde: De
zeelui in die tijd (m.n. de watergeuzen) wierpen hun van een lus voorziene meertros om de
paal en verzuchtten: "Och, was dit maar Duc d'Alve, wat zou ik dit lijntje lustig
halen en hem hangen...". Als andere verklaring wordt Alva's kleding genoemd. Op elke
bekende afbeeldingen
draagt de ijzeren hertog donkere kleding met een witte kraag (de meeste
dukdalven hebben een witte paalmuts). Nog een andere verklaring is dat de naam een verbastering is van dokdolf, een paal of blok in een dok. Dok in de betekenis van haven [LtzB]. In het jargon werden ze ook wel duksen genoemd. Na de slag in de haven van het Noorse Bergen [1665], waar aan het begin van de tweede Engelse oorlog een uit Indië terugkerende VOC-vloot zich schuil hield, maar uiteindelijk toch een aanvallend Engels eskader moest weerstaan en in een paar uur vernederend versloeg, noemen de Noren een meerpaal het van dukdalf afgeleide dikkedall [MB]. |
Duwvaart |
In 1957 begon
aarzelend de
duwvaart op de Rijn. Het was het voortduwen door een duwboot van meerdere laadbakken
(duwbakken) zonder eigen aandrijving. Door sommige schippers ook wel baksvaart genoemd. De
aanleiding hiertoe was het in de midden van de vijftiger jaren sterk gestegen vervoer van
erts naar de hoogovens in het Ruhrgebied. De tot dan gebruikte sleeptreinen
met lengtes van meer dan een kilometer werden door de uitgebreide
personeelsbezetting en onderhoud te duur en konden bovendien die gigantische
vervoersstroom niet aan. Ook werd het steeds moeilijker om geschikt
personeel te werven. In 1956 togen daarom vertegenwoordigers van Nederlandse
en Duitse rederijen alsmede scheepsbouwers naar de Verenige Staten, waar op
de Mississippi en Ohio al sinds het einde van de negentiende eeuw op grote
schaal duwvaart werd beoefend. Legendarisch is de 97m lange en 20m brede
duwboot Sprague, die Big Mama werd genoemd en tot 1948 dienst deed en per
reis 56 bakken duwde. Uiteraard was dat op de drukke Rijn met zijn
knelpunten niet mogelijk. [Enb]
Heden ten dage is een samenstel van 9 bakken (3 x 3) wel het maximum. Duwboten werden in Franstalig gebied, maar ook in Vlaanderen pousseurs genoemd, een benaming die in Nederland meer gebruikt werd voor het varen in koppelverband. Dat was het duwen door een gemotoriseerd binnenvaartschip van een niet gemotoriseerd schip. Aanvankelijk werden duwbakken ook wel gesleept, maar omdat ze geen eigen roerwerk hadden werd als achterste "bak" een sleepschip met duwknieen strak aangebonden. Een gesleept koppelverband dus dat de bijnaam leverworst kreeg. Bron: artikel van Jos Hubens (ambassadeur De Binnenvaart) Een interessant artikel met veel foto's op binnenvaarttaal. Verwant: koppelverband, sleepboot, sleepschip. |
Dynamo |
In
oorsprong een apparaat dat gelijkstroom produceert. Zo'n dynamo heeft als nadeel dat de
beoogde capaciteit pas geleverd wordt bij een flink toerental. Een moderne
wisselstroomdynamo (alternateur) levert bij een stationair toerental al 2/3 van de
maximale stroom. Het maximum vermogen wordt bereikt bij 3500 - 4000 omwentelingen, dat is
meestal zo'n 1500 toeren van de motor. Gebruikelijke typen leveren 45 - 55 ampère
laadstroom, maar bij een boordnet met een accucapaciteit (batterij) van meer dan 200 Ah
verdient het aanbeveling een zwaarder exemplaar te installeren. Voornoemde laadcapaciteit wordt bij meting overigens nooit gehaald.
Het is een theoretisch gegeven en wordt alleen bereikt bij een lege accu. In de praktijk
zal bij 55A dynamocapaciteit niet meer dan zo'n 15 tot 20A laadstroom gemeten worden. De
toepassing van een wisselstroomdynamo was nog niet zo gemakkelijk. De accu wil
gelijkstroom. De oplossing moest dus gevonden worden in diodes die de stroom een
eenrichtingsgedrag kunnen geven. Maar ja, wisselstroom heeft nu eenmaal de eigenschap een
tijdje positief, een tijdje negatief, maar ook kortstondig nul te zijn op het moment van
wisseling. Zonder aanvullende maatregelen zou de accu dus met een pulserende gelijkstroom
geladen worden. Moderne wisselstroomdynamo's hebben daarom drie windingen en zes diodes,
waardoor de gelijkstroom bijna constant is (nog steeds een rimpeling, maar dat kan de accu
afvlakken). Bovendien zorgt de ingebouwde spanningsregelaar bij lage toerentallen dat de
spanning wordt opgekrikt en bij hoge toerentallen wordt verlaagd [Sch]. Toch komt het bij een laag stationair toerental
nogal eens voor dat het laadstroomlampje na starten blijft branden (waarschuwing voor niet
bijladen), hetgeen bij een dotje gas verdwijnt. Niks aan de hand. De spanningsregelaar
moet even "wakker" geschud worden. Daarna zal het lampje niet meer aan gaan.
Onnodig dus om het stationair toerental te verhogen. Dat geeft alleen maar extra geluid,
ongewenst hoge snelheid bij krappe manoeuvres en een ongewenste inschakelklap van de
keerkoppeling, hetgeen de levensduur van de demperplaat niet ten
goede komt.. De volgende aansluitcontacten zijn beschikbaar:
|
Heel graag op- of aanmerkingen. |
Op alle materiaal
(layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming.
Mocht je ondanks
alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.