Dichtzet, een oude manier van palingvangst
 



Dichtzet of aalstal


Potloodtekening van een dichtzet van Egnatius Ydema (1876-1937)

 

Palingvisserij met dobbers en dwarskuil

Tot 1907 werd er op de Zuiderzee m.n. vanuit Vollenhove en Bunschoten-Spakenburg nog op paling gevist met dobbers. De met spiering geaasde dobbers werden aan lange lijnen uitgevierd. De dobbers waren van kurk of hout met daaraan een hoekdraad met haak (hoek). De spiering die veel op de IJssel was gevangen werd doormidden gesneden in een kop- en staartstuk of zoals de visserman zei "in een kop- en aarsende", die aan de hoek werden gestoken. Per keer werd gevist met zo'n 1000 tot 1200 dobbers.
Langere tijd werd nog op paling gevist met een zakvormig sleepnet, de dwarskuil, die aan een boom dwars van de boot naar buiten was uitgestoken.


Het ophalen van de dobbers (tekening: Peter Dorleijn)

 

Met aalfuiken

Gerrit Schutten schrijft hierover: "Een fuik was een pijpvormig net dat werd opengehouden met vier houten hoepels. Het vooreind was open met in het midden een rechthoekige vleugel. Hat andere eind was ook open, maar normaal was dit einde afgebonden. In de pijp waren enkele inkels gespannen: trechters met een opening in de richting van de punt".

 

Met palingkistjes

Aas in het kistje lokt palingen door de netjes naar binnen waar zijn geen uitgang meer kunnen vinden. De twee gaten in de zijkanten zorgen dat jonge, nog ondermaatse, paling wel weer naar buiten kan zwemmen.

En vroeger met aalschaar, elger of palingsteker
(reeds in 1911 verboden)

Dit vervaarlijke van weerhaken voorziene vistuig werd gebruikt om aal en paling in de modder van putten, kreken en sloten te steken. Het bestaat uit een metalen vork met 3 tot 7 stevige, platte, brede (ca. 5 cm), dicht bijeenstaande bladen en een lange houten steel met dille van ca. 1,20 tot wel 10 meter. De bladen zijn aan de binnenzijde voorzien van inkepingen of weerhaken. De paling raakt tussen de bladen beklemd en werd zo naar boven gehaald.


Elger naar een 18e eeuwse tekening.

 

Paling wordt in Nederland meestal gerookt gegeten. In traditionele methode werd de nog levende en zeer sterke paling (paling kan in zout en zoet water leven en langdurig zonder water) in een bak sodawater gekieperd, waarmee het huidslijm werd weggebrand. Daarna werd hij zorgvuldig schoongespoeld en royaal met zout bestrooid. Men wachtte tot de vis geen levensteken meer gaf. Dit alles was geen probleem, want volgens kenners heeft paling geen gevoel. Dan werd, terwijl het beestje soms nog kronkelde (volgens kenners zijn dat reflexen), de buik opengesneden en de ingewanden verwijderd, waarna de paling door het zachte deel van de kop aan een pen werd geregen, om in de rookkast te belanden. Het probleem schijnt te zijn dat je bij een dooie paling (hoe krijg je 'm humaan dood) het slijm nauwelijks of niet te verwijderen is en de rookkleur niet goudbruin wordt, maar onverkoopbaar grijs blijft.


Bunschoten: De gerookte paling en andere vis wordt ter afkoeling uitgehangen en daarna in dozen verpakt.

"Klaarmaken"
Stoofaal werd vroeger door de visserman klaargemaakt, d.w.z. ontdaan van de huid. Dr. Th.H. van Doorn schrijft in Terminologie van riviervissers in Nederland: "Een voor een neemt hij de alen vast. Sommigen gebruiken daarbij wat zand om de spreekwoordelijke geworden gladde aal te kunnen vasthouden, anderen een lepelboor of een doek, weer anderen houden hem in een greep vastgeklemd tussen ring- en wijsvinger aan de ene, de middelvinger aan de andere kant van de pens (lichaam van de aal). Een klein sneetje in de kop en de aal ligt onbeweeglijk in de hand. Het stukje vel dat door het sneetje loszit, wordt met een mes of nijptang beetgenomen en de huid wordt eraf gestroopt. De visser snijdt de buik open, haalt de ingewanden eruit en verdeelt hem in moten". De aalsvellen werden wel door boeren gebruikt voor de verbinding van de twee delen van een dorsvlegel (o.a. Moerdijk, Woudrichem en Heerewaarden).

Gelukkig kan sinds 2011 wel verdoofd worden. Men maakt gebruik van een elektrische stroom, waarvan via ‘medische technologie’ is komen vast te staan dat de dieren onmiddellijk het bewustzijn verliezen en niet meer bijkomen tot ze dood zijn. Inmiddels zijn enige palingverwerkende bedrijven overgestapt op het nieuwe systeem dat tot stand kwam in een samenwerking tussen deze bedrijven, een bouwer van bedwelmingsapparatuur en onderzoekers van IMARES en Livestock Research, beide onderdeel van Wageningen University Research centre WUR).

Vissen kunnen niet gillen

Wetenschappers zijn het er al jaren over eens; vissen voelen pijn, stress en angst. Maar omdat je een vis nooit hoort gillen, wordt het welzijn van de vis volledig genegeerd. Wetenschappers zeggen dat het welzijn van kweek- en wildgevangen vis ernstig wordt aangetast. Het grootste leed komt door de onverdoofde slacht. Eigenlijk wordt een vis niet geslacht; hij wordt levend verwerkt en overlijdt, soms pas na uren, door zuurstoftekort. Een populaire verwerkingsmethode is ‘strippen’ of ‘kaken’, waarbij de organen uit levende vissen worden getrokken of gezogen. Helaas gaan ze hier meestal niet aan dood. Ze worden na het strippen levend op ijs gelegd. Het duurt dan nog wel 25 tot 65 minuten tot ze niet meer op (pijn)prikkels reageren.

Naast paling of aal meer (jargon)benamingen uit o.a. Terminologie van riviervissers in Nederland.

Slokker of roofaal: Aal die zich voedt met levende vis.
Spitskopje: Paling met spitse kop, smalle bek, blauw-bruin van vel en heldere ogen die zich niet met levende vis voedt. Lekkerder dan slokker.
Binnenaal: Aal of paling uit gesloten water (slootjes en plassen).
Buitenaal: Aal of paling uit rivieren en IJsselmeer.
Reepaal: Met de repen (hoekwanttuig) gevangen.
Dobberaal: Aan dobbers gevangen.
Fuikaal: Met de fuik gevangen.
Drijfaal: Geslachtsrijpe paling die naar zee trekt.
Kuilaal: Ongesorteerde paling.
Stoofaal: Vette aal of paling van de beste kwaliteit, zwaarder dan een half pond.
Vingeraal/ Spijker: Aal lichter dan een ons.
Duimse: Aal of paling die zwaarder is dan een ons maar lichter dan een half pond.
Dubbelduinse: Aal of paling die zwaarder is dan een half pond, maar lichter dan een pond.
Telpaling: Bijna duimse paling, waarvan er 5 à 6 in een pond gaan.
Middelaal: Aal van ongeveer een half pond
Dikke: Paling die een half pond of zwaarder weegt.
Spijker: Dunne aal of paling, niet te vet en op juiste wijze gerookt een ware delicatesse. Werd buiten vissersplaatsen weinig verkocht. Het lastig ontvellen en ontgraten van de gerookte spijkertjes was niet aan de doorsnee consument besteed.
Schieraal: Geslachtsrijpe grote aal, die in het najaar wegtrekt naar de Sargasso Zee om daar te paaien.
Steekaal: Met de elger gestoken aal werd er met de klomp uit getrapt waardoor de vis nogal beschadigde. Steekaal kostte daarom minder dan aal die met fuiken of kubben gevangen was.
Zandaal: Bodemvis, behoort tot de familie der stekelbaarsachtigen. Wordt gegeten en als levend aasvisje gebruikt.

Palingtrekken, een verboden volksvermaak

Over de Lindengracht werd ondanks het verbod op 25 juli 1886 tussen huisnummer 119 aan de ene kant en nummer 184 aan de andere kant een touw gespannen met daaraan een levende vette paling. Vanuit een snelvarend roeihootje probeerde men hem los te trekken. Bíj wreedheid werd niet stil gestaan: het publiek stond juichend op de "Zaterdagsche Brug" over de toen nog niet gedempte gracht in de Jordaan.


Voorpagina van het Franse L'Illustration van 7 augustus 1886

Palingoproer

In de zomer van 1886 waren de Amsterdamse gemoederen door de sociale kwestie zo ernstig verhit, dat het tot openlijke opstand kwam: het Palíngoproer. Toen de politie op die bewuste 25 juli het palingtrekken wilde stoppen kwamen de sluimerende haatgevoelens tot een uitbarsting. De buurt leverde bloedig slag met de sterke arm, barricades werden opgericht, en na twee dagen was het openbaar gezag geheel uit de Jordaan verdreven. Pas door het inzetten van infanterie en cavaleríe kon het oproer worden bedwongen. De trieste balans: 26 doden en meer dan honderd gewonden. Overal in de stad werden legereenheden en mariníers geposteerd tot de rust was teruggekeerd. Op de begrafenisdag heerste onbeschrijfelijke rouw. "In den Jordaan jammerden de vrouwen, en de mannen verbeten zwijgend hunne grenzeloze verbittering", schreef een journalist. De huid van de paling zou nog gesignaleerd zijn op een veiling in 1913.
Bronnen: Hette de Jong, Amsterdams Stadsblad West en Jan Derk van den Berg, serie: Als de dag van gisteren.