|
|
|
Labberdaan | Labberdaan of abberdaan is een oude naam voor gezouten vis, ook bekend als bakkeljauw, bacalhao (Portugees), bacalao (Spaans), klipvis (schoongemaakt, gezouten en gedroogd) of stokvis (schoongemaakt, ongezouten luchtgedroogd). Er worden wel goedkopere vissoorten gebruikt, maar meestal kabeljauw. Een Portugees meisje moest minstens 365 gerechten met bacalhao kunnen maken, anders geraakte ze nooit aan een lief.... [keukenweetjes]. In "Heer Bommel en de Labberdaan" van Marten Toonder was de labberdaan echter geen vis maar een reus. Het woord is ontleend aan een deel van Baskenland dat Labourd heet. Naar het schijnt noemt men in Brabant klipvis en stokvis nog steeds labberdaan. |
Labberen | Men spreekt over
labberen wanneer het zeil slap hangt en zwabbert. Dit gebeurt bij een zwakke wind of labberkoelte. Verwant: telltales. |
Lage(r)wal | Lagerwal is de kant van het vaarwater waar de wind op staat. Verwant: hogerwal. |
Landopdoeming |
Ook als landopdoeming, landvalling of kustverkenning. Kustsilhouetten waren uiterst belangrijk voor de zeeman, want hoe kon hij een kust herkennen waar hij nog nooit geweest was? Er waren daarom speciale atlassen beschikbaar met getekende of geschilderde landopdoemingen. Ook op oude zeekaarten waren ze te vinden. Tot ver in de 20e eeuw kwamen landopdoemingen nog voor op Engelse zeekaarten. Een wetenswaardigheid is dat de Nederlanders van de Oostindische kusten naast silhouetten ook beschrijvingen maakten van oriëntatiepunten. Andere bomen dan "klapperbomen" waren zeldzaam en werden dus als kenbare (herkenbare) boom aangegeven, door de varensgasten al snel verbasterd tot kenbariboom. Het opdoemen van een bekende kust was "goede landvalling", dat van een onbekende kust "kwade landvalling". De verzameling van zeekaarten, landverkenningen, opmerkingen en beschrijvingen werd zeefakkel genoemd [vL]. Verwant walkijker. |
Landvast |
Een
landvast is een meertouw, een lijn of tui
voor het vastleggen van een vaartuig. Bij zeeschepen een tros.
In de pleziervaart wordt op de vaste ligplaats in haven of box wel gebruik gemaakt van
landvastveren of "rekkers". Dit zijn metalen of rubber veren die aan de landvast
bevestigd worden om enige rijzing of daling (geen tijverschil) van het water, of de
zuiging/golfslag van een passerend schip op te vangen. Zorg bij een
overnachting dat de boot niet te strak ligt want touwwerk zal gaan kraken en
fenders gaan piepen. Evenals ankerlier, fenders en meerpennen behoren
landvasten en rekkers tot het verhaalgerei. Dat is alles wat nodig is om te meren, ontmeren en te verhalen. Een "altijd klaar touwtje" om iemand toe
te werpen noemde men vroeger een smaktouw. Het was het touw dat klaar lag om
langszij komende sloepen toe te gooien. In de pleziervaart neemt men als lengte voor een
landvast meestal anderhalf tot twee maal de scheepslengt. (± 15 meter is gebruikelijk).
De gekozen dikte hangt nauw samen met de grootte van de bolders: 12 tot 14mm komt het
meest voor.
|
Langedijker |
Langedijker is een verzamelnaam voor schuitjes en schepen uit de omgeving van het Geestmerambacht. |
Langstaart
|
Buitenboordmotoren
bestaan in een kortstaart- en langstaartuitvoering. Wanneer een kortstaart of een
langstaart? De hoogte van de spiegel en het gebruiksdoel zijn bepalend voor de toe te
passen staartlengte. De spiegel is de achterzijde van de boot waartegen de motor geplaatst
wordt. Bij een schuine spiegel zal een recht naar beneden wijzend bevestigingsbord nodig
zijn. De hoogte van het punt waar de motorsteun komt tot het laagste punt van de spiegel
is uitgangspunt. Als vuistregel geldt: spiegelhoogte < 50cm = kortstaart, spiegelhoogte 40 -75cm = langstaart; tussen 40 en 50cm kan zowel kort- als langstaart, spiegelhoogte > 70 cm = extra langstaart. Verwant: trimmen. |
Laning | Laning of laring, mogelijk afkomstig van lading. Het is de losse vloer in een vaartuig, ook wel de uitneembare planken van een kooi [LtzB]. |
Lapzalven | Staand want (stagen) en "werk" insmeren met een mengsel van teer en lijnolie tegen inwerking van vocht. Het was een klusje voor nieuwe schepelingen die nog alles moesten leren Ze werden putjers genoemd en kregen de rotklusjes zoals het schuren van het dek met puimsteen, invetten van draaibassen e.d. {LP] |
Lassen
|
Bij elektrisch laswerk
(meestal vlambooglassen met grijze elektrode)
aan een stalen schip is het belangrijk dat de lasklem zo dicht mogelijk bij het uit te
voeren laswerk geplaatst wordt. Als de lasklem op een willekeurige plaats op de romp
geplaatst wordt, kunnen de retourstromen een nogal onvoorspelbare terugweg nemen. Het is
hierbij niet altijd gezegd dat dat de kortste weg zal zijn, zeker niet op oude geklonken
schepen. De stroom neemt de makkelijkste weg en dat kan heel goed door delen van het
elektrisch boordnet zijn. De potentiaalverschillen zijn tijdens het lassen volledig
ongedefinieerd en er kunnen allerlei spanningsverschillen ontstaan op de terugweg, dus ook
via delen van het elektrisch systeem. De dynamo, het meest gevoelige onderdeel, zit vast
aan de motor, die meestal een directe verbinding heeft met de romp. Om een mogelijke
stroomkring te onderbreken moet niet alleen (de minpool van) de accu, maar ook
(de plus van)
de dynamo worden losgenomen. Verwant: mig- en tig-lassen en ijzer. |
Last (roggelast en haverlast) |
Oude gewichts- of inhoudsmaat. Tot in de 19e eeuw werd de grootte van schepen uitgedrukt in de inhoudsmaat last. De zeegaande schepen waren niet groot; zo'n honderd tot tweehonderd last, welke je gelijk kan stellen aan de huidige inhoudsmaat van twee bruto registerton (2 x 2,83m³). Voor de gewichtsmaat geldt een ander verhaal. Er waren roggelasten en haverlasten. De grootte van schepen werd soms aangeduid in roggelasten, waarvan we denken dat het om een maat van 30 hl ging met een gewicht van 2000 kg. Een enkele keer werd de maat haverlast gebruikt. Volgens de Stichting Maritiem-Historische Data zou je vanwege het verschil in volume 40 haverlasten het equivalent van 50 roggelasten kunnen noemen Zie verder schippersmaatlat. |
Lastage |
Lastage is de oude benaming voor een scheepsreparatiewerf of scheepstimmerwerf. Maar ook voor een geheel havengebied. In Amsterdam was daar al sprake van eind 15e eeuw. Mogelijk komt het woord uit het Deense "lastaedse" [VL], dat ballast betekent en werd het gebied in aanvang gebruikt voor het "lastaedzen" van schepen, die leeg geballast moesten worden. Ter hoogte van de Schreierstoren was daartoe een scheepskraan, die ook werd gebruikt om masten op te zetten. Later legde men zich toe op het aftimmeren, repareren, kielen en kalfaten van schepen en kwamen er lijnbanen. Wanneer oude Amsterdammers het over de Lastage hebben bedoelen ze de huidige Nieuwmarktbuurt. |
LAT | LAT staat voor "Lowest Astronomical Tide", het laagste laagwater dat op een bepaalde plek voorkomt in een kalenderjaar en wordt bepaald a.d.h.v. astronomische voorspelling. In Nederland wordt het aangegeven t.o.v. het NAP (Normaal Amsterdams Peil) en ligt 1-2 dm lager dan LLWS. |
Laterale betonning | Aanduiding voor de
betonning die de zijdelingse begrenzing van het vaarwater aangeeft.
Hieronder de belangrijkste kenmerken voor linker- en rechterzijde. Links en rechts is gezien in de richting waar het water naar toe gaat (hier onder naar boven) en heeft niets te maken met het bakboord en stuurboord van een schip. Hetzelfde geldt voor rivieren en kanalen zonder betonning waar men over linker- en rechteroever spreekt. Klik hier voor nadere uitleg.
|
Latijnzeil |
Zeer oude manier
van langsscheepse zeilvoering. Het driehoekig grootzeil wordt met een lange antenne of
roede (een soort ra) aan een korte mast gevoerd. De antenne
wordt met een korte lijn aan de voorzijde vastgezet, waardoor een hoge schuine stand tot
ongeveer 45º wordt verkregen. Een trapeziumvormige variant was het setiezeil.
O.a. bij Schebek, Tartaan en Feloek in het Middellandse Zeegebied en Arabische wateren. "Het Latyn is eene sterke zenuwachtige taal, volmaaktelyk overeenkomende met het karakter van het volk die ze spreekt". [NvW] |
Laveren
|
Laveren is het zigzagsgewijs
tegen de wind opzeilen. Voortgang maken door onder een zo klein mogelijke hoek met de
wind, steeds over een andere boeg te varen. Eigenlijk een walterm. Een
bevaren iemand zal het opwerken
of opkruisen noemen. Op binnenwater ook wel steken. Het is het op een vaarweg zo dicht mogelijk naar de kant
of een obstakel varen en dan overstag gaan. In het voorbeeldschetsje komt de
wind recht van voren. De aan de windse slagen, de
kruisrakken, zijn even lang. Het wordt anders
als de wind schuin staat ten opzichte van de vaarweg. Je krijgt dan
een lange en een korte slag. Laten we er vanuitgaan dat het
getekende kanaal van Noord naar Zuid loopt. Wanneer de wind dan
vanuit het Noordwesten komt zal de middelste slag langer zijn dan de
twee andere. Wanneer de wind uit het Noordoosten komt zullen de
onderste en bovenste slagen langer zijn.
Het zover
mogelijk doorvaren alvorens overstag te gaan wordt door motorbootvaarders niet altijd
begrepen en jaagt ze soms de stuipen op het lijf ;-). Daarom dient op vaarwegen waar druk
gezeild wordt, de motorboot zoveel mogelijk stuurboordwal (rechts) te houden. Maak als
motorschipper in dat geval niet de fout van je gestrekte koers af te wijken
en te gaan tegenkruisen. De zeilschipper zal in verwarring raken en mogelijk bij de overstagmanoeuvre zelfs moeten killen. Aan de andere kant is het ook niet nodig en
onbehoorlijk van de zeilschipper om vlak voor een motorschip overstag te gaan. Het is een
kleine moeite om iets af te vallen en achter langs te gaan. Hele volkstammen denken dat de
zeilboot voorrang heeft. Dat is niet waar. Niemand heeft voorrang, wel ben je in bepaalde
situaties verplicht uit te wijken. In de laatste versie van het BPR [2004] wordt i.p.v. uitwijken
voor het eerst het woord voorrang gebruikt, maar dan in de betekenis van voorrang
verlenen. Voorrang wordt dus niet genomen, maar gegeven. Kleine motorboten
verlenen altijd voorrang aan roei- en zeilboten, behalve wanneer ze zelf stuurboordwal
houden. Wanneer je persé op het scherp van de snede wilt zeilen kan je dat beter op ruim
water doen, maar neem of eis nooit voorrang. |
Leeftijd om te mogen varen
|
De minimum
leeftijden voor het besturen van een vaartuig, uit de toelichting van art. 1.09 BPR. - alle leeftijden: roei- en zeilboten korter dan 7 meter (dus niet gemotoriseerd, ook niet elektrisch). - vanaf 12 jaar: roei- en zeilboten met bb motor en open motorboten korter dan 7 meter die niet harder kunnen dan 13km/u.
- vanaf 18 jaar met Klein vaarbewijs: snelle motorboten (harder dan 20km/u) en schepen met een lengte tot 25 meter. - vanaf 18 jaar met Groot pleziervaartbewijs: snelle motorboten (harder dan 20km/u) en schepen met een lengte tot 40 meter. Voor grotere en beroepsmatig gebruikte schepen geldt een Beperkt groot vaarbewijs of Groot vaarbewijs, welke alleen te behalen zijn met een minimum leeftijd van 18 jaar en drie of vier jaar bewezen vaarervaring van tenminste 180 dagen. Overigens mag een bestuurder die niet aan de eisen voldoet wel onder direct toezicht sturen van iemand die wel de bevoegdheid heeft. Het reglement zegt niet dat degene die de boot bestuurt ook daadwerkelijk het roer in handen moet hebben. Natuurlijk weer een uitzondering. Bij een "snel schip" is de regel anders. Daar moet de bestuurder echt minimaal 18 jaar zijn en zelf een vaarbewijs hebben. Let op: het BPR maakt onderscheid tussen een snel schip en een snelle motorboot. Bij een snel schip dat daadwerkelijk snel vaart moet op dat moment zelfs een tweede persoon die eveneens houder is van het vereiste vaarbevoegdheidsbewijs en van het radarpatent zich in de stuurhut bevinden. Maak je geen zorgen. Een "snel schip" is een groot motorschip. Art. 1.01.A BPR heeft het onder "type schepen" over een schip met een lengte vanaf 20 meter dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur kan varen. --------------------------------------------------------------------- Tip voor 12 tot 16 jaar: Kijk uit met bb motoren bij kleine opblaasboten en polyester bootjes. Zelfs met een licht verbrandingsmotortje kan het vaartuig al gauw harder dan 13km/u. In Friesland hanteert men de slogan "onder de 16 niet meer dan 2,5pk". Waarschijnlijk is een elektrisch motortje dan de beste oplossing. Zie ook snelle motorboten. |
Legdagen |
In de 18e eeuw was er kennelijk geen verschil tussen liggen en leggen, want in de koophandel werd gesproken over legdagen, waar het zeker niet om pluimvee ging. Het gaat om "Eene zeekere beloning die door den kooplieden word toegestaan aan de schippers, voor hun langer verblyf in eene haven, dan den tyd die in 't eerst voor hun vertrek gesteld was". [NvW] |
Legering | De meeste aan boord gebruikte metalen zijn legeringen. Legeringen met staal o.a. RVS, legeringen met koper o.a. messing en brons en legeringen met aluminium. Het toevoegen van een ander element dient om het oorspronkelijke element meer sterkte en/of betere corrosiebestendige eigenschappen te geven. Specifieke eigenschappen en toepassingen vind je bij bovenstaande trefwoorden. Bij elementen is een lijst van chemische elementen met kenmerken en symbolen opgenomen |
Legger | De benaming
legger kon meerdere betekenissen hebben - Drinkwaterton van zo'n 580 liter. - Een waterlegger die in de stad lag en waar men tegen betaling drinkwater kon tappen. - Balken, liggers of leggers, als onderdeel van een denneboom. - Grote visbun, vislegger om paling levend te houden |
Leguaan |
Dik gevlochten touw
dat aan beide uiteinden op niets uitloopt en de voorsteven van het schip siert en
beschermt. Het vervaardigen is ouderwets vakmanschap en eigenlijk niet door een leek te
doen.Vooral gebruikt bij werkschepen en pleziervaartuigen met stompe steven. Het dikke touw om de steven heette vroeger neuswaring of gewoon kraag. Oorspronkelijke betekenis: Een leguaan was een eind touw rond een sloep of boot, voorzien van kussens (hoeden) om de sloep tegen schavielen te beschermen. Een zware mat van touw, een platingh, die men op de ra's aanbracht om schavielen tegen de mast tegen te gaan werd ook wel leguaan genoemd. |
Leiwagen en luiwagen | Een
leiwagen of luier, sommigen zeggen ten onrechte luiwagen, is een ijzeren stang of beugel dwars over het dek
of houten balk tegen het liggende doft waarover een
schootsblok loopt
bij overstag gaan. Namen als
overloop, overloopslede, wagen en overloopwagen komen we ook tegen. Een luiwagen
is een dwarsscheepse balk met gaten, waarin pennen of korvijnagels gezet kunnen worden
om de
helmstok in een bepaalde stand vast te
zetten. De balk wordt daarom ook wel pennenbalk genoemd, maar ook wel
stuurboogje.
|
Lek (de rivier) |
Een oude beschrijving: "De Lek is eene rivier in de vereenigde Nederlanden zynde een gedeelte van den Neder Rhyn. Zy krygd dien naam in het westerdeel van Gelderland, daar een overvaard uit de Veluwe in de Betuwe is, gemeenlyk het Lekkeveer genaamd. Zy loopt voorby Rhenen en Wyk te Duurstede, omtrend daar de Oude Waare Lek haaren oorsprong had, zynde een klein riviertje als eene lekking of doorzypering uit de Landen. Maar deze Lekking allengskens grooter geworden, onttrok in het jaar 860, andere willen al in het jaar 421, den Rhyn meest al zyn water, zo dat die naar Utrecht, Woerden en Leiden afschietende, wegens stopping by Katwyk aan Zee, weinig, ja gantsch geenen loop meer behield. De Lek stroomd dan verder voorby Wyk, Kuilenburg, Vianen, Schoonhoven enz. toe dat ze niet verre van Rotterdam zich in de Maas ontlast. Anderen zeggen dat in het jaar 857 of 860 eene vervaarlyke storm uit den Noord Westen, het zeewater door den mond van den Rhyn by Katwyk injoeg, zoodanig dat alles overstroomde en menschen en beesten en alles wat er omtrend was, vernield wierden; te meer door dien de mond van den Rhyn, door het zeewater en opgeworpen zand, aldaar gestopt of geene schuring genoeg hebbende, de inwoonders noodzaakten om den Rhyn door een anderen, of nieuwen arm, zeewaards aan te leiden en zich dus in de Maas van dien grooten watervloed in eenen anderen open boezem te ontlasten; en dat zy dien arm de Lek zouden genoemd hebben" [NvW 1775]. |
Lekko | Verbastering van "Let go". Deze uitroep uit de zeevaart wordt ook in de binnenvaart gebruikt bij het losgooien van de trossen of het uitbrengen van het anker. |
Lemmeraak |
De benaming Lemmeraak wordt gebruikt voor Lemsteraken die buiten Friesland gebouwd zijn, want alles afkomstig uit De Lemmer heet Lemster (ook de inwoners). In Zeeland werden - niet in Friesland - gebouwde schepen van dit type wel Lemmersjacht genoemd, beter bekend als mosselaak. |
Lemmerboot | "De Lemmerboot" was een geregelde veerdienst tussen De Lemmer en
Amsterdam. Reeds in 1710 was er een veerdienst tussen De Lemmer en
Amsterdam. Het waren Lemster beurtschepen die in twaalf uur de Zuiderzee
overstaken. Dat was best snel. Met stoomschepen ging het vanaf 1828 sneller.
Het traject werd in zes uur afgelegd. In 1870 werd de NV Groninger-Lemmer
Stoomboot Maatschappij opgericht. Er voeren al snel vier boten tussen De
Lemmer en Groningen. Ondernemingszin en kennis van de Zuiderzee bij
vissermannen brachten de maatschappij tot een geregelde dienst op Amsterdam.
Iedere avond, ook op zondag, vertrokken zeeboten om acht uur uit Amsterdam
en om negen uur uit De Lemmer. 's Maandags werd er een dubbele dienst
gevaren. Dan vertrok er 's middags om één
uur ook een boot uit De Lemmer. Die was speciaal bestemd voor de kooplui en
veehandelaren, die dinsdags naar de veemarkt in Purmerend gingen. De aanleg
van de tramlijn tussen Lemmer en Joure was in 1898 aanleiding tot oprichting
van de Stoomvaart Maatschappij Amsterdam-Lemmer, die de Holland-Friesland
Lijn exploiteerde met een dag en nachtdienst Amsterdam-Lemmer.
De
geregelde veerdienst van "De Lemmerboot" werd in WO II een levenslijn. De
veerboot Jan Nieveen maakte geschiedenis in een rampzalige periode van
kommer en kwel, van honger en ellende. Het schip werd voor velen de reddende
levenslijn tussen Holland en Friesland. Onderduikers en Joden vluchtten met
de boot naat het Noorden. Baby´s en kinderen werden naar Friesland
overgevaren. Voor talrijke uitgehongerde etenhalers uit Holland was de Jan
Nieveen in de hongerwinter de laatste strohalm waaraan ze zich konden
vastgrijpen De boot kon hen naar het noorden varen waar in vergelijking tot
wat nu de Randstad heet, eten in overvloed was en waar bonnen niet of
nauwelijks werden gevraagd. De passagiersboot s.s. Jan Nieveen had een
lengte over alles van 45,40 meter en werd gebouwd door scheepswerf Prins in
Arnhem voor het kapitale bedrag van 140.000 gulden. Zoals toen gebruikelijk
had de boot 1e en 2e klas accomodatie.
|
Lemsteraak |
De Lemsteraak is geen aak in de betekenis uit de binnenvaart, maar in de Friese betekenis van vaartuig voor de visserij. Waarschijnlijk in de 19e eeuw gegroeid uit de vroegere visaken en botaken, hoewel Van Waning in "Ronde en Platbodemjachten" spreekt over een moederschip voor haringvletten dat reeds in de 17e eeuw van stapel liep; een groot bol zeilschip waarin flink veel haring kon worden vervoerd. |
Lengte over alles | Met "Lengte over alles" (LOA) wordt de totale lengte van het schip bedoeld. Wanneer vanaf de uiterste voor- en achterpunt een loodlijn naar beneden gelaten wordt is het de afstand tussen deze twee loodlijnen. Daarom ook wel "Lengte tussen de loodlijnen" genoemd. |
Lennep, van | Zie Jacob van Lennep, auteur van het Zeemans Woordeboek. |
Lens / Lenzen | - Lens houden:
Bij averij het schip met pompen drijvend houden. - Lenzen: Het bij slecht weer voor de wind afrijden van de golven. Heet eigenlijk ter lens gaan. Hoewel hierbij grote snelheid gemaakt kan worden is het een gevaarlijke bezigheid. Zonder dat je het tegen kan houden kan de zeilboot gaan oploeven en dwars op de wind en golven komen te liggen. Motorjachten met een spiegel lopen ook grote kans uit het roer te lopen. Je zult je schip goed moeten kennen en een hoge graad van stuurmanschap moeten bezitten, maar afhankelijk van het type schip, zeker geen open boot, kan het comfortabeler zijn dan bijliggen. - Lenzen: Het overboord pompen, lozen, van lens- of bilgewater met een lenspomp. Als het klaar is en de pomp droog draait is het schip lens [leeg]. Als een zeeman gaat "lenzen op de voorpiek" gaat hij pissen. Verwant: zelflozende kuip. |
Lepelboeg | Bol gebogen
boegvorm bij zeiljachten van o.a. BM en 16 m²-klasse. Het
kortere onderwaterschip maakt snellere wending mogelijk, maar het nadeel is dat bij golven
veel buiswater wordt overgenomen en vaartverlies tot gevolg heeft. Men onderscheidt de
extreme, de normale en de gematigde lepelboeg.
|
Leuver | Sluiting om touw,
staaldraad of ketting ergens aan te bevestigen. Er zijn vele soorten en modellen. De
meest gangbare soorten met hun benaming zijn
hier te vinden. Leuver
wordt ook gebruikt als benaming voor een touwoog of een oog in het zeil.
|
Lever | Lever,
Engels voor hefboom en uitgesproken als "liever", is een gangbare benaming
voor de korte roerarm aan de roerkoning
bij een hydraulisch stuursysteem. Verwant: helmstok, dubbele besturing, roeruitslag. |
Lichtbak | De boordlichten werden vroeger, toen er nog lantaarns werden gebruikt, geplaatst in licht- of lantaarnbakken om te kunnen voldoen aan de overschijningshoek. De lichtbakken werden aan de binnenzijde in de corresponderende kleuren rood en groen geverfd en in het oude RPR/ROSR (Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn) werd na 1970 voorgeschreven dat de bakken zwart moesten zijn met een schotje om overschijnen te voorkomen. In het huidige RPR en BPR staat echter niets meer voorgeschreven over lichtbakken. Er moeten goedgekeurde lantaarns gebruikt worden (bijlage ROSR), die de oude schotjes en dus ook de lichtbakken overbodig maken. Er staat echter nergens dat de bakken NIET meer gebruikt mogen worden, waarmeee de kleur van de binnenzijde dus ook niet meer voorgeschreven is. |
Lichten | Zie navigatieverlichting en/of sluis- en bruglichten. |
Lichtenlijn
|
Hoort misschien
meer op de navigatiepagina thuis. Het is de zichtlijn
tussen twee lichtbakens bij b.v. de ingang van een haven of als markering
van een vaargeul in onoverzichtelijk vaarwater. Het achterste licht is hoger
geplaatst dan het voorste. Als je deze geleidelichten in één lijn
boven elkaar (in scheluwte) ziet, ben je zeker van de goede koers naar
haven of in vaargeul. Het opsturen naar stuurboord of bakboord wordt door schippers wel het ineenvaren of
ineenzeilen van de lichten genoemd.
|
Lichter |
Een lichter is een vaartuig met weinig diepgang en relatief veel laadvermogen om goederen uit een groot (zee)schip over te nemen en naar een verdere bestemming op rivieren, kanalen of ondiep kustwater te brengen, of omgekeerd. |
Lichtschip |
Een lichtschip was een schip dat op een vaste positie in zee was verankerd als onderdeel van verkenningslichten langs de kust. |
Limejuicer |
Heeft alles te maken met scheurbuik (blauwschuit). Het is de Australische benaming voor een Brits emigrantenschip uit de 19e eeuw. Vanaf 1844 was het bij wet verplicht de opvarenden vanaf de tiende zeedag citroen- of limoensap (lime juice) te verstrekken ter voorkoming van scheurbuik. De emigranten werden dan ook spoedig limeys genoemd. Later werd die naam algemeen gebruikt om er bij de grote zeilvaart Britse schepen dan wel hun bemanning mee aan te duiden. Tegenwoordig in Australie, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, evenals pommy, een pejoratieve naam voor Engelsen. Begin zeventiger jaren had ik in Amsterdam als beginnend programmeur een ervaren collega uit Australië. Wanneer iets niet naar wens ging riep Jim te pas en te onpas: "All pommies are bastards". |
Linieschip |
Onder linieschip verstond men een groot type zeil-oorlogsschip, dat meer dan één laag stukken voerde. De naam linieschip ontstond doordat de schepen tijdens zeeslagen in kiellinie of beter kielwaterlinie opereerden, ze voeren in één lijn achter elkaar. Deze taktiek wordt toegeschreven aan zowel admiraal Blake als admiraal de Ruyter en werd nog in de tweede wereldoorlog onder de naam T-taktiek toegepast. |
Linkeroever | Bij
de markering van vaarwater worden de begrippen linker- en
rechteroever gebruikt. In de visserij ook wel aangeduid als kwade wal (links) en goede wal
(rechts). De bepaling daarvan doe je met je rug naar de hoge kant (waar het water
vandaan komt) kijkend naar de lage kant (waar het water naar toe gaat).
Stroomafwaarts varend is het rood en groen van de betonning dus tegengesteld aan het links en rechts van je
boordlichten. Ook voor kanalen geldt van hoog naar laag, dus in de richting van een lager pand. Voor andere wateren zijn de volgende regels afgesproken: - Getijdengebied: kijkend in de richting van de ebstroom. - Zijvaarten en geulen: in de richting van de hoofdvaarweg. - Meren: in de richting van de uitgang naar open water. - Randmeren: kijkend vanaf Amsterdam. - IJsselmeer: kijkend vanaf zee (Den Oever). |
Lithium-Ion |
Langzamerhand gaat de loodaccu verdwijnen om plaats te maken voor een
lithiumion versie. Deze accu's hebben een veel grotere opslagcapaciteit dan
vergelijkbaar volume en gewicht van een loodaccu. Ze kunnen met een veel
hogere spanning in korte tijd tot een veel hogere lading worden opgeladen.
Verder kunnen ze honderd tot duizend keer zonder schade en kans op
sulfatering volledig ontladen worden. Permanent halfgeladen is ook al geen
probleem. De meest efficiente loodaccu heeft een rendement van 85%. De
lithiumion 95%. Toch is verdere ontwikkeling nodig want de huidige lithium-ion
accu's maken gebruik van een brandbaar electroliet en kunnen door overlading
toch tot een "exotherme" toestand komen (extreem warm). Het proces
stopt niet na ontkoppeling van de lader. Dat gebeurde in sommige Boeing
vliegtuigen. Verdere ontwikkeling is dus broodnodig nodig. Er wordt als electroliet
getest met ijzer fosfaat (LFP) en nikkel mangaan cobalt (NMC). Bron: Professional Boatbuilder (issue dec 2017). Zie ook: Nobelprijswinnaar die met zijn accu de wereld veranderde. |
Lloyd's Coffee House |
In Tower Street Londen was een "Coffee House" waarvan de kastelein Edward Lloyd heette. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw verzamelden zich daar reders, makelaars en verzekeraars om zaken te doen. Eén van de activiteiten was de verkoop van schepen by the candle. Er werd een kort kaarsje aangestoken van ongeveer een inch (duim) lang en zodra die brandde kon het bieden beginnen. Ging het kaarsje uit, dan was degene die het laatste bod had gedaan eigenaar van het schip. Dit systeem was tot het eind van de 18e eeuw in zwang. In 1688, het cafe was inmiddels verhuisd naar Lombard Street, verenigden de bezoekers zich tot wat we tegenwoordig een maatschap zouden noemen. De verzekeringsmaatschappij Lloyd's of Londen is hieruit voortgekomen en de Lloyd's List uit 1734, het Lloyd's Register of Shipping uit 1834 en het Lloyd's Open Form uit 1890 danken tevens hun naam aan uitbater Lloyd. De scheepvaartkrant Lloyd's List was oorspronkelijk een lijst van scheepsbewegingen. Het Register of Shipping is het classificatiebureau dat de maatstaven voor de scheepsbouw van zeegaande schepen bepaalt. Het Open Form is een overeenkomst ter voorkoming van slepende rechtzaken bij bergingen. Het hulpverleningsvaartuig seint "L" en als daar bevestigend op wordt geantwoord betekent het dat beide partijen zich neerleggen bij arbitrage van Lloyd's. Na zijn dood in 1713 ontwikkelde de naam zich overigens tot een dusdanig symbool van betrouwbaarheid en prestige, dat vele scheepvaartmaatschappijen en assuradeurs Lloyd of Lloyd's aan hun naam toevoegden zonder enige binding te hebben. Merkenrecht bestond niet. |
LLWS | LLWS (Laag Laagwater Spring), is het gemiddelde niveau tot waar het water wegzakt bij het laagste springtijlaagwater iedere maand. Het wordt aangegeven t.o.v. het NAP (Normaal Amsterdams Peil). Voor de Noordzee bekend als GLLWS (gemiddelde laagste laagwaterstand bij springtij). Het probleem met de huidige [2008] gebruikte reductievlakken in de Noordzee is dat ieder Noordzeeland min of meer zijn eigen reductievlak hanteert, wat de navigatie bij het overschrijden van de grenzen er niet op vergemakkelijkt. Om dit euvel uit de wereld te helpen, is op internationaal niveau beslist om het reductievlak te standaardiseren naar LAT. |
LOA | Lengte over alles. |
Loefbijter |
|
Loefgierig | De eigenschap van een schip om in bepaalde omstandigheden de kop te draaien naar de richting waaruit de wind waait. Een loefgierig zeilvaartuig noemt men ook "wreed op het roer". Dit kan worden veroorzaakt door een te veel achteroverhellende of te ver naar achteren staande mast, of door een te ver naar voren geplaatste kiel. Loefwaardig daarentegen is de eigenschap van een zeilvaartuig om, aan de wind zeilend, goed tegen wind en zeegang te kunnen opwerken. |
Loefzij | De kant van
het schip waar de wind op staat. Een ezelsbruggezegde luidt: Aan loef loden en gissen, aan lij loggen en vissen (kotsen en pissen). Verwant: lijzij. We kennen ook nog de weinig gebruikte term "langswal" voor een wind die evenwijdig aan de wal waait: tegenwind of rugwind (bakstagwind). |
Loegen |
Loegen is het laden van turf. Hoewel turven van mindere kwaliteit (kluiten) en fabrieksturf ook wel los werden gestort, werd over het algemeen geloegd. De turven werden laag voor laag als een legpuzzel gestapeld. Bij een goed geloegde last was de bovenkant breder zodat regen en buiswater niet naar binnen konden sijpelen. Bij een strijkbare mast werd in het midden een gleuf uitgespaard. Vooral vrouwen beheersten de kunst van het loegen. Als het schip aan de lading was werd de bovenlast met loef- of loeggangen - de planken die op zijkant van de last kwamen te liggen - met kettingen en slorrings vastgezet om te voorkomen dat het dekzeil wegwaaide of turven uit de last zouden vallen. |
Loerdenne |
In de Middeleeuwen werd er op de Deutsche Rhein en zijrivieren een schip gebouwd van Tanne (dennenhout); de lauertanne of op z'n Nederlands loerdenne. Dit schip werd vervolgens geladen en naar Nederland gevaren. Uitsluitend stroomafwaarts, want daar werd de lading stukgoed, geregeld ook Lauer (Elzasser wijn), verkocht en het schip volledig uit elkaar gehaald, waarop de balken en planken werden gebruikt als bouwmateriaal. Het schip maakte dus slechts één reis tijdens haar korte leven. |
Loeven |
Loeven en oploeven betekenen beide dat een zeilboot dichter bij de wind gaat
varen, maar er is een verschil. Loeven is een algemene term voor het dichter bij de wind varen. Het hoeft niet perse een bewuste koersverandering te zijn; soms kan een boot bijvoorbeeld door golven of windvlagen van zichzelf iets dichter bij de wind varen. Oploeven is een bewuste handeling van de stuurman om dichter bij de wind te gaan varen. De boot verandert van koers om scherper tegen de wind in te varen. |
Loevert |
De fok staat "te loevert" betekent dat de fok - om zoveel mogelijk wind te vangen bij voordewindse koers - aan de andere kant van het grootzeil staat, ook wel aangeduid als "vlinderen", "zeilen in schaar", of "de muts", hoewel benamingen als "melkmeisje" of "melkmeid" ook wel gehoord worden. Deze hebben echter betrekking op een vierkant getuigd schip dat lijzeilen voert". |
Lofwerk |
Lofwerk is schilder- of beeldsnijwerk als scheepsversiering op het boeisel
van voor- en soms ook achterschip en roerklikken. Het bestaat over het algemeen uit krullen
of ranken.
|
Log
|
De log, oude naam gangmeter, is het
instrument waarmee de snelheid van een schip door het water wordt gemeten. De logvaart.
Deze wordt van oudsher aangeduid in knopen, afgeleid van het handlog dat vroeger werd
gebruikt. De naam log is ontleend aan het Hebreeuwse woord voor zesdemaat: loog
(een zeemijl is een 60e van een graad). Het handlog bestond uit een logplankje
(logschuitje), aan de bovenzijde verbonden aan een loglijn, die op een haspel (wuit) was gewonden. Het
platte logplankje had de vorm van een cirkelsector. De ronde zijde was zodanig verzwaard,
dat het plankje rechtstandig, met de tophoek enige centimeters boven water, bleef drijven.
Het plankje was aan de onderzijde met een spruit
van twee poten, een z.g.n.
hanepoot verbonden aan de loglijn.
Deze begon met een voorloopstuk (meestal ter lengte van het schip) dat eindigde bij
de voorloper, ook wel torn- of turnlapje, een door de tieren gestoken wit markeringslapje. Vanaf dat punt was de
loglijn met tussenruimtem van 7,72m (1/240e zeemijl) gemerkt met ingesplitste dunne
lijntjes, het eerste met één knoopje, het tweede met twee, enz. Er werd ook wel gewerkt
met een tussenruimte van 15,43m (1/120e zeemijl). Vaak werden bovendien de halve afstanden
gemerkt door lijntjes zonder knopen. Tekening
log attributen. Het loggen gebeurde met drie man. Eén hield de haspel met loglijn vast (omhoog), de ander zette het logplankje overboord en liet de lijn door zijn hand uitlopen. Zodra het tornlapje passeerde, werd door de derde man een zandloper, het logglaasje, omgekeerd (links op de foto). Dit had een looptijd van 15 sec (1/240e uur), of een looptijd van 30 sec (1/120e uur), afhankelijk van de knoopafstand in de loglijn. Zowel tijd als knoopafstand waren dus op dezelfde schaal verkleind. Wanneer het zand in het logglaasje was doorgelopen, werd de loglijn vastgehouden. Het aantal knoopjes in het dichtstbijzijnde merklijntje gaf dan (bij benadering) de snelheid van het schip in zeemijlen per uur. Vandaar de uitdrukking: "Het schip loopt zoveel knopen". De logvaart is alleen bij stilstaand water gelijk aan de grondsnelheid en alleen dan te gebruiken om de afgelegde afstand te bepalen.
|
Logger |
Logger is de Nederlandse benaming voor een vissersvaartuig in karveelbouw met rechte voorsteven, sterk overhangend achterschip en kleine vallende spiegel, opvolger van de bom, groter en sneller, maar met een van de bom afgeleide tuigage; inmiddels vervangen door de treiler (trawler). De Nederlandse vislogger werd pas in 1865 door de Scheveningse reder A.E.Maas geïntroduceerd naar een Frans voorbeeld dat "Lougre" heette. |
Loggerzeil | Een loggerzeil is een emmerzeil dat zowel beneden als boven aan een ra is gemarreld. Het wordt op dezelfde wijze gehesen als een emmerzeil, waarna de hals naar beneden wordt uitgehaald. Op deze manier bijgezet, werkt het als een gaffelzeil en hoeft niet te worden geschift bij overstag gaan. |
Longroom | Alleen als wetenswaardigheid. Een longroom en messroom zijn hetzelfde. Het is op zeeschepen de benaming voor het eet- en dagverblijf van officieren. Longroom bij de marine met soms nog een voorlongroom (de nor) voor adelborsten en zeer jonge officieren. Messroom bij de koopvaardij, daar ook wel "Restaurant Zeezicht" genoemd. De naam Longroom zou ontstaan zijn op schepen van de East India Company voor de lange ruimte waarop de hutten van meevarende kooplieden uitkwamen. Longroom wordt ook als verzamelnaam voor de totale gemeenschap van officieren gebruikt. |
Loodsboot |
Loodsboot of loodsvaartuig.
Over het algemeen wordt een boot bedoeld die de loods op zee aan boord
brengt om het schip met zijn kennis van vaarwater veilig naar de haven te
navigeren. Daarom ook wel redeboot genoemd. Zie b.v.: tender en
rinkelaar. Maar we kennen ook rivierloodsen. Op de Rijn waren bij diverse
lastige passages loodsen beschikbaar. Het aan boord komen was met een
roeiboot rond de vijftiger jaren geen sinecure.
|
Loodskooi | Op jachten een kooi achter de leuning van een langsscheepse bank, meestal geheel of gedeeltelijk onder het gangboord. Een benedenkooi wordt ook wel zo genoemd. |
Loon, F.N.van |
Folkert Nicolaas van Loon [1775-1840], van oorsprong handelaar, later constructeur met speciale aandacht voor scheepsbouw, introduceerde voor "den burgerlijken scheepsbouw, waarmede ik vaartuigen van kleineren omvang en eene andere bestemming bedoel" het bouwen volgens tekening en (vernieuwd) bestek. Voor die tijd bouwde men op werven uitsluitend a.d.h.v. van traditionele mallen of modellen en met van generatie tot generatie overgedragen kennis. Van Loon ontwierp een aangepaste manier van tekenen met behulp van verstelbare tekenmallen. Hij schreef in 1820 zijn: “Beschouwing van den Nederlandschen scheepsbouw met betrekking tot deszelfs Zeilaadje” met daarin: "Mijne bedoeling is alleen den Scheepsbouwer die gewoonlijk is zijn schip door de bekleedselen aaneen te klampen en daarna met inhout te bezetten, een eenvoudig middel aan de hand te geven om zijnen bouw, door het zetten van spanten, te verbeteren en daartoe eene teekenwijze te gebruiken, die zonder moeijelijke inspanning en tijdverlies kan worden geleerd en toegepast". Na hardnekkige weerstand van scheepsbouwers werd er na 1825 toch een behoorlijk aantal schepen volgens zijn methode van tekenen en bestek gebouwd die in praktijk vaak goedkoper waren, zowel in bouwkosten als in uitrusting en bovendien sneller zeilden of gemakkelijker geroeid of getrokken konden worden. In dezelfde periode ontwikkelde hij ook verbeteringen aan scheepsonderdelen. Zo ontstonden b.v. de draaiende hanepoot, het doorgehouwen scheerhout, de holle zwaardklamp, de gegroefde scheepskiel en de ovale scheepsmast. De schipper heeft een Facsimile van zijn "Handleiding tot den Burgerlijke Scheepsbouw" uit 1838. |
Loopplank |
Ook
voor een pleziervaarder kan het handig zijn een loopplank aan boord te hebben. Een echte
plank is echter aan de zware kant. Van een korte aluminium ladder kan een uitstekende
loopplank gemaakt worden door over de treden een reep aluminium traanplaat met popnagels
vast te maken. Bij een erg lage wal, waar de plank nogal schuin komt te staan kan hij voor
een betere grip met de treden aan de bovenzijde gelegd worden. Je krijgt dan een kippenplank.
In de zeevaart wordt voor loopplank de naam "valreep" of "gangway"
gebruikt, hoewel met "valreep" eigenlijk een stormladder,
jacobsladder of zeetrap wordt
bedoeld. De stormladder is een touwladder met platte houten
of metalen sporten; bij de jacobsladder zijn de sporten smal en rond en
een zeetrap is een klimladder van beugels of klampen, die aan de scheepshuid
is bevestigd. Het beklimmen of afdalen van een slingerende touwladder vergt
behendigheid. De persoon lijkt wel aangeschoten. Vandaar dat de valreep ook
wel dronkemanstrap wordt genoemd. Een andere verklaring wijst juist naar de
zeetrap van vaste beugels omdat die zelfs in aangeschoten toestand nog te
beklimmen is... Verwant staatsietrap. Zie ook de uitdrukking op de valreep. |
Losse broek |
Een losse broek is de aanduiding van het voetlijk van een grootzeil dat alleen bij de hals en bij de schoothoek aan de giek is bevestigd. Maar ook de aanduiding voor het onderste lijk, het onderste gedeelte van het zeil, of zelfs het gehele zeil, wanneer er geen giek aanwezig is. |
Loxodroom |
Meridianen
lopen als halve cirkels van gelijke grootte van pool tot pool. Parallellen lopen
evenwijdig aan de evenaar en worden naar de polen toe steeds korter. Het gevolg daarvan is
dat parallellen naarmate ze kleiner worden (dichter bij de polen) de, tevens dichter naar
elkaar toekomende, meridianen onder een steeds grotere hoek snijden. Op kaarten in
mercatorprojectie (wassende kaart met rechte lijnen) is de onderlinge afstand van de
parallellen dan ook steeds groter (wassend) naarmate men de polen nadert. Iedere rechte
lijn op zo'n kaart snijdt de meridianen onder dezelfde hoek en wordt een loxodroom
genoemd. Een schip dat een rechte kaartkoers voorligt, vaart dus over een loxodroom
(scheeflopend) en volgt niet de kortste afstand tussen twee punten.. Voor het uitzetten van de kortste route over lange afstanden op hoge
breedte gebruikte men dan ook liever een grootcirkelkaart, waarna de route werd
overgezet op de wassende kaart. Tegenwoordig wordt natuurlijk GPS gebruikt
en voor navigatie op kust- en binnenwateren een vectorkaart. Een vectorkaart is een digitale waterkaart die bestaat uit "lagen" die je naar behoefte in- of uit kan schakelen. Denk aan weergave van vaargeulen, dieptes, betonning, wrakken, de loop van kabels of gasleidingen en teksten. Wanneer alles over elkaar in één beeld wordt weergegeven is de kaart moeilijk te lezen. Door lagen die niet van belang zijn uit te schakelen en alleen de informatie (vector) die op dat moment van belang is te tonen geeft zo'n kaart een veel rustiger beeld. Verwant: deviatie, waterkaarten. |
Lozingsverbod |
Per 1 januari 2009 geldt een lozingsverbod voor toiletwater van
pleziervaartuigen. Merkwaardigerwijs niet voor beroepsvaart, dus ook niet
voor passagiersschepen c.q. chartervaart. Deze schepen met soms wel honderd
of meer poepende passagiers mogen gewoon op buitenwater lozen. Wie kan dit
uitleggen? Eerlijkheidshalve moet vermeld worden dat de chartervaart op vrijwillige basis al jaren bezig is met de vuilwaterproblematiek. Misverstand: Het verbod geldt niet voor schepen van vóór 1950. Niet waar, alleen beroepsvaart valt buiten de regeling. Het feit dat schepen van vóór 1950 niet onder de Wet pleziervaartuigen vallen wil nog niet zeggen dat ze net als beroepsvaart mogen lozen.. Verwant: vuilwatertank, onderwatertoilet. |
Luchthoorn |
Met
het huidige drukke wegverkeer wordt een simpele elektrische hoorn vaak door brug- of
sluiswachter niet meer gehoord. Een luchthoorn maakt veel meer geluid. De luchtcompressor
van zo'n hoorn heeft echter in één keer veel stroom nodig en zal daarom rechtstreeks op
de accu aangesloten moeten worden. De bediening geschiedt via een relais. Hieronder een
aansluitschema met contactnummers. Om direct over de volle luchtdruk te
beschikken wordt wel een druktankje (niet echt nodig) met pressostaat
toegepast. De pressostaat is een schakelaar die er voor zorgt dat de compressor
uitgeschakeld wordt wanneer het tankje op druk is. Grote schepen moeten tevens een fluitlicht tonen, dat tussen contact 86 en accu-min kan
worden aangesloten. Verwant geluidsseinen. |
Luiaardsbank |
De luiaardsbank of luierbank is de achterbank in een open kuip als zitplaats voor de roerganger. Er bestaat een uitdrukking: "op de luierbank zitten" voor niet veel uitvoeren. Verwant: helmstok |
Luiemanshandgreep | Oorspronkelijk de beugel of handgreep aan de binnenkant van een luik om het afdalen of bestijgen van de ruimladder te vergemakkelijken. Inmiddels ook de benaming voor elke handgreep aan boord van een plezierjacht die het betreden of belopen van het schip vergemakkelijkt. |
Luikenkap
|
Het laadruim van een binnenschip wordt afgedekt met dwarsscheepse rechte of
gebogen luiken, die in het midden geknikt of rond samenkomen tot een
luikenkap of luikendek. De rechte geknikte versie wordt Friese kap (boven) genoemd,
de gebogen versie Belgische kap (onder). Het midden van de kap waar de luiken
samenkomen wordt afgedekt met een kapdeksel. Schepen die als lichter van
zeeboten werden ingezet, hadden door het kapdeksel middenbolders die het
vastleggen aan grote hoogte makkelijker maakte. Deze bolders kwamen ook op
het dek van
herften voor. Als het laadruim op gebruikelijke wijze is ingedeeld kennen we de volgende benamingen. Langsscheepse schotten (luikhoofden) heten denneboom of den, dwarsscheepse schotten heten schild. In langsscheepse richting ligt midden over de luikopening een schaarbalk (scheerbalk, scheerstok, schaarstok) en dwarsscheeps, maar soms langsscheeps over schaarbalk en denneboom liggen draagbalken, de z.g.n. merkels. Ze hebben de vorm van een U (voorzien van een goot) of omgekeerde T om regen en/of buiswater af te voeren. Het geheel van luikranden, het draagvlak voor de luiken, wordt ook wel den genoemd.
|
Lullen |
Scheepstaal voor slap en traag, of niet meer werkend. Bijv. lullende zeilen.
[LtzB] Verwant: stagzeil of lul. |
Lummel |
Natuurlijk
een lompe onhandige jongen, of een lanterfanter. Dat is tenminste wat de Van Dale er over
zegt. Dat "jongen" klopt wel, want in zeiltermen is een andere benaming
"mannetje". Het is o.a. de draaibare verbinding van de giek
of laadboom aan de mast, of bakspier aan de
scheepswand. Bestaat uit een lummelbout aan de giek, die in een lummeloog of lummelpot
"vrouwtje" aan de mast valt. Naar huidige maatstaven nogal seksistische
benamingen. Er waren afhankelijk van landstreek meer namen en verschillen in uitvoeringen:
lummel = leuter, lummeloog = knecht = galg. De knecht of galg was aan de zijkanten vaak
voorzien van pennen om de vallen te beleggen. Ze heetten kannagels. De
scheepvaart kent overigens vele mannetjes [Me5, blz 39], het zijn de klossen
stijlen of pennen die ergens ingestoken kunnen worden: De houten klosjes op de dolboorden
van sloepen; de manning, andere benaming voor een berentand (geleideklamp op het
boeisel); de dwarsverstijving in een damketting; de
eindverbindingen bij staalbouw; de bout van een harp- of D-sluiting en in vroeger tijden
de tarmen, de dragers voor de vloer of het rooster van een galjoen. Thuis kennen we stek(k)er en contrastek(k)er, welke
in het jargon ook "mannetje en vrouwtje" heten. Verwant (mast)knecht, zwaanshals. |
Luxe
motor |
De luxe motor is een klassiek steilsteven motorschip met luxe roef, ontstaan als motorschip met hulpzeil. Met de komst van de verbrandingsmotor bleek dat de rompvorm en ruimte van het achterschip van zeilende vrachtvaarders ongeschikt was om een motor in te bouwen. Het achterschip werd dus volledig aangepast en verruimd, waardoor tevens meer leefruimte voor het schippersgezin beschikbaar kwam. Vaak werd de salonroef met tropische houtsoorten betimmerd en werd een "gemak" (ijsselpotje) geïnstalleerd. Dat was een grote luxe. |
Lijfhout |
|
Lijgierig | De eigenschap van een schip om in bepaalde omstandigheden de kop van de wind af te draaien, dus naar lij. Een onjuist geballast schip kan vrij veel stuurlast hebben en een hoog boven water uitstekende kop; het lateraalpunt ligt achter het zeilpunt en bij zijwind zal door het gevormde koppel de kop naar lij worden gedraaid. Een zeilvaartuig dat voortdurend de neiging heeft af te vallen, noemt men ook laf (slap) op het roer. Dit kan worden veroorzaakt doordat de mast te ver naar voren is geplaatst, of de kiel te ver naar achteren. Verwant loefgierig. |
Lijk
|
De
verstevigde randen van het zeil, het boordsel of zoomtouw. Het woord -
in het Engels leech - zou zijn overgenomen van het Spaanse liga (band).
Het lijk wordt benoemd naar de plaats waar het zich aan het zeil bevindt. Het onder- of
bovenlijk is voorzien van kramgaten, waarmee het zeil aan
het rondhout wordt bevestigd. Zie ook: kramgaren. Ook
wordt bij het zwaarst belaste lijk overlangs wel een touw genaaid, het
"lijktouw", om b.v. het voorlijk daarmee door een groef aan de mast te voeren.
Zie afbeelding.
De krachten worden dan beter verdeeld. Het onderlijk wordt broek of
voetlijk genoemd.
Bij een ra-zeil spreekt men bij aan-de-windse koersen ook van een loeflijk. Aan
dat lijktouw werd een lijn [boelijn] met een vertakking [spruit] bevestigd, om het zeil in de goede
windrichting te houden. Bij de vergelijkbare versteviging van een visnet spreekt men niet
over lijk, maar over pees.
|
Lijnbaan | Een tot wel 300 meter lange smalle strook grond (soms een lange loods), waarboven touwstrengen werden uitgehangen, die aan één kant aan een wiel werden bevestigd. Het wiel werd langdurig, meestal door kinderen, rondgedraaid, waardoor een touw of kabel ontstond. Zie takelaar. |
Lijnman |
Een lijnman assisteert in havens bij het vastleggen van schepen. De afbeelding uit de linkerkolom is afkomstig van: http://www.kustvaartforum.com Gepost door "Ben". Zie ook roeiers. |
Lijnolie | Eigenlijk lijnzaadolie. Kijk bij schilderen en temperatuur. |
Lijzeilen |
Ook wel lichtweerzeilen. Tot eind 19e eeuw werden deze smalle zeilen tijdens perioden van weinig wind bij vierkantgetuigde schepen aan weerszijde van de ra-, mars- en bramzeilen gezet. De lijzeilen werden aan de fokkemast op bakspieren dwars uitgespannen. Het schip was dan "getuigd als de melkmeid". Le Comte ziet de benaming "lijzeil" als een alias, immers: "Men kan nimmer de lijzeilen met nut aan lij voeren, uit hoofde dat de verloren wind uit de marszeils en fok dezelve levendig, killend, of zonder wind zijn". Verwant: bonnet of mooiweerslap. |
Lijzij | Van de windrichting afgekeerde zijde van het schip. Zie ook: verlijeren. Verwant loefzij. We kennen ook nog de weinig gebruikte term "langswal" voor een wind die evenwijdig aan de wal waait: tegenwind of rugwind (bakstagwind). |
Heel graag op- of aanmerkingen. |
Op alle materiaal
(layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming.
Mocht je ondanks
alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.