|
|
Vaartips.nl (1998) is niet geschikt voor
smartphones van 10 jaar later.
|
Waaiersluis |
Een waaiersluis is een schutsluis met
"waaierdeuren" waardoor tegen de waterdruk geopend en gesloten (geschut) kan
worden. Een waaierdeur bestaat uit twee aan elkaar verbonden delen, die rond
kunnen draaien in een komvormige inkassing. Het ene blad heeft een breedte
van 5/6 van het andere blad. De delen vormen samen een soort waaier. De
waaierdeuren kunnen naar beide zijden het water keren. Door de waaierkas via
buizen met water te vullen verandert de druk op de deuren zodanig dat deze
zowel tegen de stroom in als met de stroom mee open en dicht gedraaid kunnen
worden [wiki]. Verwant: getijdesluis en koppelsluis, schepradsluis. Zie ook waaiersluis Gouda, omloopriool en woelkelder op Binnenvaarttaal van collega Pieter Klein. |
Wachtnamen |
Het wachtlopen op een schip bestaat uit perioden van vier uur. In de
koopvaardij ook wel zes uur (zes uur op, zes uur af). Kanenbraaier Jos Komen geeft het volgende ezelsbruggetje voor de vier-uurs wachtnamen: Het Dingetje Van Adam Prikkelde Eva.
|
Wakvissen | Zie flodderen en spieringwippen. |
Walenschip |
Het Walenschip, oorspronkelijk Walenmajol of mijole, was een Maasschip. Een tweemast rivierschip zonder zwaarden met puntige stevens. |
Walkijker | Een walkijker is een bevaren iemand die bekend is met vreemde kusten en wateren. Voor Nederlands groot water als Waddenzee en Zuid-Hollandse en Zeeuwse stromen werd wel gebruik gemaakt van een ervaren (oud) schipper om het schip veilig langs zandbanken en slikvelden te loodsen. Hij werd slikloods genoemd. Verwant: landopdoeming |
Walstroom |
Bij een
walstroomaansluiting is het 220V boordnet verbonden met een wandcontactdoos
in de huid van het schip. Dat is een spatwaterdichte eurostekker met de
pennen naar buiten, waarin de contrastekker van de walstroom kan worden
gestoken. Om te voorkomen dat op stalen schepen bij langdurige aansluiting
(ook zonder stroomverbruik) galvanische corrosie
optreedt mag de walaardeaansluiting niet met de scheepshuid verbonden zijn.
Dit gebeurt onbedoeld bij geaard metalen behuizingen van apparatuur (denk
b.v. aan een combilader) welke aan een scheepsschot is bevestigd. In alle
gevallen is het beter gebruik te maken van een scheidingstrafo. Lees in
ieder geval eerst "walstroom,
hoe zit het nu echt", waarin een elektrotechnisch installateur het
"waarom" van bepaalde veiligheidsmaatregelen bij een walstroomaansluiting
uit de doeken doet. Op ons Varen4U forum schreef Leendert Jan nog de
volgende tip: "Om te meten of je inzake electrolyse in de veilige sector
zit, neem een koperdraad die over circa 15 cm blank gemaakt is en laat die
50 cm in het water zakken en verbindt die met de plus van een digitale
voltmeter. De min verbind je met het schip. Bij een spanning beneden de 650
millivolt (staal) of 850 millivolt (aluminium) is je schip onbeveiligd. Bij
een hogere waarde is het schip beschermd. Doe de meting met en zonder
walaansluiting. Als bij walaanluiting de spanning lager wordt heb je een
serieus aardingsprobleem. Het komt helaas vaker voor dan men denkt". Verwant: bovenleiding bij kettingvaart. |
Want |
Benaming voor het dwarsscheepse lijnenwerk op een zeilschip dat de mast(en) steunt en
verstijft als onderdeel van de
tuigage, maar ook de benaming voor visnetten. Staand want of verstaging: alle stilstaande of vaststaande lijnen;
de stagen
en pardoens en de in de hoofdtouwen geweven
ladders. De dwarstouwen waarover de bemanning naar de
ra's opentert heten weeflijnen of wevelingen. Het want wordt strak/stijf gezet met een
talreep. In het want kwam een
onderofficier doorgaans niet hoger dan de ondermarszeilen (de tweede ra
vanaf het dek). Alles wat daar boven zat liet hij aan de matrozen over en
die gingen op hun beurt niet verder dan de onder-bramzeilen (de vierde ra
vanaf het dek). De rest, bovenbram en skysail, was voor de vliegende bende:
de lichtmatrozen en leerlingen.[gvhz]
Verwant: paard.
Een motorboot
met mast kan ook want hebben. Het zijn dan de lijnen voor de dwarsscheepse
steun aan de mast, die via een zaling lopen en
vastgezet worden aan een putting. Lopend want: al het lopende
werk, het touwwerk en staaldraad dat dient om zeilen te hijsen, te bergen of
de stand te regelen, de
vallen en schoten
en de strijkreep, met behulp waarvan de mast gestreken kan worden. |
Wantschroef |
Wanneer een want of
stag van touw, ijzer- of
staaldraad om een
jufferblok of om een kous
moest worden vastgezet, werd de lus eerst tijdelijk vastgeklemd met de
wantschroef. Daarna werd het definitieve
bindsel aangebracht
waarna de wantschoef weer werd verwijderd. Ook werd een want- of tuigschroef
gebruikt bij het maken van een
oogsplits. De wantschroef hield de lus tijdelijk vast waardoor de
splitser beide handen vrij had voor het splitsen. Er zijn verschillende
meningen over de periode waarin de wantschoef werd ontwikkeld. Eén theorie
is die dat deze pas in zwang kwam na de introductie van ijzer- en
staaldraad, rond 1875, dat vanwege haar stugge karakter met een wantschoef
in vorm gedwongen en gehouden werd. Andere bronnen geven echter aan dat ook
touw erg stug en zwaar kan zijn en dat er ook al voor 1875 wantschroeven
bestonden. Uit "Het tuigen van schoenerschepen", Th.Lehman
|
Warmte wisselaar |
|
WASP (WAPS) | WASP is de afkorting van Wind-Assisted Ship Propulsion. Ook als WAPS (Wind-Assisted Propulsion Systems). Al een eeuw geleden tijdens de overgang van zeil- naar motorvaart werd door de Duitse ingenieur A.Flettner geëxperimenteerd met een schip met twee of meer enorme rechtopstaande cilinders, die door een relatief lichte motor werden aangedreven met een rotatiesnelheid van ± drie maal de windsnelheid, waardoor de feitelijke windkracht op de rotors werd vertienvoudigd. Er is enige jaren mee gevaren door vrachtschepen van ± 3000 ton tussen Duitsland en Newyork. Maar het voldeed uiteindelijk niet omdat men toch moest varen als een zeilschip. Toch is het idee van dit Flettner-rotorschip weer opgepakt als WASP. Meerdere voorbeelden van WASP/WAPS ontwikkeling: reuzenvlieger, vindskip, panelenschip, telescopische zeilen, eSail en WingSail. |
Water in dieselolie | Water in
dieselolie is een vervelend euvel. Het ontstaat meestal door condensvorming
in een niet afgevulde tank. De kans dat dit gebeurt is het grootst bij een
tank die contact maakt met de stalen romp. De motor kan er absoluut niet
tegen en het is een voedingsbodem voor de gevreesde dieselbacterie die leidingen en filters kan
verstoppen. Bovendien kunnen brandstofleidingen zelfs bevriezen. Een
waterafscheider in de brandstoftoevoer is geen luxe en de tank moet tijdens
de winterstop
in ieder geval vol zijn. De wijdverbreide tip die ooit in het blad Transport
en Logistiek gestaan zou hebben om je systeem watervrij te houden door per
100 liter dieselolie maximaal een halve liter brandspiritus toe te voegen is
een broodje aap. Doe dit niet. Brandspiritus bevat zo'n 10% water. Het is
vragen om moeilijkheden. Bezoeker Cees Spaanderdam zei: "Als ooit iemand je
dit verhaal weer op de mouw speldt, vraag dan naar het bewuste nummer van
Transport en Logistiek Nederland. Dat bestaat namelijk niet". Verder gaf een test in maandblad Motorboot van maart 2012 onder de titel "Biobrandstof noopt tot waakzaamheid" een nogal verontrustend beeld. Het bleek dat de huidige toevoeging van biodiesel een vervelender waterprobleem kan geven. Waar water zich niet vemengde met ouderwetse dieselolie gebeurt dat wel bij de moderne B5 diesel (5% biodiesel). Door beroering in de tank ontstaat een troebele emulsie waar waterafscheiders niet goed raad mee weten. Bij moderne motoren zal dit mengsel funest zijn voor brandstofpomp en verstuivers. Verwant: biodiesel. |
Waterbederf | Met
drinkwater aan boord dient voorzichtig te worden omgesprongen. Het verdient
aanbeveling de drinkwatertank die voor consumptie wordt gebruikt niet te
groot te nemen. Een tank van zo'n 200 liter waarborgt een goede
doorstroming. Liever wat vaker vers water bunkeren, dan het gemak van een
grote drinkwatertank. Doe thuis de test. Vul een glas of beker met water en
laat het een week staan. Gooi het daarna leeg en voel met je vinger aan de
binnenkant. De gladde slijmerige laag die je dan voelt is een zwakke
weergave van de wand van je drinkwatertank. Verwant: drinkwater. |
Wateren | Een typische gevalletje van "hé, dat wist ik niet". Wateren is het uit het oog verliezen van een schip (of ander object) door de bolling van de aarde [JvG]. |
Waterhaalder |
Waterhaalders of
verschwaterhaalders waren schepen die de talloze bierbrouwerijen van
vers zoet water voorzagen en in de steden de waterleggers voor drinkwater
aanvulden, maar ook bunschepen die zeewater uit het Marsdiep naar de
zoutziederijen in de kustplaatsen brachten. De laatsten werden meestal
waterschip genoemd. Verwant: waterschip. |
Waterkaarten |
Waterkaarten voor Nederland: De meest gebruikelijke kaarten voor pleziervaart/watersport op binnenwater zijn de ANWB waterkaarten. Voor kust- en (ruim) binnenwater zijn er de hydrografische kaarten van de Koninklijke Marine. Ook verkrijgbaar bij de ANWB. Onderstaande kaarten zijn beschikbaar.
Bovenstaande
ANWB overzichtskaart van waterkaarten met letters is verouderd.
Per 23 september 2019 heeft de ANWB er voor gekozen zich niet langer toe
te leggen op Watersport activiteiten. en stopt daarom met haar activiteiten
rond bootbezit. BAM, dat hakt er in. Er is ook een
waterkaarten app
van voormalig ANWB- partner Biggerworks op abonnementbasis beschikbaar met
als extra's: |
Waterlijn | Met de
waterlijn of loeflijn [vloon] duidt
men een denkbeeldige lijn op het schip ter hoogte van de waterspiegel aan,
die de scheiding vormt tussen boven- en onderwaterschip, het gedeelte dat
water verplaatst. Het is de streek van het schip, welke zoals men
vroeger zei tusschen water en wind ligt en bij houten schepen het
meest aan bederf onderhevig is. Meestal wordt de lijn zichtbaar gemaakt met
een geschilderde of geplakte band in een afwijkende kleur. De lengte
wordt o.a. gebruikt bij de formule voor het bij benadering bepalen van
rompsnelheid en kruissnelheid. Het verschil tussen de
lengte van de waterlijn en de lengte van het hele schip noemt men
"overhang". Het bepalen van de water- of vlotlijn voor het aanbrengen van
een bies kan een lastig klusje zijn. Het beste
kan je eerst een seizoen varen, dan het schip uit het water halen en voordat
het afgespoten wordt, de door vuil zichtbaar geworden waterlijn of moetrand aftekenen. Op die manier krijg je een
zuiver rechte lijn, waarboven (5 à 10cm) de bies kan worden aangebracht. Het
schoonmaken van de waterlijn waar het vuil zich verzamelt kan een lastig
klusje zijn. Prima werkend is een zachte borstel met groene zeep, of
Biotexsopje. Verder werkt het laten inwerken van schoonmaakazijn, of een
spray met Dasty ontvetter van de Wibra ook geweldig. Verwant: diepgang. |
Waterpolitie | In
tegenstelling tot hetgeen veel mensen denken is de zorg voor veiligheid en
welzijn van de waterrecreant een taak van de regionale politie. De
gespecialiseerde waterpolitie is voornamelijk actief op doorgaande vaarwegen
en ruime wateren, maar ondersteunt op verzoek de regionale politie. Beide
behoren tot het Korps landelijke politiediensten KLPD. Daarnaast heeft
Rotterdam-Rijnmond als enige regio een eigen Zeehavenpolitie, voorheen
Rivierpolitie. Het werkgebied loopt van Ridderkerk tot 5 mijl op zee, maar
in de zomermaanden wordt er ook gesurveilleerd op het Brielse Meer en het
Haringvliet. Het altijd bereikbare landelijke nummer van de
KLPD-waterpolitie is 0343-535355. Voor minder urgente zaken de afdeling
communicatie 0343-535427. De meldkamer van de Zeehavenpolitie is te bereiken
op 010-2741212. Uiteraard zijn politievaartuigen, mits binnen zendbereik,
ook via marifoonkanaal 10 of een blokkanaal aan te roepen.
|
Waterschip |
Waterschepen waren vissersschepen die de vis levend
aan wal brachten. Het Amsterdams gemeentearchief is in het bezit van een
stuk uit de 14e eeuw waarin gesproken wordt van "enen waterschepe met
levenden visschen". In de visbun blijft het water tijdens het zeilen in
voortdurende stroming doordat de zijwanden van de bun (aan de buitenzijde
van het schip te zien) bestaan uit van gaten voorziene ijzeren, zinken of
koperen platen, die de huidgangen in hun verloop volgen. De benaming wordt
ook gebruikt voor bunschepen die zeewater uit het
Marsdiep naar de zoutziederijen in de kustplaatsen brachten, maar ook als
verschwaterhaalders die de talloze bierbrouwerijen van vers zoet water
voorzagen en in de steden de
waterleggers aanvulden. Verder deden waterschepen dienst als slepers van
scheepskamelen die over Pampus werden
getrokken. Verwant: waterhaalder. |
Waterschout |
In de 17de eeuw vond een enorme uitbreiding plaats van het
scheepvaartverkeer in Amsterdam. Conflicten tussen zeelieden en reders
kwamen steeds vaker voor. Voor het handhaven van de orde was de schout in de
stad verantwoordelijk. In 1641 kreeg deze de assistentie van een
substituut-schout: de waterschout. De waterschout (ook wel 'Baljuw van de
Zeezaken' of het 'Waterregt' genoemd) was verantwoordelijk
voor een goede gang van zaken op maritiem gebied. Hij maakte b.v. voor de
koopvaardijschepen een gezegelde
monsterrol op. In Amsterdam hield de waterschout kantoor
in het Zeegerecht. Van 1834 tot 1884 had de waterschout een kantoor in de Schreierstoren en later in het Zeemanshuis gelegen aan het Oosterdok. Bron: Scheepvaartmuseum Amsterdam. |
Waterslag scheepsmotor |
|
Watersport |
Tja, wat wordt nu eigenlijk bedoeld met watersport? Sport is toch een
fysieke krachtmeting die over het algemeen een competitieaspect heeft?
Waarom worden pleziervaarders dan aangeduid als watersporters? De Maritieme
Encyclopedie verstond in 1970 onder watersport: "In eigenlijke zin alle
lichamelijke oefening en ontspanning, dus alle sportbeoefening op of in het
water. In het algemeen rekent men hiertoe echter alleen die sporten, die op
het water worden beoefend met een speciaal daarvoor bestemd vaartuig:
kanosport, roeisport, waterskien, ijszeilen en zeilsport". Het BPR kent voor
watersport slechts twee artikelen:
Artikel
8.08 Watersport zonder schip en
Artikel 9.05 Zeilplanken en soortgelijke vormen van watersport die niets
te maken hebben met varen. Waarom dan toch het aanbevelings- en verbodsteken
"sport" met de betekenis "kleine schepen toegestaan of verboden". Een klein
schip is volgens het BPR dus bestemd voor sportbeoefening, hoewel geen enkel
BPR-artikel daar naar verwijst. Verwant:
pleziervaart,
sportboot.
|
Watersport verbond | Het Watersportverbond, voorheen KNWV, is met meer dan 500 aangesloten watersportverenigingen en 60 klassenorganisaties de grootste vertegenwoordiger van watersporters in Nederland. Doel van het verbond is het bevorderen van de watersport in Nederland. In 2004 is na een intensief samenwerkingsverband de Noord Nederlandse Watersport Bond (NNWB) met zo'n 100 aangesloten watersportverenigingen en organisaties uit de Noordelijke provincies opgegaan in het Watersportverbond. |
Waterstag |
De waterstag dient om de kluiverboom of boegspriet in neerwaartse richting
vast te houden tegen de opwaartse krachten van (bram)stagen. Waterstagen
werden ook toegepast als neerhaler bij de
bakspieren van onderlijzeilen. |
Waterstand |
Om te weten of een bepaald vaarwater op getijdewater diep genoeg is, kan aan
de centrale meldpost per marifoon de actuele waterstand gevraagd worden. In
het jargon worden vaak verkleinwoorden gebruikt. Bezoeker Marien Nieuwesteeg
uit Baarn hoorde in het seizoen 2003 op de Waddenzee deze prachtige:
"Brandaris, hier de Ark van Noach, mag ik een waterstandje van u?" De Ark van Noach is een charterschip uit de bruine vloot. |
Waterstuk |
Een waterstuk is het lage boeisel bij sommige
bokken tussen de oorstukken. Oorstukken zijn de hogere boeisels bij de
plechten. De twee benamingen zijn terug te vinden in het proefschrift
"Verdwenen schepen" van Gerrit Schutten onder het hoofdstuk "Zuid-Hollandse
bouworde". Bokken zonder waterstuk werden gebruikt voor baggerwerk en
veevervoer en bokken met waterstuk voor droge lading (turf).
|
Watertank | Zie drinkwater. |
Water verplaatsing |
Ten eerste: De term wordt gebruikt voor het
gewicht van de hoeveelheid water die door een drijvend lichaam (een schip)
verplaatst wordt, welke gelijk is aan het totaalgewicht van het schip met
alles "d'rop en d'ran". Ook wel aangeduid als deplacement. Hier komen we de
beroemde, voor de scheepsbouw zo fundamentele hydrostatische wet van onze
Grieks mathematicus en fysicus Archimedes [287-212 v. Chr] tegen. Deze wet
leert dat een zich in een vloeistof bevindend voorwerp een opwaartse kracht
ondervindt gelijk aan het gewicht van de hoeveelheid verplaatste vloeistof.
Strikt genomen is er verschil tussen de woorden waterverplaatsing en
deplacement. Waterverplaatsing is gerelateerd aan het volume van een
volledig gezonken object. Deplacement is gerelateerd aan het gewicht van het
drijvend lichaam, zoals hierboven beschreven. Deplacement wordt in het
algemeen uitgedrukt in metrische ton of in Engelse 'long ton' (1 Lt =
1.01605 t = 2240 lbs = 1.12 St of Amerikaanse short ton). Het deplacement
(t) = de waterverplaatsing (m³) x soortelijk gewicht van zeewater of 1.025
t/m³. Ten tweede: Waterverplaatser (waterverdringer) wordt ook gebruikt als duiding voor een langzaam varend schip dat niet in plané kan komen. Huidige jachtbouwers en makelaars noemen deze vaareigenschap niet zelden "verdrenger". Het klinkt vakkundig, maar verdrenger is een niet bestaand woord. Zelfs geen spookwoord. Verwant: vuistregel waterverplaatsing, swath. Leuk vraagje: Een dekschuit met grind (grint mag ook) ligt in een sluis met gesloten deuren en gesloten rinketten. Ineens kantelt het schip en verliest zijn lading, maar richt zich op en blijft drijven. Wat gebeurt er met het waterniveau in de sluiskolk? Gaat het omhoog? Gaat het omlaag? Of blijft het gelijk? Hier het antwoord. |
Water vliegtuig |
Op de Randmeren en IJsselmeer/Markermeer kan je theoretisch te maken krijgen met een watervliegtuig. Of liever gezegd juist niet, want hier gelden dezelfde regels als voor draagvleugelboten en luchtkussenvaartuigen. Volgens Art 6.02 BPR zijn ze verplicht andere schepen voorrang te verlenen. Een watervliegtuig (oude benaming drijvervliegtuig) wijkt voor alle vaart en zal een voorgenomen landing over de marifoon aankondigen. |
WD-40
|
Het wondermiddel dat alles los maakt, vocht verdrijft
en smeert. WD-40 is een merknaam van een wereldwijd verkrijgbare waterverdrijvende spray die in 1953 werd ontwikkeld door Norm Larsen, oprichter van de Rocket Chemical Company, San Diego, Californië. Oorspronkelijk werd het gebruikt om corrosie tegen te gaan; in latere instantie werd het voor vele andere toepassingen gebruikt. De spray bestaat uit een samenstelling van verschillende koolwaterstoffen. WD-40 staat voor "Water Displacement - 40th Attempt", verwijzende naar Larsens 40e poging om een succesvolle formule te vinden voor zijn anti-corrosiemiddel.
|
Weer | Een eenvoudige
gratis weersvoorspelling is overal op internet te vinden. Met zo'n
voorspelling als uitgangspunt is het mogelijk door eigen waarneming met
redelijke betrouwbaarheid een verwachting voor de komende uren vast te
stellen. Onderweg kan geluisterd worden naar radio of marifoon; zie
weer- en veiligheidsberichten de klok rond. Weersverslechtering. - luchtdruk daalt. - wind krimpt en wordt krachtiger. - opkomende cirruswolken (windveren), meestal vanuit het westen of kring om de zon. Vaak betekent dit de voorkant van een frontale storing (depressie). Als nog geen luchtdruk en temperatuurdaling wordt waargenomen zal de verslechtering overigens niet in de eerstkomende uren plaatsvinden. De waarschuwing voor een verslechtering (al of niet) is vervat in een oud zeemansrijmpje: Komt eerst de wind en dan de regen, daar kunnen de bramzeilen wel tegen. Maar komt eerst de regen en dan de wind, reef je zeilen dan gezwind. Weersverbetering. - luchtdruk stijgt. - wind ruimt en neemt af. - bewolking breekt bij stratuswolken of cumulus wordt minder. De te verwachten weersverbetering kan van korte duur zijn en gevolgd worden door een nieuwe depressie. Dit als het KNMI wisselvallig weer voorspelde. Wanneer het weer niet verbeterde sprak men vroeger over: "het weer biet geen zoen". De onstuimigheit des luchts en stilt niet, het weer schijnt noch niet te willen bedaren. Kenmerken bij constante wind en luchtsoort (in de zomer): Polaire lucht uit het noordwesten. - koude vochtige luchtmassa. - meestal goed zicht, wisselvallig weer. Atlantische tropische lucht uit het zuidwesten. - warme vochtige luchtmassa. - matig zicht, sterke bewolking, vaak motregen. Afrikaanse tropische lucht uit het zuiden. - droge warme luchtmassa. - matig tot slecht zicht door meegevoerd stof, sluierbewolking. Continentale tropische lucht uit het oosten. - zeer warm. - helder weer, goed zicht. Balkanlucht uit het zuidoosten. - zeer warm, heiig, kans op (warmte)onweer. Occlusiefront in een depressie. - ontstaat wanneer het langzamer bewegend warmtefront in een depressie wordt ingehaald door het sneller bewegend koufront. Vaak ontstaat frontale mist. Disige of diezige lucht. - oude Zeeuwse benaming voor een nevelige, mistige lucht. Het woord bestaat ook in het Fries. En dan nog wetenswaardige oude benamingen. [NW] - buisch weer: dampig, nat en donker weer. - deizigh weer of dikke lucht: slecht zicht (mistig). - dokigh weer: donker weer, betrokken lucht - hantzaam weer: zulk weer dat zeil en touw wel te handelen zyn. - schoverzeils weer: het waait zo hard dat het groot- of schoverzeil niet gevoerd kan worden. - verlegen weer: zeer quaadt (boos) weer in zee. - volhandigh weer: weer waarbij men zeil en touw bequamelyk kan handelen. - weergal: rood wolkje dat doorgaans buiig weer aankondigt. - zwaluwe weer: het water wordt door zulk een harde wind tegen de dijk aangezwiept dat de zwaluwen hun holen moeten verlaten. Zie ook wind volgens witsen. Verwant: barometer, windsnelheid, oude windtermen. |
Wegering |
Bij houten schepen de langsscheepse verstevigingsbalk met inkepingen waarmee het spantwerk wordt verbonden, maar ook de langsscheepse aftimmering van het ruim met planken. Onbewegerd en toch een wegering... Hoe zit dat? Kijk bij turfschip. |
Welbezeild | Welbezeild betekent goed zeilend. Deze oude uitdrukking werd vooral gebezigd bij de verkoop van schepen. In de 19e eeuw zien we in verkoopadvertenties voor schepen bij "welbezeild" tevens de voorvoegsels uitmuntend, hecht en sterk, zeker, extra, of het meest gebruikte "extra ordinair" om het schip aan te prijzen. Uiteraard waren de aangeboden schepen daarnaast sterk en welgebouwd en meestal snelzeilend. De afmetingen van het schip werden in voeten en duimen aangegeven, waarbij: "alles Franse maat" of "alles Amsterdamse maat". Verder werd bij "laatst gevoerd door" de naam van de kapitein of schipper vermeld. |
Welzand | Welzand wordt door Van Lennep omschreven als: "Land waaruit het water opwelt of opborrelt en waarin alles weg zinkt". De hedendaagse term is drijfzand. |
Werktijden 18e eeuw |
Op een extract uit de ordonnantie van de admiraliteitswerf te Amsterdam uit
1778 in het bezit van het Rijksmuseum staat het toenmalig werktijdenrooster.
De veranderende aanvangs- en eindwerktijden (vastwerken) in relatie tot
zonsopkomst en zonsondergang. Vanaf 8 januari vervroegde de aanvangstijd met
het lengen der dagen telkens (wekelijks?) met een kwartier van 7:00 u tot
uiteindelijk 5:00 u. Die vroege zomertijd bleef van kracht van 1 april tot
16 september, waarna bij het korten der dagen wederom in sprongen van een
kwartier teruggegaan werd naar de wintertijd 7:00 u, die overigens maar 11
dagen van kracht bleef. De eindtijden varieerden van 16:00 u tot 18:00 u,
maar veranderden minder vaak en op andere data. In de periode 25 februari
tot 24 oktober werd er twee keer geschaft, van 8:00 u tot 8:30 u en van
12:00 u tot 13:30 u . In de periode 25 oktober tot 24 februari slechts één
keer van 11:00 u tot 12:00 u. Begin- en eindtijden van werken en "schoften"
werden kenbaar gemaakt door "t luyden der BENGEL van Haar Ed Timmerwerf". Samengevat was de langste werkdag op de werf dus van 5:00 u tot 18:00 u (13 uur) met twee schaften en de kortste werkdag van 7:00 u tot 16:00 u (9 uur) met één schaft en dat zes dagen per week. Het leven van een arbeider (soms al vanaf de leeftijd van 11 jaar) bestond eigenlijk alleen maar uit werken, eten en slapen. Vanwege de lange zomerwerkdagen en relatief korte winterwerkdagen bestond er "somerloon" en "winterloon". Uurloon bestond niet, men kreeg dag-, week-, of maandloon. Om toch een indruk te krijgen kwam dat gemiddeld voor een "volwaskracht" op een stuiver per uur. Weekgeld in de zomer kwam dan op: 3.90 gulden en in de winter op: 2.70 gulden. Daar kon je heus wel van leven. Woonkosten waren gering. De huur was vaak niet meer dan 50 cent dat wekelijks door een bode werd opgehaald. N.B. In 1861 bedroeg het dagloon voor ambachtslieden op 's Rijks werven 1.00 tot 1.50 gulden. Ambachtslieden konden ook een bepaalde taak in "hoopwerk" doen, d.w.z. voor "eene som ineens", waarbij dan het daggeld als voorschot diende. Bron: MG deel 3 en "Woordenboek van Scheepsbouw", B.J.Tideman.
|
Westerling |
Een westerling was een kanaalschip in Vlaanderen uit de 19e en begin 20e eeuw. Hoewel voorzien van een simpel emmerzeil en topzeil meest in gebruik als sleepschip. |
Westlander |
De westlander is een smal (max. 3,20 m) plat schip voor kleine vaarten in het poldergebied, eigenlijk ontstaan door de groeiende bollen- en kassencultuur. |
Whaleboot |
Whaleboten zijn lange, smalle en snelle roeiboten. Zij kunnen gemakkelijk zowel over de voor-, als achtersteven worden voortbewogen. Vandaar dat dit type boot reeds in de 17e eeuw werd toegepast voor de walvisvangst, waaraan het haar naam dankt. De whaleboten zijn uitgerust met een loggertuig, dat bestaat uit een fok, grootzeil, druil en eventueel een spinaker. Verder voorzien van een ophaalbaar midzwaard en drijftanks voor en achter. |
WIC |
In navolging van de Verenigde
Oostindische Compagnie (VOC) werd in 1621 de Geoctroyeerde West-Indische
Compagnie (WIC) opgericht. De Staten-Generaal hadden de
geldigheidsduur van het octrooi op 24 jaar bepaald en gold voor de handel en
scheepvaart op de westkust van Afrika zuidelijk van de Kreeftskeerkring, de
oostkust van het continent Amerika en de Caribische eilanden. Daarmee had de
West-Indische Compagnie dus het monopolie in de Nederlanden op de trans-Atlantische slavenhandel. Het idee voor een West-Indische Compagnie
speelde al langer. Maar de oprichting werd pas in 1621 na het Twaalfjarig
Bestand met Spanje een feit. Het doel was winstgevende handel in het
Atlantische gebied en de Spanjaarden te beroven van hun voornaamste
inkomensbron. De West-Indische Compagnie had het recht een krijgsmacht te
hebben, bondgenootschappen te sluiten en koloniën te stichten. Het was de
WIC die in 1624 op het eiland Manhattan aan de rivier de Hudson de
handelspost Nieuw Amsterdam vestigde die zou uitgroeien tot de wereldstad
New York. In 1629 kregen de aandeelhouders een zeer ruim dividend van 50% nadat Piet Hein was thuisgekomen met zijn buit van de verovering van de Spaanse zilvervloot in de Baai van Matanzas (Cuba) het jaar daarvoor. De buit bracht het gigantische bedrag van 11.509.524 toenmalige guldens op. Naar huidige maatstaven zo'n half miljard euro. Desondanks was de WIC een decennium later op sterven na dood.
Voorafgaand aan de octrooi verlenging stelden de Staten van Holland in 1644 een fusie van VOC en WIC voor, want ook het VOC octrooi moest binnenkort verlengd worden. Een fusie van beide compagnieën zou niet alleen de inmiddels noodlijdende WIC van een dreigende ondergang kunnen redden, maar tevens de financiële belangen veilig stellen van participanten en bewindhebbers. Uiteraard zagen de bewindvoerders van de winstgevende VOC daar niets in. De zwaar verlieslijdende WIC zou de VOC in haar val meesleuren en uiteindelijk ruïneren. De VOC zou de WIC uiteindelijk een bedrag van anderhalf miljoen gulden betalen om voor een fusie gevrijwaard te blijven. De Staten-Generaal waren tevreden over het bereikte resultaat en verlengden in juli 1647 de octrooien van VOC en WIC voor een periode van 25 jaar.
Met de vrede van Münster in 1648 werd de kaapvaart op Spaanse schepen
gestaakt. De inkomsten liepen hierdoor nog verder terug. In 1674 werd de
West-Indische Compagnie opgeheven. Om een jaar later opnieuw opgericht te
worden.
Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, gouverneur van Suriname meende dat de WIC ‘een lichaam zonder ziel’ was. Dit zielloos lichaam zou na de aanvankelijke groei van de winsten uit de slavenhandel toch nog een eeuw leven. Tenslotte namen de Staten-Generaal in 1791 alle aandelen van de WIC over, waarop in 1792 de Compagnie definitief door zware financiële verliezen eindigde.
|
Wiel |
Wiel, waal, weel of waai is de benaming voor een diepe kuil of poel die is
ontstaan door een dijkdoorbraak of dijkoverstroming. In Zeeuws-Vlaanderen
worden het valputten genoemd, want door steeds aangevoerd water van een
rivier kan de put wel tot 25 meter diep uitgespoeld worden.. Nog
steeds zijn er langs buiten- of binnendijkse rivieren wielen te vinden. Verwant: Aa. |
Wieleffect | Het draaien
van de schroef geeft een zogenaamd wieleffect of directe schroefwerking. De
achterkant van het schip zal in de richting van de draaibeweging van de
schroef trekken. Bij een rechtse schroef naar
stuurboord, bij een linkse naar bakboord. Bij een sneldraaiende kleine schroef
met weinig spoed zal het wieleffect kleiner zijn dan bij een
langzaam draaiende grote schroef met grote spoed. Het bepalen of je schroef
links of rechts draait doe je door achter het schip te gaan staan en het
bovenste schroefblad te bekijken. Als daarvan de rechterkant meer naar voren
(richting voorschip) staat is het een rechtse schroef en omgekeerd
natuurlijk links. Als het schip in het water ligt kan je tijdens het varen
naar de draaibeweging van de schroefas kijken. Links of rechts wordt dan
bepaald door in de richting van het voorschip te kijken.
Bij vooruit varen merk je weinig van het wieleffect omdat door de
achterwaartse stuwkracht van het schroefwater de roerwerking zal
overheersen. Bij afstoppen of achteruit varen
is het een ander verhaal. Er is nu geen stuwkracht op het roer. Het
wieleffect gaat overheersen. De rechtse schroef draait bij achteruitslaan
linksom; het achterschip trekt dus naar bakboord.
Een noodstop zal het schip al gauw dwars op de koers brengen, hoewel het
effect bij een normale stop gecorrigeerd kan worden door het schip van te
voren bakboord uit te sturen. Pleziervaarders prefereren een linksdraaiende
schroef, want bij afmeren aan de (meest gebruikelijke) rechterzijde van
vaarwater of sluis zal het wieleffect bij achteruitslaan er voor zorgen dat
de achterzijde, de kont van van het schip naar de kant getrokken wordt.
Zie ook draaicirkel, sluizen, boegschroef. |
Wierhandel |
Wierhandel was in de 19e eeuw tot rond
1930 de handel in zeegras (wier) dat vooral groeide in de ondiepten van de
Zuiderzee tussen de eilanden Wieringen en Vlieland. De naam Wieringen heeft
overigens niets te maken met wier, het omgekeerde mogelijk wel.
Gedroogd wier werd gebruikt als vulling van stoelen, matrassen en
rijtuigbekleding. Het oogsten geschiedde bij eb door mannen in waadpakken
van rundleer. Om ze waterdicht te houden smeerden de maaiers ze overvloedig
in met hamelvet (schapenvet) of traan, of goten ze zelfs tot het kruis vol met warme bruine teer. Het hele
wierseizoen (20 juni tot begin september) kon men daarom de mannen herkennen aan de geur die ze met zich
meedroegen.
|
Wieringeraak |
De Wieringeraak is een platbodem voor de visserij op het Wad en rond Wieringen, vooral op platvis, schelpen en wier. Het type werd in de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkeld en gebouwd te Hindelopen, Makkum en Workum. De Wieringeraak is sterk verwant aan de Lemsteraak, doch korter (11.70m) en breder (4.40m) en heeft een lagere kop en een breder boeisel. |
Wieringer lichter |
De Wieringer lichter was een zwaar gebouwd binnenschip dat in de 17e, 18e en een deel van de 19e eeuw werd gebruikt als lichter op de rede van Texel en de Maasmond om daar zwaar geladen zeeschepen te lichteren (ten dele te lossen) voordat zij de Zuiderzee of de Maas opvoeren. Zij waren ook bekend als Texelse lichter of Zwolse kaag. |
Wieringer
skuutje |
In de tweede helft van de 19e eeuw werd er rond het eiland Wieringen gevist met een schuitje (skuutje) dat doet denken aan de blazer uit diezelfde periode. Het Wieringer skuutje had had net als de blazer hoge rechte boorden, maar was slanker van vorm, geaccentueerd door een vrij scherp voor- en achterschip. Het vlak was recht en liep achter iets op. |
Wierpot |
Een wierpot of wierbak is een koelwaterfilter. Het is een pot met een uitneembaar en gemakkelijk te reinigen groffilter die zich in de toevoerleiding (standpijp) van opgepompt buitenwater bevindt. Over het algemeen zal men het wierfilter boven de waterlijn aanbrengen. Onder de waterlijn kan ook maar dat moet de standpijp met een kraan afsluitbaar zijn. In de handel zijn huiddoorvoeren met rooster verkrijgbaar. Het gebruik daarvan is sterk af te raden. Grove waterplanten (waterpest e.d.) kunnen tegen het rooster gezogen worden waardoor de opening geheel geblokkeerd wordt met alle gevolgen van dien. Ook de goedbedoelde "waterschepjes" kennen dat gevaar. Het filter van de wierpot is juist ontworpen om zo'n blokkade tegen te gaan en het is niet slim daar een extra barrière aan toe te voegen. |
WIN-code | WIN staat voor Watercraft Identification Number en heeft dezelfde betekenis als CIN (Craft Identification Number). Het is een rompplaatje met een uniek identificatienummer. Meer uitleg bij CIN-code |
Windeffect | Een effect dat door motorbootvaarders nogal eens wordt vergeten. Zoals de zeiler zijn windvaantje in de gaten houdt, moet de motorbootschipper zijn geusje in de gaten houden als hij op klein bestek moet manoeuvreren. Als het schip vaart maakt zal de wind weinig vat hebben, maar bij bijna stilliggen kan je voor verrassingen komen te staan. Het windeffect werkt weliswaar vertraagd, maar je schip zal onverbiddelijk opzij gezet worden. Afhankelijk van de opbouw zal het met de boeg of met de kont worden weggezet. In die omstandigheid kan het wel eens zijn dat je roer tegengesteld moet staan aan de richting waar je naar toe wilt. Met benutting van het wieleffect kan dan zonder de roerstand te wijzigen met korte klapjes voor- en achteruit toch zijdelings naar de gewenste plek gekomen worden. Omdat het effect per schip enorm kan verschillen moet je dit uitproberen. Voorbeelden zijn moeilijk zonder tekening te geven, vandaar een verwijzing naar een duidelijke uitleg in Waterkampioen nr 20 van 2000 onder de titel: "Wind als boegschroef". |
Windfarm support vessel |
Een "windfarm support vessel" of Service Operation Vessel (SOV) is een schip dat bij zware zeegang ingezet kan
worden in de windenergiesector offshore. Het onderhoud van windturbineparken
op zee. Het schip kan een deininggecompenseerde valreepverbinding met de
windturbine maken waardoor onderhoudspersoneel veilig van en naar de
turbinefundatie kan lopen. Zo'n schip wordt dan ook wel W2W (walk-to-work)
schip genoemd. De kraan om materialen over te brengen is meestal ook
deininggecompenseerd. |
Windjammer |
Windjammer is een verzamelnaam voor zeegaande ijzeren en stalen zeilvaartuigen uit de latere periode van de koopvaardij. Een tijdperk dat eindigde met de opkomst van de stoomvaart. Aan dit onderwerp is een aparte pagina gewijd met veel afbeeldingen en uitleg. |
Wind snelheid |
De
windsnelheid wordt meestal uitgedrukt in schaaldelen
Beaufort. De schaal gaat niet verder dan windkracht 12. Voor orkanen is
er de aparte schaal voor hurricanes volgens
Saffir & Simpson.
|
Windstreken |
De
kompasroos is verdeeld in windstreken. Een streek komt overeen met 11¼
graden, dat is het 32e deel van een cirkel. De streken worden als volgt
benoemd, waarbij steeds een halvering van de hoeken tussen de vorige
benamingen. Denk er aan dat graden onderverdeeld worden in minuten. 22½º kan
dus ook geschreven worden als 22°30'. Hoofdstreken: [90º] noord N, oost O, zuid Z en west W. Hoofdtussenstreken: [45º] noordoost NO, zuidoost ZO, zuidwest ZW en noordwest NW. Tussenstreken: [22½º] noord-noordoost NNO, oost-noordoost ONO, oost-zuidoost OZO, zuid-zuidoost ZZO, zuid-zuidwest ZZW, west-zuidwest WZW, west-noordwest WNW en noord-noordwest NNW. Streken: [11¼º] de streken worden vanaf de hoofd- of hoofdtussenstreken benoemd, dus vanaf noord tot oost: noord ten oosten NtO, noordoost ten noorden NOtN, noordoost ten oosten NOtO en oost ten noorden OtN enz. Een verdere verdeling kan nog worden gemaakt door de streken in halve-, kwart-, of achtste delen te verdelen, dus bijv.: NOtO½O (noordoost ten oosten een half oost). |
Windveer |
In meervoudsvorm de populaire benaming voor cirruswolken. Bij een zeilschip de aanduiding voor het achterschip, gerekend vanaf de bezaansmast tot de spiegel, of in engere zin de vertikale verlenging van het hek. Zie voor een afbeelding rantsoenhout. Weerkaarten kennen ook windveren. De windrichting wordt aangegeven door een pijl of schacht met cirkeltje, de windkracht door een heel- (10 knopen) of half (5 knopen) streepje aan de schacht. De streepjes heten veren en worden bij elkaar opgeteld. In dit voorbeeld dus 25 knopen. Het open cirkeltje betekent onbewolkt. Naarmate het cirkeltje in kwarten dichter wordt getekend is er meer bewolking. Een geheel dicht cirkeltje betekent geheel bewolkt. |
Winkelhaak |
Winkelhaak, schrijfhaak, blokhaak, smidshaak. Verschillende benamingen voor
het bepalen van een 90° hoek. Verrassend genoeg werd in de oude scheepsbouw
niet alleen op het oog gebouwd, maar veelvuldig gebruik gemaakt van de
rechte hoek van een winkelhaak, al of niet in combinatie met een loodlijn.
Scheepsbouwer Cornelis van Yk [1697] vertelt hoe een winkelhaak "toe te
stellen" is. "Laat genomen sijn drie Stokjes, 't eene lang 3, 't ander 4
en het derde 5 gelyke Delen, en al d' Einden t' samen gebragt sijnde, zal
den Hoek die de twee kortste t' samen stellen, altijd regt wesen, gelyk by
de Figuur B genoegsaam te sien is; en in der Wiskonstenaren eerste Wetboek,
in de zeven-en-veertigste Propositie gezeid, en bewesen werd". |
Winschooten
|
Wigardus à Winschooten was in de 17e eeuw een Nederlands taalkundige, die in
Leiden onderwijs gaf. Van belang voor de scheepvaarthistorie is zijn boek
Seeman; behelzende een grondige uitlegging van de Neederlandse Konst- en
Spreekwoorden, voor so veel die uit de seevaert sijn ontleend en bij de
beste schrijvers deeser eeuw gevonden werden [Leiden 1681].
Op deze site is gebruik gemaakt van het zeemanswoordenboek dat 175 jaar
later gemoderniseerd en aangevuld werd door Jacob van Lennep in 1856 met als
ondertitel De vermeerdere Winschooten, welke een jaar later besproken
en nogmaals aangevuld werd door T. Pan. Beschikbaar in de
digitale bibliotheek voor de
Nederlandse letteren. Dat in Winschootens tijd de taal al aan
veranderingen onderhevig was getuigd zijn volgende overweging bij het woord
"spreiden": "spreiden, en breiden schijnen mij de selve woorden, alleen verschillende in spelling: want wie van de liefhebbers der spelkonst weet niet, dat een b ligtelijk in p kan veranderd werden? daarenbooven dat somtijds de letter s (gelijkerwijs in sneb en neb getoond is) oovertollig is. Bij versetting van een letter, sie, seil veranderd in siel. Soo seid men sprieden, waar van een sprie, of, bedsprie: omdat het booven oover een bed gespreid werd: van spreiden komt verspreiden verbreiden: dat gerugt heeft sig verspreid: uitspreiden, uitbreiden. Spreiden nu een seilmaakers woord, beteekend gillen: waar van op sijn plaats gesprooken is. Spreidsel beteekend seer dun gesaagd hout,weshalven het sig seer verspreiden kan". |
Winterklaar maken
|
Winterklaar maken dient om lang stilliggen en vorst geen schade te laten
berokkenen aan je schip. Er zijn ook bootbezitters die hun schip niet
winterklaar maken maar de boot vorstvrij houden met een elektrische
vorstbeschermer of het schip in een verwarmde loods laten overwinteren.
Over wel of niet in het water overwinteren zijn de meningen verdeeld. In het
water is de kans op vorstschade in ieder geval kleiner dan op de wal (buiten
of onverwarmde loods), omdat de romp de watertemperatuur zal aannemen. Zelfs
bij een dikke ijsvloer zal het onderwaterschip nog steeds vorstvrij zijn.
Alleen in ondiep water zal in de loop van een vorstperiode de
watertemperatuur kunnen zakken tot min nul graden. Wees dan bedacht op het
natuurverschijnsel van onderkoeling. In
principe kan elk schip een aantal jaren tot de volgende onderhoudsbeurt in
het water blijven. Dat geldt ook voor houten en polyester schepen en zeker
voor schepen met osmose. Het op wal
overwinteren lijkt dé methode om het hout of polyester eens lekker te laten
drogen, maar werkt vaak averechts. Bij houten schepen kunnen de huidgangen
door krimp openwerken of zelfs scheuren en bij "osmoseklantjes" veranderen
de pukkeltjes vaak in grote blazen, doordat het ingetrokken vocht bij
droging niet goed weg kan. Verder is het bij lichtgewicht zeilschepen
(polyester) van belang de mast te strijken of te verwijderen. De storm van
18-01-2007 heeft weer eens laten zien dat deze boten van de bokken kunnen
worden geblazen en in jachthavens waar ze op rij liggen een domino-effect
opleveren. Aan vaarwater dat 's winters bij ijsgang zo lang mogelijk
wordt opengehouden, is het wel aan te bevelen op wal te overwinteren. Dikke
- door ijsbrekers losgewerkte - ijsschotsen kunnen zelfs bij stalen schepen
schade veroorzaken. Voor een laag schip, waar schaatsers gemakkelijk op de
boorden kunnen komen en krassen veroorzaken, is dat misschien ook
verstandiger. Stukvriezen van leidingen en kranen gebeurt overigens tijdens
bevriezen en niet zoals hele volksstammen denken tijdens ontdooien. Het
misverstand is begrijpelijk, want pas na ontdooien bemerk je dat de boel
stuk is. Het doet er ook eigenlijk niet toe, want stuk is stuk...
Accu's: Gescheiden volladen en het liefst tijdens de winterstop wat
ontladen/bijladen. Als ze niet te zwaar zijn kan je ze ook mee naar huis
nemen en daar af en toe wat ontladen/bijladen. Aan boord kan je dit proces
automatiseren door gebruik te maken van een zonnepaneel en een ventilator tegen condensvorming en daarmee twee vliegen in één
klap slaan. Een volgeladen accu kan temperaturen van zo'n -45°C doorstaan.
Een bijna lege accu kan al stuk gaan bij -10°C. Het enige voordeel van lage
temperaturen is dat de zelfontlading in een lager tempo gaat dan 's zomers. Boiler: Het liefst ook leegblazen, maar voor zo'n inhoud is al gauw een compressortje nodig. Anders gewoon kranen openen daarmee de druk wegnemen. Bevriezing zal geen schade berokkenen, want het uitzettend ijs heeft nu ruimte. Dieselbrandstoftank:
Volledig vol tanken anders kan condens ontstaan
met kans op de dieselbacterie. Zeker wanneer
de tank bij een stalen schip boven de waterlijn tegen de buitenwand ligt.
Als je tijdens de winterstop niet vaart is e.v.t. vlokvorming van dieselolie
onbelangrijk, zodra de temperatuur omhoog gaat verdwijnt het euvel. Als je
in de winter wel af en toe vaart en de brandstoftank en leidingen zich niet
onder de waterlijn bevinden, zorg dan dat de gebunkerde dieselolie van na
oktober is. De z.g.n. winterkwaliteit. Deze geeft tot -16º C geen
vlokvorming. |
Wipper |
Met een wippertuig kan de bemanning van een gestrand schip één voor één naar de vaste wal overgebracht worden. De maximale afstand bedraagt zo'n 400 meter. Allereerst wordt een dunne lijn vanaf de wal met het wippertoestel (lijnwerpmortier) naar het schip geschoten, waarna de bemanning van het gestrande schip een dikkere lijn naar binnen kan halen. Deze kabel wordt zo hoog mogelijk op het schip vastgemaakt, terwijl op de wal een driepoot met een boor- of grondanker als fundatie dient. Aan de kabel kan nu met een haallijn de katrol (het wipperblok) waaraan de reddingbroek hangt heen en weer gehaald worden. In de boei met broek kan telkens één persoon plaats nemen. Na de zeventiger jaren is de wipper in onbruik geraakt omdat men veel efficienter gebruik kan maken van een helikopter. Het wippertoestel van de KNRM uit Westkapelle, dat sinds 1911 in gebruik was, is in 2009 geschonken aan museum Het Polderhuis in Westkapelle. N.B. De benamingen wipper, wippertuig en wippertoestel worden door elkaar gebruikt voor de gehele installatie, maar eigenlijk is de wipper de broek; het wippertuig de installatie en het wippertoestel het afvuurmechanisme. |
Wire chute |
Een verwante Amerikaanse uitvinding was de wire-, high-line- of trapeze chute van
Gualala. Het was een uitvinding van de gebroeders St. Ores van Canadese
afkomst die zich in Gualala hadden gevestigd en oorspronkelijk bedoeld om
lading (hout) naar schepen bij een rotsachtige kust te transporteren. De
foto uiterst links uit 1916 toont Kaptein Schuyler Colfax Mitschell en zijn familie die
per wire chute vanaf het schip naar de vaste wal van Noyo zweven. De foto
linksonder toont een vat met zitplaats, een zgn. 'beuzelstoel', waarin men
personen in een sloep kon laten zakken. In dit geval gebruikt door een
kapiteinsvrouw van een walvisvaarder uit New England.
|
Witsen | Zie Nicolaes Witsen, schrijver van Aeloude en hedendaegsche scheeps-bouw en bestier [1671]. |
Woeling | Een
strak aangehaald touwbindsel om rondhouten. Werd in vroeger tijd vooral
gebruikt bij gekuipte masten om de schaaldelen bijeen te
houden en bij ra's uit twee delen om de lange afgeschuinde kanten
samen te binden, maar ook als stijve verbinding van boegspriet aan romp. Bij
masten en ra's werden meerdere woelings op zo'n halve meter afstand
aangebracht. Bij masten werden de woelings wel opgesloten (bijeengehouden)
door houten hoepels. Een woeling wordt aangelegd als een takeling. Zie ook de
snebbe van een galjoen. |
Wolken |
Om te kunnen
bepalen of het weer op korte termijn
verslechtert of verbetert is herkenning van wolkensoorten belangrijk. Een
beknopte beschrijving: Cirruswolken. -afzonderlijke wolken. -teer, vezelig, zonder eigen schaduw, meestal wit. -soms als krijtstrepen aan de hemel. -soms afzonderlijke toefjes of veren. Cumuluswolken. -afzonderlijke wolken. -bovenzijde koepelvormig met halfronde uitwassen. -onderzijde vrijwel horizontaal. -met zon in de rug vlakken witter dan randen. -tegen de zon in donker met lichte rand. -zijdelings licht: sterke contrasten van licht en donker. -aan boven- en onderzijde scherp begrensd. Cumulonimbuswolken. -uitgebreide wolkenmassa's. -bovenzijde vezelachtig, pluim- of aambeeldvormig. -buien, geen gestage neerslag; mogelijk onweer. (Regen en sneeuw kunnen als bui vallen, hagel alleen als bui, motregen nooit). Stratuswolken. -sluiers aan het firmament. -soms witachtige sluier, halo (kring) om de zon. -soms vezelachtige sluier met grauwe tint, zon vaag te zien als door matglas. -soms als laag vormloos wolkendek, egaal en donkergrijs. Verwant: barometer. |
Wrakkenwet | De wrakkenwet dateert van 19 juli 1934 en dient tot vaststelling van bepalingen omtrent de opruiming van vaartuigen en andere voorwerpen, die binnen territoriaal gebied in openbare wateren zijn gestrand, gezonken of aan den grond geraakt of in waterkeringen of andere waterstaatswerken zijn vastgeraakt. De wet geldt nog steeds en is van de toenmalige minister van Waterstaat Ir. J.A. Kalff (die van het kalfdek). De regeling dient om de beheerder van het vaarwater bij opruiming te vrijwaren van schadeclaims van belanghebbenden. Naar huidige maatstaven een vreemde wet. Je zou verwachten dat de wrakeigenaar voor opruimingskosten opdraait, maar artikel 10 is daar genuanceerd over: "De kosten, krachtens deze wet gemaakt, komen, voor zoveel zij niet door belanghebbenden zijn terugbetaald, of uit de opbrengst van het [....] verkochte kunnen worden gekweten, ten laste van den beheerder, onverminderd diens bevoegdheid om de [.....] te zijnen laste komende kosten te verhalen op degene, die volgens de wet daarvoor aansprakelijk is". |
Wrang |
Ook vrang. Dwarsscheepse versteviging in het vlak van een schip, meestal voorzien van gaten (muizelingen of loggaten) waardoor lek- en condenswater naar het laagste punt kan lopen. De benaming wordt bij binnenschepen en vissersvaartuigen alleen aan gebogen delen en niet aan rechte gegeven [ZL]. Bij grote schepen met dubbele bodem bestaan de wrangen uit verticale platen met mangaten. De klapmuts, het driehoekige plechtje dat het boeisel van voor- of achterschip bij elkaar houdt wordt ook wel wrang genoemd. Verwant: mastspoor op de wrangen. |
Wrikken |
Wrikken is de manier om een (roei)boot, doorgaans over korte afstand, voort
te bewegen met één roeispaan (ronde wrikriem) aan de achterzijde van de
boot. Op de spiegel is een ronde uitsparing,
wrikgat of scheegat genoemd, waarin de wrikriem heen en weer bewogen wordt.
Wrikken moet je leren, het is een slag. Volgens het
Handboek voor Zeemanschap
is de juiste opstelling langsscheeps aan stuurboord of bakboord van de riem;
het einde daarvan met beide handen voor de borst, de binnenhand in
bovengreep en de buitenhand in ondergreep, zodat het blad in snelle
achtvormige schroefbewegingen gebracht kan worden. Toch staat men bij het
wereldkampioenschap wrikken (rechter plaatje/filmpje) anders. De
deelnemers staan met hun rug naar de voorzijde, wrikken op gelaatshoogte en
kunnen dus niet zien waar ze heen gaan. Dat was ook mijn manier, maar mijn
wrikken bleef onbeholpen. Zie ook het filmpje
sculling over the stern. Je zou het een instructiefilmpje kunnen noemen.
Er wordt zelfs uitgelegd hoe je achteruit kunt wrikken. |
Wrijfhout |
Bij grote (binnenvaart)schepen kunnen geen luchtgevulde stootwillen of fenders worden toegepast omdat ze door het enorme
gewicht van het schip zouden knappen. In plaats daarvan worden houten palen
of balken, tegenwoordig ook van kunststof, gebruikt die verticaal of vaker
horizontaal langszij worden gehangen. Wrijfhouten worden ook wel aangebracht
langs kaden en sluismuren, meestal op een dusdanige wijze dat ze met de
waterspiegel kunnen zakken of rijzen. Ze heten dan scheerhout of kaaistut. Voor wrijfhout werd
vroeger naast hout ook gebruik gemaakt van rotang (spaans riet) of oudjunk
(oud touwwerk) [PrZ]. Witsen: Wryf-houten of willen. Ronde langachtige houten, welke buitewaarts tegen de scheepen gehangen werden, voor ’t aanbotzen en stooten van uiterlyk geweldt. Verwant: berghout. |
Wuit |
Wuit is een oude naam voor haspel. Er werd een
loghaspel of garenhaspel
mee bedoeld. De laatste was een haspel waarmee men uit kabelgaren
schiemansgaren spon
[WNT]. In het
Beknopt Nederduitsch taalkundig woordenboek vinden we daarvoor het woord
wui met als omschrijving: "werktuig om schiemansgaren op te winden".
Maar wuit was/is ook de benaming voor het houten gereedschap met handvat en
sleuf (de knuppel) die de veerman bij een kabelveerpontje gebruikt om het
veer naar de overkant te trekken. Iets dergelijks (een stuk hout met gat of
sleuf) wordt door Witsen
op blz 516 beschreven als hulpmiddel om gladde bemodderde of dikke niet met
de hand te omvatten ankerkabels bij het hieuwen in toom te houden. Volgens
voornoemd BNT werd wui of wuit ook als duiding voor "den mond en de kin"
gebruikt: Houd uwe Wuit. Kijk eens welk een aardig wuitje zij zet.
Wuit lijkt dus een heus
homoniem
te zijn. Verwant:
Veerpont.
|
Wulf | De wulf is het hol gebogen dwarsscheeps gedeelte van het achterschip tussen hakkebord en spiegel. Met een "rechte wulf" werd het hakkebord bedoeld met daaronder e.v.t een "kromme wulf". De begrenzing/reling van de galderij werd ook wulf genoemd. Witsen noemt dat een tweede krom-wulf. Bij hedendaagse schepen wordt de gebogen bovenzijde van het schroefraam bij een geveegde kont ook wulf genoemd. |
Wijdschip |
De benaming smalschip
of wijdschip betrof een maataanduiding voor binnenvaartzeilscheepjes die men
in de vijftiende eeuw aanvankelijke
karvielschip
noemde. Het had te maken met de belangrijke doorvaart tussen de rivieren De
Gouwe en de Hollandsche IJssel waarbij de sluis in Gouda gepasseerd moest
worden Hoewel de keersluis waar alleen doorgevaren kon worden wanneer
het water in beide rivieren op gelijke hoogte was, in 1308 door een tweede
stel deuren omgebouwd werd tot schutsluis, bleef de breedte beperkt tot een
flessenhals van 16 voet 16 duim (4,68 meter). De schepen die met afgenomen
zwaarden op maximaal deze breedte waren gebouwd heetten dus smalschip
en alles breder/robuuster dan dat (Zuiderzeevaart) wijdschip. Verwant:
maatschip -kast. |
Antwoord Waterverplaatsing: |
Het water zakt. In de boot verplaatst het gewicht van het grind per liter inhoud 2,5 liter water. Gezonken verplaatst het grind per liter volume slechts 0,4 liter water. |
Heel graag op- of aanmerkingen. |
Op alle
materiaal (layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper
Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming.
Mocht je
ondanks alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig
mogelijk weten.