|
|
|
Kaag |
De kaag is een platboomd overnaads binnenschip met zwaarden, voor het eerst bekend in de vroege 17e eeuw. |
Kaai | Zeeuws- Zuidhollandse
uitspraak voor kade. Oorspronkelijke betekenis: "Gemetselde oeverkant. De kaaijen
dienen om in steden, die door wateren doorsneden zijn, ruimte te winnen of bij
landingsplaatsen onmiddelijk aan den oever eene grootere waterdiepte te verkrijgen, dan
anders het geval zoude zijn" [Mw]. De uitgang aai is kenmerkend. Een stukje nostalgie (sorry, moet even): In de vijftiger jaren in Dordrecht noemden we buurman Arie uit de/het Touwdraaiershof "Ome Aai". Hij was spantenbuiger bij scheepswerf De Biesbosch en in de weekenden palingpeurder (poorder) op de Merwede en het Wantij. Hij had een stalen kajuitmotorboot, met een Ford benzinemotortje (met slinger, zonder vrijloop, zonder keerkoppeling, dus niet af te stoppen) en een stalen zalmschouw, de peurboot, zelf gebouwd. Op zomeravonden roeiden zijn zoon Arie (mijn vriendje) en ik vanaf het erf met die bunroeiboot in de Spuihaven. Wij noemden het Vriesehaven naar de Vriesebrug. Bij Tante Hennie en Ome Aai at ik boterhammen met stroopjesvet (stropiesvet). Op diezelfde zomeravonden was Ome Aai in de weer om drijfhout uit de Spuihaven op te vissen en in de kelder na droging tot brandhout te zagen. Er kwam in die tijd veel voorbij. Verder maakte hij scheepsmodellen. Rond een houten mal werd het blik van opengeknipte conservenblikjes in model geklopt om tot prachtige "stalen" sleepboten te solderen. |
Kaaien |
In Oudnederlands betekent kaaien "van richting veranderen", maar sommige bronnen verwijzen naar het aan de kaai of kade liggen. Beide verklaringen slaan hout, want de ra's werden gestreken (van richting veranderd) aan de kade. We onderscheiden, wat ik voor het gemak maar noem, dwars- en langsscheeps kaaien. Van oudsher werd dwarsscheeps gekaaid, d.w.z. dat de ra met een kaailijn (talie) zodanig scheef getrokken wordt, dat de ene kant naar beneden en de andere naar boven wijst. Dit werd gedaan om het schip in de haven minder breedte te laten innemen (alleen de brede onder- en marsera's werden gekaaid). Dit heet kaaien of toppen. Een andere methode is brassen. Alle ra's worden langsscheeps gebrast (gedraaid) tot de ranokken niet meer buiten boord steken. Op schepen met een spriettuig werd gekaaid door het lossen van de greelband en afhankelijk van de grootte, de spriet met de hand of met een talie in langsscheepse richting onderuit te trekken. Verwant: brassen, ra, trijsen. |
Kaaier | Een motorboot krijgt niet zo gauw een kaaier. Het is een zijdelingse duw, slinger, of gier van je schip, meestal veroorzaakt door een plotselinge windvlaag. Bij zeilschepen kan het een "klapgijp" veroorzaken. Toch kan je met een motorboot een "beste kaaier" krijgen als je voorbij een spuisluis, of achter het schroefwater van een binnenvaartschip langs gaat. Op zee een "valse kaaier" van een zijdelings tegen het schip brekende golf. Verwant: broach. |
Kaaisjouwer |
Tot kort na WO II werden schepen nog gelost door kranen. In het
ruim stonden arbeiders die de lading (zakken) in een hijsnet stapelden. Op
de wal werden de zakken verder gesjouwd door kaaisjouwers of
zakkendragers. Bij kleinere schepen werden de zakken ook wel op de rug via
de loopplank gelost. Het was een zwaar beroep voor echte kerels. De dagen duurden
lang en er werd gejouwd met zakken van 50 tot 80 kilo van 's-ochtends zes of
zeven tot laat in de avond. Er werd gelost in toerbeurten. Na zo'n 2000 kilo
werd even gepauzeerd. Althans volgens de Nijmeegse verhalenschrijven Frank
Antonie van Alphen. Het ergste was het lossen van cement of slakkenmeel. Dat
veroorzaakte pijnlijke oogleden en door het zweet vastkoeken op de huid. Er
werd zoals gebruikelijk in die tijd bij zware beroepen veel alcohol (zelfs
spiritus) gedronken om op de been te blijven. Slakkenmeel is een langzaam werkende meststof in de landbouw. Het bestaat uit tot poeder gemalen hoogovenslakken. Door de aanwezige kalk verhoogt slakkenmeel de pH van de grond en is zeer geschikt voor de bemesting van magnesiumbehoeftige zure zandgronden. Door de aanwezige sporenelementen is slakkenmeel met het oog op de gezondheid van het vee ook zeer geschikt voor de bemesting van grasland. Verwant: korendragers. |
Kaapstander |
Andere
benamingen: aardewind, windas, vijs, gangspil of catena. Een werktuig om zware lasten te
verplaatsen, bestaande uit een verticale as met gaten waarin handspaken of kattekoppen
konden worden gestoken,
Volgens Nicolaes Witsen hadden de spaken ongeveer de lengte van een koevoet.
Hantspaeck:
Een hout, niet ongelijck aen een yzere koevoet, daer men iets mede omzet, wint ofte
verzet). Wanneer meerdere schepelingen tegelijk aan een langere
vastgezette spaak duwden
om b.v. het anker te hieuwen, maar ook om schoten aan te
halen of landvasten strak te zetten sprak men niet over handspaken maar over
windbomen. Maar ja, wat is een benaming? De handspaak werd ook wel
kleine windboom. genoemd Als de windas horizontaal is geplaatst ziet hij eruit als een braadspil en wordt ook zo genoemd. Het Latijnse woord catena (ketting) wordt ook wel gebruikt als aanduiding voor de grens voor het bemanningsverblijf, het officiele domein van de bemanning, waar de kapitein hen niet dient te volgen. Verwant: handspaak, handspaakslengte. |
Kaar | De kaar of viskaar kan zowel een rugkorf met deksel van vissers zijn of een bun of kist met gaatjes die in het water wordt gehangen om de vis levend te houden. |
Kaarselade |
Specifiek voor de vrachtvaart tussen Amsterdam en Haarlem via Spaarndam werd tot het begin van de 20e eeuw een lang recht-toe-recht-aan paviljoenscheepje gebruikt. Deze kaarselade had een ronde voor- en achtersteven en praktisch geen zeeg. Het boeisel was over de gehele lengte even breed, waardoor het schip mogelijk aan een kaarselade deed denken. Het is echter allerminst zeker dat de benaming zo is ontstaan. |
Kabbelaris | Kabbelaris of kabelaris. Oorspronkelijke, maar inmiddels bijna vergeten, benaming voor een nestenschijf of kettingschijf. |
Kabelaring |
|
Kabelgat | Bergruimte (meestal onder de bak) voor dekdienstinventaris; verf, touwwerk, gereedschappen, dekkleden e.d. In de zeiltijd ook wel als bemanningsverblijf gebruikt, of daar pal onder. In het bovenkabelgat zijn schietkooien tegen boord getimmerd, waarin het zware troswerk wordt weggeschoten. [G.P.J. Mossel: Handleiding tot kennis van het schip 1859] en verder Kabelgat: Een afschutzel ofte kamer voor in 't schip op zommige in 't hol, op anderen in 't verdeck, of op de koebrugge, daer de touwen in bewaert worden. Op schepen naer Indien, dienen zy tot slaepplaets der soldaten; de kooyen, welcke boven elkander in 't rondt staen, zyn zeer eng en naeuw. [N.W. 1671] |
Kabellengte | Een lengte van één tiende zeemijl: 185 meter. Zie ook de schippersmaatlat, een herleidingtabel. Oorspronkelijk de lengte van een kabel zoals die door de lijnbanen werd geslagen van 120 amsterdamse vademen (204 meter). Bij de Marine is een kabellengte 225 meter. |
Kadraaier | Een kadraaier of kaaidraaier was een bevoorradingsscheepje voor hoofdzakelijk mondvoorraad, zeg maar de dagelijkse boodschappen dat in havengebieden langzij kwam. Vroeger kwamen in buitenlandse havens de bootjes in grote getale te voorschijn om hun streekwaren en souvenirs luidruchtig aan te prijzen. Op rivieren sprak men van parlevinker of zoetelaar. |
Kagenaar |
De kagenaar is een buitenbeentje onder de aken. Het Zuidhollandse schip werd pas "uitgevonden" met de opkomst van de ijzerbouw en was net als de westlander bedoeld om ondiepe sloten en vaarten te bevaren. |
Kajak | Een
kajak is een smal spits bootje waarbij de roeiers naar voren gericht op lage
stoelen zitten en roeien met een tweebladige roeispaan, afwisselend met het
rechter- en linkerblad in het water. |
Kajuit | In een
klein zeegaand roei-, zeil- of motorvaartuig is het de afgedekte ruimte voor passagiers. Aan boord
van grote zeeschepen is de kajuit het verblijf voor de commandant. Tot WO II
kenden we nog het kajuitklasseschip of Cabinclass ship. Het was een
passagiersschip met accommodatie in de kajuits- en derde klasse (resp. zo'n
500 passagiers tweede klasse en 1200 derde klasse). De schepen waren minder
luxueus ingericht dan de grote passagiersschepen uit die tijd en de kajuiten
zouden we tegenwoordig hutten noemen. Op binnenschepen spreken we over een roef. Beide werden vroeger wel aangeduid als Coot (achteronder). De aanduiding GSAK voor pleziervaart op binnenwater is dus eigenlijk onjuist... Verwant: kampanje, theehut. |
Kajuitfries |
Een fries is een sierlijst, bovenlijst of kroonlijst in de antieke bouworde, maar ook terug te vinden op traditionele zeilschepen. Het is de kajuitfries als omlijsting van de toegang tot de kajuit en meestal doorgetrokken als waterschot tussen gangboord en kuip. De opstaande rand voorkomt buiswater in de kuip. Zie ook lofwerk, prinswerk. |
Kalfaten |
Kalfaten is een ander woord voor een grote onderhoudsbeurt bij houten
schepen dat hoofdzakelijk uit
breeuwen bestond. De
Geïntegreerde Taal-Bank
schrijft: "De reten, naden, spleten en voegen tusschen de planken der
buitenhuid of der dekken met werk dichtstoppen, door er dit met een hamer (kalfaathamer, klavaatshamer)
en een beitel (kalfaatijzer, klavaatsijzer, rabbatijzer)
in te drijven, waarna er kokend pik op het werk gegoten wordt totdat de
naden vol zijn; ook breeuwen geheeten.
Bij waterbouwkunde voor naden in vloeren, sluisdeuren enz". Het
onderwaterschip kon onderhanden genomen worden door het schip te
krengen.
|
Kalfdek en Koedek | Een bij sommige binnenvaartschepen toegepaste truc om meer laadvermogen te krijgen. Boven het gangboord werd een hoger dek aangebracht om het minimum vrijboord te verhogen (meer diepgang). Het behoort met dubbel f geschreven te worden, want het werd vernoemd naar Ir. J.A. Kalff, minister van Waterstaat in het tweede kabinet-Colijn [1933-1935]. Later ook verbasterd als kalverdek, wellicht ingegeven door koedek. Het koedek was bij houten (zee)schepen het laagste dek boven de kiel, waaronder zich het altijd stinkend kielwater verzamelde. De rioollucht van het bedorven water met uitwerpselen doordrong alles benedendeks Bij slecht weer ging de bemanning voor hun behoefte niet naar het galjoen, waar ze overboord geslagen konden worden maar benedendeks naar een opening in het koedek.Verwant: wrakkenwet. |
Kalkaanslag | Zie gele aanslag. |
Kameel | Houten caissons die tot in de 19e eeuw aan weerszijde van een zeeschip werden geplaatst om het schip over de ondiepte van Pampus te tillen, Zie scheepskameel. |
Kampanje | Verhoogd
achtergedeelte van een schip, ontstaan uit het achterkasteel van de
middeleeuwse schepen, en later dienend tot onderkomen van de staf. Het bovengelegen
achterdek of kampanjedek deed dienst als uitkijk- en kommandopost van de
wachtdoende officier. De kampanje (of uit het Engels overgenomen "poop")
strekte zich gewoonlijk uit van/rond de bezaansmast tot het hek. In de
VOC-tijd werd het hoogste dek op het achterschip bovenet genoemd, in sommige
publicatie boevennet, maar dat is onjuist, want dat was het traliewerk van hout
of touw, ook wel vinkennet, over de opening van het schip, 't geen den genen die enteren willen afweert
[Witsen, blz 485]. De kapiteinskajuit bevond zich geheel
achterin, op oorlogsschepen voorafgegaan door de "kerk". In de kerk bevond zich
de bekokering van de bezaansmast, rondom voorzien van geweerrekken en verder dienend als
opslag voor trommels, sabels en ander wapentuig. De kapitein moest door de kerk om in zijn
kajuit te komen. Voor de deur van de kerk stond een marinier op wacht. Verwant galjoen.
|
Kanaalpeil |
Waterstanden
op binnenwater worden aangegeven t.o.v. NAP (Normaal Amsterdams
Peil). Op waterkaarten wordt dat aangegeven als KP (Kanaalpeil). Omdat het KP ook vaak de
naam van het gebied (de boezem) krijgt, kan de gebruikte afkorting ook een andere zijn,
b.v. FZP (Fries Zomerpeil), WP (Winschoterpeil) etc. Brughoogten en
waterdieptes staan op waterkaarten als H en D in decimeters aangegeven t.o.v.
het kanaalpeil, waarbij de bekende ANWB-kaarten als maatstaf de
gemiddelde waterstand in de zomer hanteren. Bij de doorvaart
van vaste bruggen zonder
geel/zwarte hoogteschaal zal je rekening
moeten houden met een afwijkende waterstand. Je kan dat aflezen op een blauw/witte of
wit/zwarte
peilschaal die de waterhoogte t.o.v. NAP aangeeft. Maar hoe gaan we met de aflezing (ter hoogte van de waterspiegel) om? Stel je boot heeft een kruiphoogte van 2.50m. Op de kaart staat een brughoogte van 27 bij een kanaalpeil van KP = NAP + 3. Dat betekent dat de doorvaarhoogte 2.70 meter is bij een voor dat kanaal normale waterstand van 30cm boven NAP. Geen probleem, je kan er onderdoor met een speling van 20cm. Maar nu twee voorbeelden van afwijkende waterstanden (examenvraag klein vaarbewijs) Peilschaal geeft aan: NAP - 2. Peilschaal geeft aan: NAP + 6.
|
Kanaaltuig | Een kanaaltuig was een licht uitgevoerd zeiltuig voor de vaart op kanalen. Zie Drents tuig. |
Kanons
|
De meervoudsvorm van
kanon is "kanonnen", althans voor landrotten. Op vaartips wordt bij oude schepen de
marinevorm
"kanons" gebruikt. De kanons waren het belangrijkste wapen van
eent linieschip en gerangschikt in rijen op een of meer dekken langs de
breezij en bestonden gewoonlijk uit zware gladloops voorladers op
rolpaarden. Ze hadden een beperkt schootsveld vanwege de poort waardoor
geschoten werd en het vuur dat ze afgaven had een vlakke baan en was bestemd
om de vijandelijke scheepshuid stuk te rammen of het tuig onklaar te
schieten. Daar tegenover stond de mortier, die bommen van aanzienlijk gewicht - tot 90 kg - in een steile boog kon wegslingeren op vijandige schepen of kustinstallaties. Vanwege de zware terugslag werden hier brede versterkte kanonneerboten voor ingezet, z.g.n. bombardeerkitsen.
Het heeft niets met scheepvaart te maken, maar wetenswaardig genoeg om als wapen te vermelden: Wielrijderwapens. |
Kaperbrief |
"Hunne
Hoogmogende Heeren der Staten Generaal" verleenden volgens aloud gebruik aan
ondernemende schippers toestemming om voor eigen kosten en risico 's lands vijanden te
benadelen. Er moest voor die vergunning een lief bedrag neergeteld worden en behaalde buit
moest bij het prijsgerecht [prijzenhof] der admiraliteit van de thuishaven worden
ingeleverd. Daarna volgde naar recht en billijkheid een verdeling tussen het land en de
kaapvaarder. Zo'n commissiebrief werd meestal na een jaar of zes ongeldig verklaard en
alleen betrouwbare kapers die in staat waren opnieuw een zeer hoge cautie te storten
mochten doorgaan. Het spreekt vanzelf dat er vaak verschil in inzicht was over "recht
en billijkheid", zodat veel kaapvaarders "ter vrije nering" voeren en hun
prijzen van de hand deden in havens waar de overheid minder moeilijk deed, zoals Ierland,
Marokko, de Afrikaanse kust en de Middellandse zee. Deze "vrijbuiters" opereerden dus voor
eigen rekening, risico en profijt en stonden te boek als zeerovers. Roven en branden Is geen schande Dat doen de beste van de lande... [Sin] Een ander gevaar: Begin januari 1900 meldde de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij KPM dat van haar stoomschip GENERAAL PEL bij het passagieren in Sileraka aan de zuidkust van Nieuw-Guinea vier officieren door inboorlingen waren aangevallen, waarbij drie man gevangen werden genomen. De Nieuwe Rotterdamsche Courant wist op 21 maart te berichten dat ze door de kannibalen waren opgegeten.
Bronnen o.m.: |
Kapiteintje | Een kapiteintje is een kajuitsdweil / -zwabber. |
Kaplaken |
Een kaplaken
was een geschenk of percentsgewijze toeslag dat de bevrachter-koopman aan de schipper gaf opdat hij
voor een lading des te meer zorg zou dragen of sneller dan anderen aan zou
komen. Dit kon een geldsom zijn of een of meerdere geschenken. Geldbedragen
van 100 gulden als fooi of drinkgeld waren in de zeevaart van de 17e eeuw geen uitzondering. Een enorme som.
De geschenken konden variëren
van een zilveren schaaltje of gouden ketting tot een "vlagh
op de stengh" en een geusje op de boegspriet. Ook worden genoemd: "voor de reis een vlagh en na de reis een mantellaken en voor de huisvrouw en de
schipper een pels en jak; voor de vrouw een borstlap en voor de schipper een
kledy: een niewe hoed, een bontjak en een werkzeepels" [MG]. Een kaplaken was dus een ordinaire steekpenning. Net als een regaal. Dat was en is de benaming [TvhW] voor goederen die niet tot de lading behoren, maar worden meegenomen als geschenk/steekpenning voor b.v. snellere havenafhandeling in landen waar corruptie welig tiert. Volgens de Corruption Perception Index uit 2010 in bijna driekwart van alle landen. Op een schaal van 0 (highly corrupt) tot 10 (very clean) scoort Nederland een redelijke 8,8, maar altijd nog onder Canada, Denemarken , Zweden, Finland en Nieuw Zeeland. |
Kar |
Scheepsjargon voor een motor. "Kar" wordt zowel in zeevaart als binnenvaart gebruikt en is afkomstig uit de stoomvaart. "De kar loopt (niet) lekker". Scheepstaal biedt meer verrassende benamingen. Zo was kist een ander woord voor schip en werd prompt in de vliegerij overgenomen als pilotenjargon voor een vliegmachine (een vliegtuig heette nog vliegmachine) en fiets was een ander woord voor stoomlogger, zogezegd omdat de bewegingen van de zuigerstangen eruit zagen alsof er gefietst werd en je bij elke slag een zachte klik als bij oude fietsen hoorde. Collega Pieter Klein van Binnenvaarttaal was het opgevallen dat veel scheepstermen een dierennaam hebben terwijl er geen enkele relatie met dat dier is. Hij verzamelde die "beestachtige termen" tot een wetenswaardig overzicht van dieren in scheepstermen. |
Kardeel
|
Een geslagen lijn of tros bestaat uit
meerdere, in ieder geval drie, in elkaar gedraaide strengen. Deze strengen heten kardelen.
Oorspronkelijk de benaming voor een zeilval, of het hijstouw
(zware takel), waarmee men de onderraas ophijst. Mollema
noemt de vallen van de onderraas kordeels. Vroeger ook gebruikt als duiding voor
een wimpel- of vlaggetouw. Verder was kardeel of kordeel een verbastering van quartel of
kwarteel, een spekton bij de walvisvangst, een traanvat van twaalf steekkan (bijna 240
liter), maar mogelijk ook als kwart el of varrel, een maat voor vijftig
haringen. Verwant: talie,
part, touw, splitsen,
bindsel, trenzen.
|
Karrepad |
De oude lange zeilvaartroute naar en
van Indië werd het oude- of lange karrepad genoemd en is, op kleine
wijzigingen na, tot het einde van de zeilvaart hetzelfde gebleven. De
opening van het Suezkanaal bracht daarin geen verandering want het
kanaal en de smalle Rode Zee waren niet of nauwelijks te bezeilen. Mogelijk
is de benaming karrepad ontstaan door de lastige bereikbaarheid van
de Noordzee via de route door de Zuiderzee
van en naar Amsterdam en de dagenlange omweg van de
route Oude Maas, Goereese Gat of
Brouwersgat van en naar Rotterdam. Bron: Glorietijd van het zeilschip. |
Karveel
/ karviel |
Een
karveel was een gladboordig schip. Eigenlijk geen type, maar een bouwwijze.
De benaming lijkt "geleend" van de van oorsprong Moors/Portugese twee- of driemaster met achterkasteel.
Een gladboordig binnenvaartschip heette
karvielschip.
|
Kast |
Meer juist is zeilkast, want kasten stammen uit de zeiltijd in de overgang naar ijzerbouw. Houten kasten bestaan niet, ze werden uitsluitend in ijzer en later staal gebouwd. |
Kasteel |
De versterkte bouwsels op voor- en achterschip van Middeleeuwse schepen [koggen en kraken], later overdadig versierd. De kastelen waren bedoeld als gevechtspost en het voorkasteel ook voor loden en ankeren. In de 16e eeuw besloegen ze zelfs meerdere dekken, maar in de 17e eeuw werd het voorkasteel geleidelijk verlaagd om tenslotte geheel te verdwijnen [galjoenen]. Verwant: kampanje. |
Katapult schip |
Katapult schepen waren omgebouwde vrachtschepen met een katapult en rail
installatie om vliegtuigen te lanceren. Aanvankelijk een stoomkatapult die
in staat was om een vliegtuig van 15 ton een aanvangssnelheid van 150 km per
uur te geven. Voor het eerst in 1934 toegepast door de Lufthansa voor een
Trans-Atlantische luchtpostverbinding. Zie verder bij Cam-schip. |
Katschip |
Het katschip, kortweg kat, was een scheepstype dat in de zeventiende en achttiende eeuw met name in de Republiek, maar ook in Engeland en Scandinavië in de vaart was als (kust)koopvaarder. De kat leek op een fluit, was ook afkomstig uit Hoorn, met het verschil dat de fluit een geheel rond, bolgebouwd schip was, terwijl bij het katschip het vlak plat was, de kimmen hoekig en het boord recht en openvallend tot op dekhoogte, waar het weer binnenwaarts helde. |
Katten | 1. Een weinig gebruikte
manier van ankeren in slechte grond. Twee ankers worden in elkaars verlengde aan één
ankerlijn als een tandem bevestigd. De lijn of ketting tussen de twee ankers moet wel
strak liggen. Men noemt dit gekat ankeren of een "katting". 2. Het was ook de benaming voor het ophangen van een stokanker aan de boeg als geen ankerkluis aanwezig was. Omdat het anker lelijk heen en weer kon zwaaien werd het horizontaal stijf tegen de buslappen (dubbele plankenrij) van de boeg getrokken met een vis- of kiptakel en daarna vastgesjord met een rustlijn. Deze manier van bergen heette katten en vissen, anker op de boeg zetten of penteren. Zie ook kraanbalk. 3. Verder is katten de benaming voor het reven van het grootzeil, waarbij de halshoek - het zeil bij de onderhoek van de mast - middels een katlijn of katteval (dempgording) omhoog gehaald wordt. Bij grotere schepen liep het katteval door halve maantjes die de zeilmaker aan de voorzijde van de mast aan de kloten/krallen had toegevoegd. Een andere manier is geien, waarbij men de nok van de gaffel met de geilijn laat zakken. Zowel katten al geien is Oudnederlands voor hijsen. Een hulpmiddel daarbij was het kattevalblok, een katrol (eigenlijk uit te spreken als kat-rol), een woord dat alleen door landrotten wordt gebruikt. In scheepstaal heet een katrol een blok.
|
Kavelen | Kavelen
(klemtoon eerste lettergreep) is het met de stroom mee laten drijven c.q.
afzakken van een rivier, of op klein gebied
blijven laveren (klemtoon tweede lettergreep) om gunstiger tij af te wachten. Uit
een oude publicatie: In den vloed zeilen om de ebbe afte wachten. Tij kavelen: eb
en vloed berekenen. Verwantschap met overtijden: 't schip met de meest dienstige
stromen voort laten drijven en het in tegentij stoppen en voor anker leggen.
We kennen ook nog stroomkavelen. Dat is de door getijstroom op de
gevaren koers gekregen afwijking. Verwant: loxodroom, deviatie. |
Keen |
De keen, die evenals de beitelaak en de Main- en Neckarschepen geduid kan worden als bovenlander of overlander, de gebruikelijke term voor uit Duitsland afkomstige houten schepen, was een tweemast Rijnschip met boegspriet. |
Keer- koppeling |
De functie van
een keerkoppeling is om de draairichting van de motor naar wens links- of rechtsom met
gereduceerd toerental over te brengen op de schroefas. De keerkoppeling heeft ook een
neutraalstand en wordt over het algemeen bediend door één handle, waarmee ook het gas
wordt geregeld. Bij zwaardere types wordt de bediening hydraulisch overgebracht. Op het
typeplaatje kan je de vertraging aflezen. A = vertraging vooruit, B = vertraging
achteruit. Moderne keerkoppelingen hebben meestal geen verschil in vertraging
vooruit/achteruit. Tip 1: Schakel niet te voorzichtig, maar gebruik de hendel met een vlotte beweging. Voorzichtig schakelen met het oogmerk de inschakelklap te reduceren zorgt voor overmatige slijtage [WS]. Tip 2: Wanneer het inschakelen niet meer goed werkt moet in eerste instantie aan een defecte demperplaat gedacht worden. Verwant: Trolling valve of slenterklep. |
Keesje |
Schipper Cees als
kleine jongen. De schippersterm keesje (geen hoofdletter) betekent echter iets anders. Als
een tros over een grote afstand geworpen moet worden, of te zwaar is, bevestigt men een
dunnere stevige hieuw-, werp- of vanglijn. Het keesje is een verzwaring (vroeger een leren
zandzakje) aan het uiteinde van zo'n werplijn en dient om het werpen makkelijker te maken.
In plaats daarvan kan ter verzwaring een knoop worden gelegd, het ape(n)vuistje.
Het geheel (lijn + verzwaring) wordt ook wel keesje genoemd.
Het maken van een
apenvuistje of keesje.
|
Kegelschip |
Binnenschepen
met gevaarlijke lading voeren overdag blauwe kegels. 's Nachts zijn het blauwe
rondom schijnende lichten. Hoe meer kegels hoe
gevaarlijker de lading, hoe verder je uit de buurt moet blijven. Eén blauwe
kegel is voor brandbare stoffen, twee voor giftige stoffen en drie voor
ontplofbare stoffen. Schepen met meerdere
kegels krijgen soms voorschutting. Officieel moet je minstens de volgende afstand houden:
1 kegel 10 meter, 2 kegels 50 meter, 3 kegels 100 meter. Mocht je toch samen met een
kegelschip in een sluiskolk belanden, rook dan niet en doof e.v.t. waakvlammen. Verwar de blauwe lichten niet met een flikkerend blauw licht. Dat is het licht van een schip met toezichthoudende taak. |
Kempenaar |
De kempenaar is een "jong" schip dat pas op het einde van de 19e eeuw speciaal ontwikkeld is om de Kempense kanalen en de Zuid-Willemsvaart met sluizen van 55 x 7.50 meter te kunnen bevaren. De kempenaar ontstond als ijzeren sleepschip, dat ook gejaagd werd. |
Kentering | Twee betekenissen: Het omslaan van je schip of stil water op het moment dat eb overgaat in vloed of omgekeerd. zie getijwater. |
Kerden | Kerden was het schrapen van hout, in het bijzonder de mast, alvorens opnieuw te impregneren met lijnolie of later sublimaat (kwikchloride). Een bewerking die naast het breeuwen, teren en lapzalven van de romp gebruikelijk was. |
Kettinglengte
|
Een
lengte ketting is 27,5 meter, afgeleid van de eertijds bij de marine gebruikelijke lengte
van de stukken ketting van een ankerketting. De ankerketting bestond uit 8 stukken van 15
vaam = 27,432 mtr. In het eerste en laatste stuk zat een wartel om het kinken te
voorkomen. De D-sluitingen waarmee de stukken aan elkaar verbonden werden, waren met de ronde
kant naar het anker toe geplaatst, zodat ze bij het uitlopen van de ketting nergens achter
konden haken. Tot ongeveer 1890 werd een
azijnhouten borgpen gebruikt om de harpbout te borgen;
nadien werden metalen opsluitpennen gebruikt. Na een ministeriele beschikking [6-8-1931] werd de
ankerketting verdeeld in stukken van 25 meter.
Het azijnhouten pennetje werd graag verbasterd tot azijnzuurhoutenkettingkabelopsluitpen
als duiding voor het het kleinste voorwerp aan
boord met de langste naam. Tegenwoordig worden kettingen verbonden met een losneembare patentschalm, de kenterschalm of kentersluiting waarvan het opvulstuk, de dam, nog steeds wordt geborgd met een opsluitpen. Verwant: ankerketting.
|
Kettingvaart |
Deze
Franse uitvinding werd toegepast in Frankrijk en Duitsland op stromend water, moeilijk
vaarwater met kolkingen en in lange tunnels. Gedurende korte tijd werd kettingvaart zelfs in Nederland toegepast om zeeschepen
(telkens één schip)
met een ketting-stoomsleepboot over het Pampus, of liever gezegd door de Pampusmodder te trekken.
De Amsterdammer Paul van Vlissingen had een twee mijl lange ketting bij het
Pampus op de bodem van de Zuiderzee laten leggen en kon daarmee op 11
augustus 1860 het eerste schip
met "best gevolg" over de droogte trekken. Er zouden per jaar zo'n duizend zeeschepen gebruik
van gaan maken. De succesvolle dienst
die in 1864 werd overgenomen door de N.V. Nederlandsche
ketting-stoomsleepbootmaatschappij was met de
opening van het
Noordzeekanaal
overbodig geworden. Tot 1920 was er een stoom kettingboot in de vaart als veerpont over het IJ naar Amsterdam Noord. De dienst was in particuliere handen en dus niet gratis. Het geluid van het geratel van de ophalende ketting was tot ver in de omtrek te horen. Kettingvaart werkt als volgt: |
Keulenaar |
Keulenaar was de Hollandse benaming voor een lang, smal rivierschip met twee masten en een boegspriet. Meer bekend als samoreus. |
Keulse vloed | Benaming voor een tegendraadse of dwarse stroming, die kan ontstaan wanneer een obstakel dwars in een sterk stromende rivier ligt. Verwant: neer. |
Kibbeling en Lekkerbek
|
Kibbelingen zijn lekkerbekjes. Hoho zal je zeggen: Kibbelingen zijn toch brokjes gebakken kabeljauw en lekkerbekjes hele visfilets in beslag? Kabeljauw klopt, want kibbeling was het uitgesneden (gekibbelde) vlees van keel, kaak of wang van de kabeljauwkop. "De kopers voor dat armoedige spul kwamen van de Haarlemmerdijk of uit de Jordaan" [AjhZ]. De ongezouten wangetjes werden gebakken en heetten lekkerbekkies. Op zeker moment is dit veranderd. Het graatloze hele gebakken vissie kreeg de naam lekkerbek en het oorspronkelijke "lekkerbekkie" werd kibbeling. Vanaf de zestiger jaren waren er door gestegen vraag te weinig kabeljauwkoppen beschikbaar en werd kibbeling gemaakt van brokjes gefrituurd kabeljauwvlees in beslag die bij steeds meer viskramen en viswinkels werden aangeboden. Men gebruikte bij voorkeur de wammen (buikflappen). Spraakverwarring tussen wangen en wammen ligt op de loer. Omdat aanvoer van Atlantische kabeljauw door overbevissing inmiddels minimaal is, wordt tegenwoordig kibbeling van goedkopere ronde witvissoorten aangeboden. Het zijn soorten die je vroeger als visje voor de kat kocht. Overigens niets mis mee, want wijting, heek en koolvis smaken prima. Jammer dat voor deze vis met veel kruidenpoeder en een dipsausje, toch een bijna kabeljauwprijs wordt gevraagd. De viskraam vaart er wel bij, want het is op dit moment de meest verkochte vissnack. Wat wil je nog meer. Hapklare, maar langzamerhand bijna lekkerbekgrote brokken (onderste afbeelding) gebakken vis zonder graat. Ergerlijk is dat zelfs de volstrekt smakeloze zoetwatervis pangasius als kibbeling of lekkerbekje voor dezelfde prijs verkocht wordt. Aarzel niet. Vraag de visboer welke vis voor kibbeling of lekkerbekje wordt gebruikt. Toevallig zag ik in de bijlage "Vrouw" van de Telegraaf [augustus 2010] een recept voor "kabeljauwwangen in beslag met witbier". Dat zijn dus echte lekkerbekjes. Alleen nog even een visboer vinden die gekibbelde wangetjes kan leveren... :-) Schipper Cees mag je trouwens wakker maken voor ander armoedig spul. Gebakken hommetjes en kuitjes. Erg lekker. Vers gebakken vrijwel alleen in Amsterdam en omgeving te verkrijgen. Voor het laatst gegeten aan een viskraam op het Kerkplein in Oostzaan. Te lang geleden :-( Verwant: haring, paling, makreel, garnaal, pangasius. |
Kielhalen | Zie straffen aan boord. |
Kielschip | De benaming kielschip wordt gebruikt voor rondspantschepen met kielbalk(en) en stevens. De kielbalk is een lange rechte balk midden onder het schip, soms dieper stekend door gestapelde balken, welke voor en achter overgaat in stevens. Stevens zijn de - min of meer - verticale balken die voor en achter het schip afsluiten en waaraan de einden van de gangen van de scheepshuid zijn bevestigd. Oudhollandse kielschepen hadden weliswaar ronde kimmen maar een vrij vlakke bodem. Hendrik Willem van Loon ziet de uitgeholde boomstam als voorloper van de kiel en schreef in 1934: "Scheepsbouwers in het Noorden van Europa begonnen een rij planken langs de boorden van hun boomstamkano's te bevestigen. Natuurlijk was het zoo, dat hoe hooger deze balustrade, deze scheepswand werd, en hoe meer lading het vaartuig kon vervoeren, hoe dieper de oorspronkelijke, uitgeholde boomstam in het water terecht kwam. Totdat die onfortuinlijke boomstam, die eerst het geheele schip geweest was, eindelijk gedegradeerd werd tot een heel gewone kiel, en als kiel heeft hij de eeuwen ovrleefd tot op de huidige dag, een kiel, die tien of twintig of veertig voet onder het watervlak ligt". Verwant: rompvorm. |
Kielzog | Kielzog is een spoor van borrelend, schuimend, in beroering gebracht water, achter een zich verplaatsend schip. Kielzog veroorzaakt zuiging omdat het door het schip verdrongen water weer terugstroomt. Verwant: hekgolf, oplopen, squat, zog. |
Kil | Een kil of slaak is een kleine kreek. Dat kan je bepaald niet zeggen van de Dordtsche Kil, de druk bevaren getijrivier in de provincie Zuid-Holland die de Oude Maas verbindt met het Hollandsch Diep en de Hoeksche Waard scheidt van het Eiland van Dordrecht. |
Killen | Het zeil dusdanig draaien dat de wind er niet goed in blaast, of het zeil dat slap hangt als de wind door een ander zeil onderschept wordt. Het schip zal snelheid verliezen of stil komen te liggen. |
Kilometerraai Hectometerraai |
Een kilometerraaibord is een bord of paal met een getal aan de oever van rivieren en kanalen dat de afstand tot een bepaald markeringspunt in kilometers of tienden daarvan aangeeft. Bij rivieren beginnend bij de bron. Het bord is breder dan hoog. Vaarwegbeheerders van kanalen markering veelal met een hectometerraaibord. Dat bord is hoger dan breed met het getal bovenin. Je kan de raaiborden met behulp van je toerenteller uitstekend gebruiken voor het bepalen van je snelheid. Neem op een recht stuk kanaal zonder stroming en niet teveel wind met een vast toerental de tijd in seconden tussen twee hectometer stukken (200m) op. Als je dat met 5 vermenigvuldigt heb je de tijd die je over één kilometer doet. (Bij markering per 500m vermenigvuldig je met 2). Deze waarde deel je op 3600 (seconden in een uur). Als uitkomst heb je dan de grondsnelheid in kilometers. Noteer daarbij het toerental van de motor en herhaal de procedure met andere toerentallen. Voortaan kan je dan met redelijke nauwkeurigheid de toerenteller op niet stromend water als snelheidsmeter gebruiken. Geheel anders dan de methode die op zee vanaf de 17e eeuw tot lang in het schroeftijdperk werd toegepast. Het was "The Dutchman's log" of het gissen buiten boord. Een voorwerp werd tot buiten de boeggolf te water geworpen en met een zandloper, later een chronometer, werd de tijd bepaald die nodig was om twee op de verschansing gemerkte punten te passeren. Dit gaf dan niet de grondsnelheid, maar de snelheid door het water (logvaart).Vóór die tijd moest men het doen met zogpeilen. Aan het kielzog was een trage of snelle voorgang te bemerken (ook weer ten opzichte van het water en niet van de grond). Kort zog was een langzame vaart. Men sprak dan van het schip vertiert weinig. Verwant: log. |
Kim |
Twee betekenissen:
Bron: Arne Zuidhoek. |
Kimkielen |
Of slingerkielen. Inplaats van een enkelvoudige diepstekende kiel wordt op rondspant motorjachten wel gebruik gemaakt van kimkielen om slingeren te verminderen. De kielen worden schuinstekend haaks aan de kim bevestigd en bij knikspanten zelfs horizontaal net boven de kim. In dat geval spreken we over stabilisatievinnen, die langer en smaller zijn en ongeveer van midscheeps tot achter lopen. Kimkielen zullen veelal zo geconstrueerd worden dat ze even diep steken als het diepste punt, waardoor het schip rechtopstaand kan droogvallen. Het achteraf plaatsen van kimkielen zonder de ontwerper te raadplegen kan vervelende gevolgen hebben. Te ver naar achteren maakt de boot loefgierig, te ver naar voren lijgierig. Verwant koplastig en stuurlastig. |
Kink | Een kink in de kabel is
een valse (verkeerde, of te korte) slag of draai in een lijn, tros, ketting of staaldraad.
Het woord zou komen van krink
(kreuk),
maar een bocht in een lijn die over de kop wordt geslagen en zo twee ogen
vormt om b.v. een takel aan te pikken wordt ook kink genoemd. Zeelui noemen
dat wel een asshole. Zie ook opschieten.
|
Kippenkont | De Belgische
scheepswerf Plaquet bracht in 1930 de eerste "cul-de-poule" uit met een
Deutz-motor van 50 pk. De zelfvarende geklonken boot met bolle "kippenkont"
was een revolutie tussen de toen nog veelal gejaagde en gesleepte boten. Het
type werd vernoemd naar de werf en heette dus plaquet. Van andere
schepen met een achterschip dat vanaf het dek recht naar beneden loopt en
waarvan alleen het onderste deel geveegd is noemt men de kont
kruiserhek, maar ook
wel kippenkont.
|
Kisten | Kisten is het bij slecht weer laten dobberen van je schip. Door het motorloos drijven zal het schip afhankelijk van de bovenbouw een bepaalde positie ten opzichte van de wind innemen. Hoewel hierbij praktisch geen water wordt overgenomen zal het schip hevig gaan slingeren. In oude zeemanstaal "daveren". Bij een rondspant redelijk veilig, maar een marteling voor de bemanning. Hier komt de uitdrukking "Laat je niet kisten" vandaan. Bij een zeilschip, wel gestuurd, maar geen zeil bij, heet het "voor top en takel" varen. Als de stuurstand is vastgezet: "kaal liggen". |
Kits |
De kits is vermoedelijk in de 17e eeuw als kleinere versie van een galjoot ontstaan om als kaperschip te dienen. Het was licht, snel en wendbaar en zag eruit als een langgerekte kotter [T&N]. |
Klamaai | Klamaai of karveelhout is het verbanddeel uit het dek van een houten schip; een langsscheepse balk die tussen de dekbalken wordt geplaatst als versteviging van het verband van dek en dekbalken en waarop de grieten rusten. Klamaai is ook de benaming van de rondhouten of stalen buizen waaraan hangmatten werden opgehangen [Me4] |
Klamphouwer |
Klamphouwer is een oud woord voor scheepstimmerman. Het was een verantwoordelijk beroep; zijn aanspreektitel was dan ook "baas". Hij was oorspronkelijk belast met het maken en onderhouden van de klampen, de houten klossen welke in vele vorm en benaming aan boord van een zeilschip aanwezig waren om het lopend touwwerk te beleggen. Ook verzorgde hij het rondhout. Daartoe bewaarde hij wel slietjes (korte stukken oud rondhout). Op het plaatje een aantal gekende klampen met hun benaming. Omdat bij het "houwen" de bijl een belangrijk stuk gereedschap was werd de timmerman volgens Winschooten ook wel "bijl" genoemd. Niet voor niets heette het oproer van scheepstimmerlieden op Kattenburg in 1787 "bijltjesoproer". Bij de marine en rederijen op Indië werd de timmerman ook wel kajoe of baas kajoe genoemd. Kajoe is Maleis voor hout. In later tijd toen scheepstimmerman en kabelgast (manusje van alles) verenigd werden in één functie was "baas" ver te zoeken. Hij heette matroos/klamphouwer. |
Klap | Klap of wip is een gemeenzaam woord voor een ophaalbrug. |
Klapgijp |
Het onverwachts van
de ene naar de andere kant slaan van het zeil, op een voordewindse
koers. Een gevaarlijke toestand, want het zal niet de eerste keer zijn dat iemand een
hersenschudding oploopt of overboord slaat door een klap van de giek.
De kans op zo'n gijp is het grootst wanneer men binnen de wind zeilt, d.w.z.
wanneer de wind schuin van achteren komt van de kant waarnaar het grootzeil staat.
Als de wind wat schift (een paar graden verandert), of zelfs een moment van
voren komt slaat het zeil met een gewedige vaart naar de andere kant. Op
zo'n koers is het dan ook zaak voortdurend op het
windvaantje en het achterlijk van het grootzeil te letten. Wanneer dat wat labbert
dient onmiddellijk opgeloefd te worden. Verder kan ook gedacht worden aan
een bulletalie. Dat is een lijn van de giek naar het
voorschip. Het grootzeil kan nu nog wel met een bolling naar de verkeerde kant, maar de
giek gaat niet mee. Sommige zeilers noemen dat een Chinese gijp, hoewel dat eigenlijk de
situatie is waarbij juist wel de giek naar het andere boord komt terwijl het bovenste deel blijft steken tegen b.v. want of zaling.
Een halfgijp. De oorzaak is meestal een niet goed aangehaalde schoot, waardoor de giek tijdens gijpen omhoog komt. Uit de Telegraaf van 9 september 2010: Fransman overlijdt door zeilongeval. "BRUINISSE - Een 55-jarige Fransman is zondag om het leven gekomen door een ongeval op een zeilboot op de Oosterschelde. Dat heeft het Korps landelijke politiediensten (KLPD) gemeld. De man voer met een aantal anderen mee op een kajuitzeiljacht. Toen het grootzeil onverwacht omsloeg, kreeg de man de giek met grote kracht in zijn nek. De opvarenden hebben de man nog proberen te reanimeren, maar bij het binnenlopen in de haven van Bruinisse was hij al overleden". |
Klaphekkenroer | Op o.m.
Herna
en de Keen werd een klaphekkenroer toegepast. Het grote gebogen stuk hout
van de helmstok naar de achterzijde van het roer heette "roeiden" en bestond
uit drie dunnere stukken als rijtuigveren op elkaar. Als extra versteviging
liepen aan weerszijde van de helmstok nog platte ijzers.
|
Klaploper | Een klaploper
is de benaming voor een hulptakel, dat overal wordt gebruikt waar wat te
halen of te hijsen valt. Oorspronkelijk is de klaploper een blok in 't stengewant. Na het aftuigen liet men de klaplopers zitten omdat ze bij het
optuigen weer nodig waren. Later meer gebruikelijk als benaming voor een
takel, welke bestaat uit een loper met aan één kant een lus en een
éénschijfsblok dat direct bevestigd is aan het halende part van een val. Om
de (zeil)val na het hijsen strak door te zetten wordt de lus van de loper op
een klamp of kikker gezet, waardoor dubbel zoveel kracht kan worden gezet.
|
Klapmuts | Naast de naam voor
een muts (kapoets) met omgeslagen rand of oorkleppen heeft klapmuts meerdere betekenissen:
|
Klapschroef
|
Een steeds
terugkerende discussie. Moet de scheepsschroef tijdens zeilen nu wel of niet vastgezet
worden? D.w.z. de keerkoppeling "in z'n werk", om onnodige slijtage te
voorkomen. Ervaring leert dat een meedraaiende schroef in ieder geval minder remmende
werking heeft. Of een watergesmeerde schroefas dat aan kan is de vraag en of de koppeling
ertegen kan hangt af van de manier van smeren. Een telefoontje naar de leverancier biedt
uitkomst. Soms dient een aparte smeervoorziening aangebracht te worden. Bij een
hydraulische koppeling kan de schroefas niet eens vastgezet worden met afgezette motor. In
alle gevallen valt een klapschroef te overwegen. Het is een keuze tussen minder rendement
bij varen op de motor en meer rendement bij varen onder zeil. Een klapschroef,
meestal twee- of drieblads, wordt bij
motoraandrijving automatisch geopend door de middelpuntvliedende kracht. Bij zeilen en
uitgeschakelede motor zorgt de waterdruk dat de bladen zich sluiten. Er zijn echter ook
systemen waarbij de schroefbladen automatisch de gunstigste stand kiezen bij een gegeven
motortoerental en tijdens zeilen automatisch in een stand komen met de minste
waterweerstand (vaanstand).
Zo'n
klapschroef kan tot wel 8000 euro kosten. Wist je trouwens dat het middenstuk van een scheepsschroef met
verstelbare bladen "dobbelsteen" wordt genoemd? Van oudsher de benaming voor het
bevestigingspunt van een ezelshoofd. Verwant: schroef, slip en spoed. Zie ook klapschroef of vaste schroef voor een vergelijking. |
Klaren |
Klaren
is het uit de war halen
van lijnen, kettingen of andere vastgelopen zaken. Bijvoorbeeld bij een ten
anker liggend schip met
vertuide ankers, waarvan de ankerkabels in de war zijn. Het schip zal
dan mogelijk door zwaaien (klaarzwaaien) de kabels moeten klaren. De
uitdrukking "klarigheid maken" voor het gereed maken voor meren of ontmeren, is hiervan afgeleid.
Uitdrukkingen als gangbaar maken of lekker maken worden ook
wel gehoord. Het tegenovergestelde
is onklaar.
Het merkwaardige embleem van de Koninklijke Marine is een gekroond onklaar
(onttakeld) anker, een ankerschacht waar zich
een touw om slingert. Naspeuring naar de betekenis gaf weinig houvast. Uit
blz 125 van het boekje Marinetermen van Albert Chambon
zou je kunnen opmaken
dat het onklaar anker symbool staat voor de klus die geklaard moet worden. Desgevraagd kon de directeur
van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in 2004 geen nadere informatie
geven: "Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat ook bij het Instituut na
onderzoek is gebleken dat er geen informatie over de historische betekenis
van het (on)klaar anker berust".
|
Klarenzie | Een uitdrukking uit vissersplaatsen (Zuiderzee?). Het schip werd klaar gemaakt (klarigheid maken, opruimen, zie hierboven) om ter visvangst te gaan. |
Kleed | De grootte van vlaggen
wordt (werd) opgegeven in kleden, gemeten aan de hijs, het verticale gedeelte dat wordt
aangeslagen aan de vlaggelijn. Men spreekt b.v. over een ¾-kleeds-, 1½-kleeds-,
2¼-kleeds vlag enz. Een kleedhoogte was 2 voet en 8 duim, tegenwoordig 50cm en over het algemeen wordt de verhouding lengte-breedte 3:2 aangehouden. Op oude afbeeldingen is te zien dat onze voorouders
groot vlagden. Een korvet uit
1832 toont een (waarschijnlijk) zeskleeds of meer natievlag). Zie ook natievlag, vlagvoering en kapiteinsvlag. |
Klens |
De klens is een
halve steek met bindsel
waarmee een rondhout of tros kan worden vastgemaakt, maar wordt ook gebruikt als
tijdelijke steek wanneer een permanente oogsplits aan b.v. leuver
of hondsvot nog ontbreekt. Verwant: hulp bij afmeren. |
Klik | Andere benaming voor de
onderzijde, de hak van het roer (Zeeland), maar meer gebruikelijk voor de kop, de
helm van de roerkoning, het bevestigingspunt van de helmstok of roerarm. De roerklik als ornament,
vaak versierd met
lofwerk, kwam in de 19e eeuw geleidelijk
in de plaats van de tot dan gebruikelijke
roerkop.
|
Klingerit |
Klingerit is een soortnaam voor hoogwaardige pakking die vernoemd is naar bedenker Richard Klinger, die reeds in 1886 een bedrijf begon voor de vervaardiging van een door hem bedacht reflexpeilglas. De befaamde Klingerit pakking waarmee Klinger marktleider werd stamt uit later jaren. De afdichting was revolutionair vanwege betrouwbaarheid bij samenpersen en door asbest inzetbaarheid bij hoge temperaturen. De huidige Klingerit pakking is gebaseerd op synthetisch rubber met asbestvrije toevoegingen (er wordt gesproken over dierenhaar, katoen en metalen) en geeft nog steeds de gewenste afdichting bij temperaturen tot 400 graden. |
Klipper |
Het snelste, modernste en laatste binnenschip onder zeil was de klipper. Ze wordt beschouwd als de laatste vrachtvaarder onder zeil. De klipper is een schip met sierlijk uitwaaierende steven, de galjoen- of klippersteven en een overhangend geveegd rond achterschip waardoor de helmstok kon worden vervangen door een stuurrad (haspel). |
Klompje (Klompen) |
Bij bruggen waar voor bediening betaald moet worden staat altijd
een bord met het tarief. De brugwachter zal een klompje aan een hengel presenteren, waar
je geacht wordt gepast geld in te doen. Helaas zijn er ook brugwachters (toegegeven,
steeds minder) bij gratis provinciale- of gemeentelijke bruggen, die dit als een
aantrekkelijke bijverdienste zien en even zo vrolijk "klompen". Natuurlijk staat
het vrij de man of vrouw een fooi te geven, maar het hoeft absoluut niet, want geen
tariefbord = kosteloze doorvaart. Bij zelfbedieningsbruggen in b.v. de turfroute speelt een ander verhaal. Vooral in de vakantietijd
worden de zelfbedieningvonders met graagte door kinderen bediend voor een extra zakcentje.
Over het algemeen zal de schipper dit als plezierig ervaren en een kleine bijdrage kan de
kop niet kosten. De procedure (gehannes bij harde wind) van afmeren, brug opendraaien,
door de brug varen, weer afmeren en brug sluiten, hoeft dan niet.
|
Kloten
|
|
Kluiver |
De kluiver of kluiverfok is het driehoekig zeil dat op een kluiverboom of boegspriet gevoerd kan worden. Van oudsher op platbodems. De kluiver is bedoeld voor ruimere koersen om meer snelheid te krijgen. Bovendien maakt een kluiver het schip loefwaardiger (althans minder loefgierig) vanwege de extra druk van voren. Voor meer druk kunnen twee kluivers gevoerd worden. De binnen- en buitenkluiver. |
Knarr |
De Knarr was een overnaads Vikingschip uit de periode rond 700 tot 1050. Licht, maar zeer sterk gebouwd handelsschip van eiken-, grenen- en lindenhout met hoge zijden. De knarr voerde slechts één breed vierkant zeil. Met zo'n type schip werd vèr voor Columbus al op Noord-Amerika gevaren. |
Knecht
|
Op
dekken van grote zeventiende eeuwse schepen kwamen (mast)knechten voor. Zij
vormden een takel met draaireepblok om de onderra te hijsen of te strijken.
Tot omstreeks 1700 waren ze bovenop versierd met een mannenhoofd. Op het dek
van het model van de "Prins Willem" [1651] in het Rijksmuseum komen zelfs
drie knechten achter de vissing (beting) van de grote mast voor
[GRK]. Verwant: beting, lummel, marsschootknecht, mast, nagelbank, scheepssier.
|
Kniekeurder
|
Zie hout in de vroegere scheepsbouw. Iedere werf van betekenis
beschikte over een speciale vakman: de kniekeurder. Tegen het voorjaar trok deze
specialist naar Duitsland om in bepaalde streken te zoeken naar kromgegroeide eiken. Hij
bezat het vermogen om aan de stam van deze krommers te kunnen zien of de boom met
een minimum aan afval tot spant, wrang of kanteling (kniestuk) verwerkt zou kunnen worden.
Haakse verbindingen hoefden dan niet karbeel te worden uitgevoerd (pen en gat met
schoor- of steekband).
|
Knikspant en rondspant |
Een rondspant onderwaterschip is eigenlijk het meest zeewaardig. De kim loopt rond weg, waardoor het schip zeer natuurlijk in het water ligt. Weliswaar is de zijdelingse schommeling wat langer dan bij een knikspant maar heel voorspelbaar en de eindstabiliteit (de maximale helling die het schip kan maken om nog overeind te komen) is hoog. De variant, waarbij de overgang tussen romp en kiel ook zonder scherpe hoek verloopt heet S-spant. Omdat in de staalbouw ronde vormen moeilijk en tijdrovend zijn wordt in de jachtbouw meestal gekozen voor een knikspant, waarbij min of meer rechte platen kunnen worden gebruikt. Bijkomend voordeel op binnenwater is de geringere diepgang en de hoge aanvangsstabiliteit (het schip gaat weinig scheef als je aan boord stapt). In ruw water gedragen knikspanten zich echter wreed, de schommeling verloopt niet vloeiend, maar snel met rukken (korte slingerperiode) en de eindstabiliteit (het kenterpunt) is laag. Men noemt dat ook wel een stijf schip. Verder zijn knikspanten wat gevoeliger voor verlijeren. De veel toegepaste dooskiel met motor of ballast waardoor het zwaartepunt zo laag mogelijk komt te liggen verhoogt weliswaar de eindstabiliteit, maar draagt niet bij aan prettiger slingergedrag. Voor zeegaande jachten wordt wel een dubbele, of zelfs meervoudige knik van smalle afwikkelbare stroken gebruikt, de multiknikspant, waarmee de rondspantvorm benaderd wordt. Toch werd in vroeger eeuwen zelfs met platbodemd schepen handel gedreven op b.v. de Oostzee. Dat deze reizen niet ongevaarlijk waren laat zich raden. Zie ook andere rompvormen. |
KNMC
|
|
|
eigen natievlag? |
|
Knopen |
De knoop is ook de eenheid waarin de snelheid van een
schip wordt uitgedrukt. De knoop is geen afstandaanduiding. |
Knots |
De Antwerpse knots was een garnaalbootje op de Schelde van niet meer dan 10m lang. "Antwerps" omdat die plaats meestal de thuishaven was. Het typisch Brabantse scheepje had veel weg van de otter en de zeegaande pleit. |
KNRM | Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij. Zie ook het project Zeevast en de KNRM Helpt App .
|
Knuttel | Een ineengedraaid lijntje van strengetjes kabelgaren. Ieder strengetje werd uit elkaar gerafeld en afzonderlijk weer in elkaar gedraaid of gevlochten. Knuttels of knitsels werden gebruikt als rifseizings en ook wel om er een zweep [kattestaart] van te maken voor het tuchtigen van daartoe veroordeelde zeelieden. |
KNWV | Het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond, tegenwoordig kortweg Watersportverbond geheten, is met meer dan 500 aangesloten watersportverenigingen en 60 klassenorganisaties de grootste vertegenwoordiger van watersporters in Nederland. Doel van het watersportverbond is het bevorderen van de watersport in Nederland. In 2004 is na een intensief samenwerkingsverband de Noord Nederlandse Watersport Bond (NNWB) opgegaan in het Watersportverbond. |
Knijpen |
Het zo hoog aan de wind zeilen dat het ten koste gaat van de snelheid. Knijpen is het extra doorzetten (strakker aanhalen) van de schoten om net iets scherper aan de wind te kunnen zeilen met de bedoeling een bepaalde koers aan te houden zonder te hoeven wenden. Bijvoorbeeld om een landtong te omzeilen. Dit lukt niet altijd en dan zal alsnog (op een gevaarlijker punt) minimaal twee keer overstag gegaan moeten. Een andere methode is de loodsmanswending. Men gaat vaart lopen bij de wind, stuurt dan iets te hoog op en als de vaart er bijna uit is valt men weer af, gaat wederom vaart lopen, loeft weer op enz. Dat alles in de verwachting per saldo iets aan hoogte te winnen. [LtzB] |
Koebrug | Een merkwaardige naam
voor het laagste dek in een schip, zie als voorbeeld de dekken van een linieschip. Er wordt ook
gesproken van "een staketsel tusschen groote mast en fokkemast, waarop de booten
liggen" [JvG]. De VOC-site spreekt over een verbastering
van cooy-brug en het laagste dek wordt van oudsher ook orlopdek
genoemd. Er werd vroeger op lange reizen wel levende have meegenomen, maar
geen koeien. Het bleef beperkt tot wat pluimvee en kleinvee, waarmee de officieren zich
van eieren en vers vlees voorzagen en waar de bemanning op feestdagen soms in meedeelde.
De kok was belast met de verzorging. Soms een bemanningslid die dan
pluimgraaf werd genoemd. Een VOC-victualiënlijst spreekt over "veertig hoenders, twee zeugen en twaalf
biggen". De varkens werden soms in de pisbak
ondergebracht, dat was de ruimte achter de kluisgaten. Met de kippen ging het niet altijd
van een leien dakje. Doordat ze geen scherp zand of schelpen kregen, pikten ze aan het
touwwerk. Het gevolg was dat ze een dikke krop kregen doordat touwvezels niet verteren.
Een handige kok sneed dan de krop open en haalde er een bal zo groot als een walnoot uit,
waarna de beestjes weer opknapten [VvdM].
In de binnenvaart is de benaming koebrug wel duidelijk. Het is de aanbrug van een veerpont, vlotbrug, of platboomd boerenvaartuig waarover de koeien aan/van boord gingen. Verwant: kuildek. |
Koekoek |
Koekoek of schijnlicht. Ook wel vallicht. Kap met glas in het dek dienend om licht toe te laten tot onder gelegen ruimten. Het zijn metalen of houten kappen meestal in de vorm van een puntdak, met aan weerszijde scharnierende deksels. Bij een metalen koekoek worden in de deksels dikke ronde glazen schijven [bulleglas] in koperen randen toegepast. Bij de houten versie wordt de klep voorzien van gelaagd of gehard glas, e.v.t. met zonwerende coating, beschermd door traliewerk van ijzer of messing, in Terminologie van riviervissers in Nederland hort genoemd. Indien geen inkijk gewenst is kan gekozen worden voor draadglas. Een moderne toepassing is Lexan beglazing. Dit doorzichtige UV-bestendige polycarbonaat is extreem slagvast en heeft een kraswerende coating. De naam koekoek heeft niets te maken met de vogel, maar alles met een uitstekend venster, mogelijk van kockock of koeken = kijken of gluren., ook wel als koekuit of kijkuit. |
Koeling | Een
scheepsmotor wordt gekoeld met buitenwater. Door
het ontbreken van rijwind kan geen radiateur worden toegepast. We onderscheiden drie systemen, waarvan de eerste twee indirect koelen. De tekeningen zijn van Jeroen Bons in opdracht van Schuttevaer. Interkoeling Ook wel geforceerde koeling. De circulatie van dit kleine met koelvloeistof gevulde circuit wordt op gang gehouden door de waterpomp van de motor en gekoeld door een warmtewisselaar, waar d.m.v. een aparte aanzuigpomp [ruimwaterpomp] buitenwater doorheen stroomt. Heden ten dage bij nieuwbouw het meest toegepaste systeem. Gesloten koelsysteem Open koelsysteem of directe koeling Bij alle systemen kan een natte uitlaat worden toegepast. Het spreekt vanzelf dat bij interkoeling en directe koeling van huis uit al een natte uitlaat wordt toegepast. Alleen bij ouder plezierjachten zie je nog wel de combinatie van een droge uitlaat en een apart loospijpje voor het koelwater. Bij een gesloten koelsysteem zal overigens een aparte (impeller)pomp geïnstalleerd worden om het buitenwater door de uitlaat te voeren. Om bij een gesloten systeem voldoende koeling te
verkrijgen, moet het koelend oppervlak dat met buitenwater in aanraking komt niet te klein
zijn. Omdat bij verwarming het volume van de koelvloeistof toeneemt dient in het hoogste
gedeelte een expansievat te worden opgenomen, of een watergekoeld uitlaatspruitstuk te
worden toegepast. Het voordeel is dat de uitlaatgassen bij een droge uitlaat dan toch
enigszins gekoeld worden en de motorkamer minder heet wordt. Om de motor bij verschillende
belasting op bedrijfstemperatuur (80º tot 90º) te houden wordt de grootte van het
circuit naar behoefte verkleind door een thermostaatklep. Voor het berekenen van
een buizenkoelsysteem onder de boot is een vuistregel te
gebruiken. Voor elke pk motorvermogen een koeloppervlak van 1,5
dm², met daarbij opgeteld 60 dm² voor een e.v.t. oliekoeler.
Verder kan als vuistregel gelden dat de motor op vol vermogen met verwijderde thermostaat onder de 70ºC moet blijven. Daniël Boekel
kreeg ooit van een medewerker van scheepswerf "Vooruit" te Zaandam een tabelletje voor het gebruik van pijp- of gootkoeling
dat hogere waarden (meer lengte buis) aangeeft dan bij pleziervaartuigen gebruikelijk. |
Koelkast
|
Voor koeling aan
boord van etens- en drinkwaren is een koelkast onontbeerlijk. Er kan gekozen worden voor
een gas- of anders gestookte koelkast, een compressorkoelkast, een koelbox of een
zelfgebouwde koelruimte rond een separate compressorunit. De schipper is zeer tevreden met
zijn compressorkoelkast. Voor- en nadelen op een rijtje:
|
Koelvloeistof | Zowel
koelvloeistof als antivries danken hun koudebescherming aan ethyleenglycol. Toch verschilt
de toepassing. Koelvloeistof is een kant en klaar product dat onverdund gebruikt wordt en
speciaal ontwikkeld is voor motorblokkoeling. Antivries is goedkoper, moet zelf worden
aangelengd, maar kan corrosie veroorzaken. Een goede kwaliteit koelvloeistof geeft
vorstbescherming tot -40° C. De goedkopere soorten gaan minder ver, maar zijn voor
binnenlands gebruik meestal voldoende. In alle gevallen heeft de fabrikant corrosiewerende
middelen - z.g.n. inhibitors - toegevoegd, die de agressieviteit neutraliseren. Na
zo'n 2 à 3 jaar raken deze uitgewerkt en dient de koelvloeistof te worden vervangen. Het veel goedkopere
antivries moet zelf aangelengd worden met water. De toegevoegde hoeveelheid bepaald de
mate van vorstbestendigheid:
|
Koersblok |
Een
koersblok, in dit geval een houten exemplaar was een geheugensteuntje voor
de roerganger [SdZ]. Waarom zo'n
fraaie draaidoos en niet gewoon een logboek of een lei werd gebruikt is (althans
mij) niet duidelijk. Wie weet meer te vertellen?
Verwant: kompas, pelorus, uurbord, windstreken, zeilsteen. |
Kofschip |
Kof of kofschip. Groninger één- of tweemaster met hoge boorden en lange boegspriet. Het type wordt gezien als de opvolger van fluit- en katschip en sterk verwant aan de smak. De oorspronkelijk kof was bedoeld voor de kustvaart, was platboomd en had zwaarden, maar vanaf 1735 werd een dieper type gebouwd, waarvan het achterschip vrij sterk en het voorschip licht gepiekt was. |
Kogelkraan | Afsluiters voor
b.v. huiddoorvoer (tubelure) zijn er in meerdere typen. Meest bekend zijn de schuifafsluiter, kogelkraan
en vlinderklep.
Bij de schuifafsluiter wordt de schuif bediend door een draaiknop en de doorlaatopening is
daarmee erg precies te doseren. Nadeel is dat de kranen vaak niet honderd procent
afsluiten en dat veel slagen nodig zijn om de kraan te dichten. De kogelkraan werkt met
een hendel, die in één beweging van 90° de leiding opent of afsluit. Dit type sluit
zeer goed af, maar omdat water in de kamer van de bronzen kogel blijft staan, ook erg
vorstgevoelig (zie winterklaarmaken). Voor
scheepsgebruik is het dan ook verstandig te kiezen voor een kwaliteitskraan
met aftapschroef. Bijvoorbeeld de Groco afsluiter, die ook een
aansluitschroef voor een spanningsvereffeningsdraad
heeft. Het zal even zoeken zijn want in Nederland missen de standaard
kogelafsluiters deze voorziening.
Ook valt te overwegen gebruik te maken van kunststof kogelkranen. Deze professionele
kranen van het materiaal marelon kunnen niet stukvriezen. In Nederland o.a. verkrijgbaar
bij Bootplus. Marelon is een
gedeponeerde handelsnaam van het Amerikaanse Forespar Marine. De vlinderklep werkt ook met een
hendel, die in één beweging van 90° de leiding opent of afsluit en wordt
toegepast bij o.a. ballasttanks. Verder kennen we de vlinderklep
als gasklep in de vlotterkamer van carburateurs
|
Kogge |
De kogge
was een zeer oud zeegaand
vrachtscheepje, dat ook wel op de Hollandse en Zeeuwse binnenwateren voorkwam. Mogelijk
ontstond de kogge begin 12de eeuw uit-, of gelijktijdig met, het praktisch identieke tafelschip.
In West-Friesland (Noord-Holland) was kogge de benaming voor een waterschap
(ambacht) waar een baljuw de vorst vertegenwoordigde. |
Koken | Koken aan boord kan op
gas, elektra, diesel, petroleum of spiritus (brandalcohol). Voor- en nadelen op een
rijtje:
|
Koken en hakken |
De koker en hakker op een scheepswerf had een lawaaiig beroep. Hij was in de weer met een luchthamer en belast met het waterdicht maken van klinknaden bij stalen schepen. Voor het koken, afgeleid van het Engelse "to caulk", dat breeuwen betekent, werd de luchthamer voorzien van een kookbeitel, waarmee de rand van de aan de waterzijde liggende staalplaat als het ware verend op de onderliggende plaat werd geslagen. Scherpe randen bij hoekverbindingen werden afgerond met een hakbeitel. |
Kolderstok | Vóór de
toepassing van het stuurwiel rond 1700 werd het roer bij
grote schepen bediend door een lange roerpen (helmstok)
benedendeks, waar vertikaal scharnierend de eigenlijke bedieningsstok door een koldergat
of bril (sleuf in het dek) naar de hoger gelegen standplaats van de
"man te roer" liep. Deze kon die zogeheten kolterstok of kanterstok
naar links of rechts duwen waardoor het roer met een zeer kleine uitslag van niet meer dan
5 à 10 graden uit de midscheeps bewogen werd. De roerganger kreeg zijn commando's van de
stuurman en had geen zicht op voorsteven of water, maar wel op de zeilen. De besturing in die tijd hing dus grotendeels van de zeilvoering af.
Met de kolderstok kon slechts worden bijgestuurd. Dat gold zeker voor fluiten die hoofdzakelijk werden gestuurd met het zeil op de derde
mast. Het nagthuis was een aparte ruimte op de stuurplaats (hangplecht, pothuis).
Het bestond op grote schepen uit "een kas in vijf appartementen onderscheiden".
De twee buitenste "gemeenlijk voor de uur- of tijdglazen", de twee binnenwaartse
voor de "windwijzende compassen" en de middelste voor een "gansche kas
verligtende nagtlamp". Het nachthuis was vanwege het kompas "zonder yzer t'zaem
gezet". Zie ook de opengewerkte afbeelding van de Mayflower. Kolder heeft in dit
verband niets te maken met onzin of een hersenziekte, maar met "kelder". De
kolderstok was verbonden met de lager gelegen (kolder of kelder) helmstok.
|
Kombaars | Scheepsbenaming voor
een ruw wollen deken. Volgens Witsen was "Combaers"
een scheeps-bedt. De gehele kooi dus. Zie ook in zijn kombaars genaaid. |
Kombuis | Scheepskeuken. Het is de plaats aan boord waar het eten voor de bemanning wordt klaargemaakt. Ook de plek waar kombuispraat vandaan komt. Ook de plek waar soms wel iets te bederven valt en ook bekend als komboffie, de plek waar knus en warm een kop koffie genuttigd kan worden en de KID (Kombuis Inlichtingen Dienst) haar werk kan doen. |
Kommaliewant |
Kommaliewant is een benaming
uit de zeevaart voor
alle eet- en drinkgerei aan boord die, hoe kan het anders, ook met verve door pleziervaarders op binnenwater wordt gebruikt. De naam is vermoedelijk een overblijfsel uit de Franse
tijd, toen de bakken nog "gamelles" werden genoemd en het eetgerei
"gamellewant". Dit werd al spoedig verbasterd van "bakskemellewant"
via "bakskommaliewant" tot "kommaliewant".
Bij de marine werd de grote eettafel van de officieren gamelle genoemd. Nu nog kennen we "gamelle" als een grote geisoleerde bak om voedsel warm te houden
en te vervoeren (leger (veldkeuken), marine of scouting, maar ook wel bij grote evenementen). Verwant: bak, bakskist. |
Kompas |
Meer
uitleg dan dat een kompas werkt op het magnetische noorden is op deze site niet te vinden.
Bij het varen op binnenwater zal je het kompas alleen gebruiken om bij cardinale markering te bepalen aan welke kant je het
obstakel moet passeren. Bij varen op ruim water is het natuurlijk een ander verhaal, want
je zal dan ook echt je positie moeten kunnen bepalen en een koers uit moeten kunnen
zetten. Je krijgt dan te maken met zaken als ware koers, kompaskoers, variatie en
deviatie, stroom en wind, kortom klein vaarbewijs II.
Bij oudere vloeistofkompassen lag de kompasnaald op een spitse pen (taats) en had daartoe een harde holte, b.v. een robijn om zo min mogelijk weerstand te
ondervinden. Dat vrijwel wrijfloze "scharnier" noemt men een
taatslager. De vloeistof
was nodig om te voorkomen dat de naald bij zwaar weer los kwam en diende
tevens voor smering van het taatslager. De kompassen waren meestal gevuld met een mengsel van water, alcohol en
glycerine in een mij onbekende verhouding. Verwant: inclinatie pelorus, uurbord, koersblok, windstreken, zeilsteen. |
Kondwachter |
Een prachtige
marineterm die niets te maken heeft met de achterzijde of kont van het schip, maar alles
met kond doen (bekendmaken, kondigen). Het is de borglijn van een aan een
bakspier vrij van het schip gehouden sloep. Mocht de vanglijn vóór in de sloep breken dan giert de sloep door de kondwachter
met een klap naar boord en "kondigt" op die manier het breken.
Maar zelfs in de Maritieme Encyclopedie (afbeelding links) wordt kondwachter
geschreven als kontwachter en door schepelingen soms zelfs verbasterd tot "kouswachter". Naamsverwant: kont tegen de krib, kontlikker. |
Konijnenburg |
Emile van Konijnenburg [1869-1956] is vooral bekend geworden door zijn
3-delige werk: "De Scheepsbouw vanaf zijn oorsprong" dat door velen
als een standaardwerk wordt beschouwd en als zodanig geciteerd. Ook op
Vaartips. Na een voltooide studie aan de Polytechnische School in Delft trad
hij in 1892 in dienst van Rijkswaterstaat als civiel ingenieur. In het
buitenland was hij tijdens de eerste wereldoorlog belast met de uitvoering van werken in het Suezkanaal en maakte een ontwerp voor de haven van Suez. Daarna maakte hij
in Roemenië plannen en adviezen inzake de bedijking van de Donau en voor de
aanleg van een oorlogshaven aan de Zwarte Zee. Vervolgens werd hij in Nederland belast
met de normalisatie van de Boven-Maas, de voltooing van de scheiding van
Maas en Waal en de plannen tot kanalisatie van de Maas (o.m. het
Julianakanaal). Bij Rijkswaterstaat was hij van 1902-1917 de chef van zijn
assistent W.K. Versteeg die de ruim 150 tekeningen maakte welke Van
Konijnburg later uitwerkte tot de aquarellen. Bronnen: [Me4] en Henk Dessens in SdZ 10-1991 n.a.v. de tentoonstelling In jugendstil gevat [Maritiem museum Prins Hendrik 1991-1992]
|
Kooi
|
Kooi is
voor de zeeman zijn slaapplaats. Het kan een vast bed zijn of een hangmat.
Oorspronkelijk was de kooi een zeildoekse
hangmat met matras en hoofdkussen van 2 ellen lengte en 1 el breedte, rondom
met een touw of een sterk zeildoek geboord, die met vierlijnen aan
klamaai-ijzers (rondhouten of stalen buizen) werd opgehangen.
Genoemde maten zijn van na 1820. De el werd
toen gelijk gesteld aan 10 palm = 1 meter. Vóór die tijd was
de el 27 duim = 68,8 cm.
Er waren ook pijpkooien. Het zeildoek was dan rondom voorzien van
gaten waardoor een marlijn gehaald werd waarmee het zeil op een ijzeren raam
was strakgetrokken. Bij niet gebruik werd de pijpkooi tegen de wand
opgeklapt. "Kooien-af"
was het tijdstip waarop de manschappen, althans op de zeiloorlogsschepen, na avondappel hun opgerolde en
gesjorde kooien uit de kooiverschansing haalden en ophingen, waarna zij zich (niet het wachtsvolk) ter
ruste konden begeven. Die dubbelwandige "kooiverschansing" of een
constructie van netten of zeildoek (schanskleed,
vinkennet) was bedoeld als borstwering waarin vijandige kogels
en granaten konden worden gesmoord. De borstwering werpt
een vooralsnog onbeantwoordde vraag op. Werden het "natte kooien" bij regen
en/of zwaar weer met overkomend
water? Of was de kooi opgerold in een waterdichte "kooizak". Slapen gaan heet bij de marine nog steeds kooien-af.
Zie ook de uitdrukking kooischrobben.
|
Koopcontract | Voor particuliere koop of verkoop van een boot is hier een concept koopovereenkomst gebruikt pleziervaartuig te downloaden. |
Kop voor nemen | Wanneer een
stroomopwaarts varend schip draait om met de stroom mee te gaan varen. Verwant: opdraaien. |
Koplastig | De kop ligt dieper dan het achterschip, het schip is lastig op koers te houden, ook wel "boeglastig" of "hog". Bij harde wind zal het schip loefgierig of wreed op het roer zijn. De kop van het schip zal zich in de wind willen draaien. Verwant: stuurlastig. |
Koppel en vermogen | Bij motoren worden de
begrippen koppel en vermogen gebruikt. Het koppel van een motor, de
"trekkracht", wordt aangegeven in Newtonmeters (Nm). Dat is de kracht (N) die
door het verbrandende mengsel op de bovenzijde van de zuiger wordt uitgeoefend en via de
zuigerstang in een draaiende beweging wordt omgezet. Daar is een bepaalde armlengte (m)
voor nodig, in dit geval de lengte van de kruktap. Het maximale koppel is de maximale
"draaikracht" die alle zuigers tezamen bij een bepaald toerental (rpm of t/min)
aan de krukas geven. Het vermogen, weergegeven in kilowatts (kW) of paardenkrachten (pk) is wat moeilijker te bevatten. Hierbij gaat het om de geleverde arbeid per tijdseenheid. Ren je tweemaal zo snel naar de brievenbus dan je (even zware) buurman, dan lever je tweemaal zo veel vermogen. Het vermogen is via een formule rechtstreeks met het koppel verbonden. Als het koppel bij een bepaald toerental bekend is, kan het vermogen worden berekend. Alhoewel koppel en vermogen dus niet los van elkaar staan, zou je kunnen zeggen dat het koppel bepalend is voor het gemak waarmee een auto een caravan de heuvel opsleurt, terwijl het vermogen meer zegt over acceleratie en topsnelheid. Voor een waterverplaatsend schip is het maximale koppel (Nm/rpm) bij laag toerental belangrijker dan het vermogen (kW/rpm). Een relatief hoog koppel en daarbij behorende schroef betekent optimale voortstuwing en minder brandstofgebruik! Teveel vermogen is zonde en kan het stuurgedrag zelfs nadelig beinvloeden. Bron o.a.: www.autovisie.nl. Verwant: dieseltechniek, Pk/Kw en rompsnelheid. |
Koppelsluis | Een koppelsluis
is een schutsluis die gekoppeld is aan een andere sluis en daarmee een
trapsluis vormt. Zo'n sluizencomplex als geheel
wordt ook wel koppelsluis genoemd worden. Verder komen we de benaming tegen als
aanduiding voor een sluis die twee bestaande wateren van verschillend kaliber
(b.v. rivier / kanaal) met elkaar "koppelt". Verwant: getijdesluis, waaiersluis, schepradsluis. |
Koppelverband | In koppelverband varen was het duwen door een gemotoriseerd binnenvaartschip van een niet gemotoriseerd schip, maar ook wel voor het duwen van duwbakken. De benaming koppelverband had te maken met het strak aangebonden duwschip waardoor de combinatie een stijve eenheid vormde. In bergvaart werden aken en motorschepen kop en kont aan elkaar gebonden en in dalvaart naast elkaar. Zie voor het onwrikbaar met elkaar verbinden het artikel koppelsysteem op binnenvaarttaal. Verwant: duwvaart. |
Korenlichter |
De korenlichter is een Amsterdams graanschuit. De koornligter of kooreschuyt was een vaartuig zonder masten met hoge ronde luiken dat gebruikt werd om graan uit zeeschepen over te nemen. Het is de vraag of de koornligter tot een bepaald type gerekend mag worden, want voor het korenlichten gebruikten de graanfactorijen ook de kleine schuiten met bijna platte luiken van de schuitenvoerders, die tot het "Klein Schuitenvoerdersgilde" behoorden en de damloopers. |
Korfs en korter |
Korf is de benaming voor een paar houten spanten/krommers tegenover elkaar. Bij kleine gebruiksboten werd het aantal korven wel als aanduiding voor de lengte cq grootte gebruikt, b.v: acht- of negenkorfs praam. In Amsterdam werd de grootte van de groenteschuitjes daar ook mee aangeduid, maar men sprak daar van kort i.p.v. korf en het aldus ontstane acht- of negenkorter werd tevens de benaming. Auteur Gerrit Schutten van Verdwenen schepen vertelde me dat hij denkt dat deze "verspreking" is ontstaan door onbekendheid met de materie. |
Kortstaart | Buitenboordmotoren bestaan in een kortstaart- en langstaartuitvoering. Kijk voor uitleg en toepassing bij trefwoord langstaart. |
Korvet |
Het korvet (of de korvet) was een lichtgebouwd, snelvarend driemast oorlogsschip met weinig diepgang uit de 18e en 19e eeuw. Het uiterlijk van een brik of fregat, maar groter dan een brik en kleiner dan een fregat. |
Korvijnagel |
Houten of metalen
pen om een lijn mee vast te zetten. Albert Chambon heeft het in zijn
"Marinetermen" over "van paardenvleesch, een speciaal soort hout, van
koper of van ijzer". De Korvijnagel wordt in een plank met meerdere gaten
[nagelbank of borstbalk] gestoken en heeft een verdikkking, die er voor zorgt dat de nagel
niet door de nagelbalk heen valt. Ook bekend al: konfijnagel of karvielnagel.
Mogelijk is korvij een nevenvorm van karviel. Karveel of karviel was ook de
benaming voor een zwaar hijsblok en niet te vergeten voor
gladboordige schepen. Houtspecialist Willem Hurkmans geeft uitleg over wat Chambon paardenvleesch noemt. "Het is een harde, goed splijtvaste houtsoort met fijne structuur die vroeger veel uit Suriname werd ingevoerd onder de meer gebruikelijke naam bolletrie. De Engelse naam is Bullet tree. Wetenschappelijke naam Manilkara bidentata, de boom behoort tot de familie Sapotaceae. Het hout heeft een roodachtig geelbruine kleur, maar vers gekapt vleeskleurig, vandaar de naam. De tegenwoordige handelsnaam is Massaranduba en het hout wordt veelal in tuincentra aangeboden. Ondanks de hardheid is het vrij goed te bewerken met uiterst scherp gereedschap. De kwaliteit is wellicht iets minder dan vroeger, wat niet ligt aan de soort maar aan het op jongere leeftijd kappen van de bomen". |
Kotter |
De kotter is van oorsprong een rondspant snel zeilscheepje dat een tiental stukken geschut voerde. Een hoge steile rechte steven, één langsscheepsgetuigde, achteroverhellende mast met steng, waaraan een gaffelzeil en een gaffeltopzeil werden gevoerd met aan de voorstag wel tot vier stagzeilen. De kotter is in vele landen verder ontwikkeld met een enorme variëteit in typen. Ze werden vooral gebruikt in de visserij, maar ook in loodswezen, douane en vrachtvervoer. |
Kotterstag | Een kottergetuigd schip heeft meerdere voorzeilen. Aan de voorstagen wel tot vier stagzeilen. Zie "kotter" hierboven. Vandaar dat een extra stag tussen voorstag en mast kotterstag genoemd wordt. Bij zwaar weer wordt hier het stormzeiltje gehesen. |
Kous |
De metalen
of kunststof ring in het oog of lus van een staaldraad of touw. Staaldraad
terminal en touwoog met
bindsels.
|
Kraaienest |
Zal tegenwoordig
wel kraaie[n]nest heten, hoewel de naam niets te maken heeft
met de vogel, maar wel met kraaien = luidruchtig kond doen. Denk bij "kond
doen" b.v. aan de oproep van de muezzin tot "haast u naar het
gebed" welke vijf keer
per dag vanaf een minaret plaats vindt. Tegenwoordig mechanisch (ook in ons
land). Het kraaienest was de uitkijkpost op het hoogste punt van het schip, dus meestal in de top van de grootbramsteng of kruisbramsteng en diende om de kenning (grens van het gezichtsveld) te vergroten. Zo'n mastkorf, mars of topkasteel bestond al zolang als de zeescheepvaart. De taak van de uitkijk was het spotten van land of andere schepen. Om in de sterk zwaaiende mastkorf te komen, moest de uitkijk in het want op de weeflijnen of wevelingen (dwarstouwtjes) naar de zaling klimmen, daarna langs een kleine valreep klauteren, om met zijn hoofd het valluik te kunnen openstoten. Was hij met de armen door het luikje, dan kon hij zich aan een handvat omhoog hijsen en viel het luik dicht. De uitkijk zat dan op een klein bankje als een haring in de ton [H&R]. Het kwam bij onervaren gasten nog wel eens voor dat "Land in zicht" werd geroepen terwijl het slechts om boterland ging, een wolk of nevelbank aan de kim. Je had ook nog een neuskijker, maar dat was de uitkijk vóór op het schip, die in onbekend water voor klippen en andere obstakels moest waarschuwen. Verwant: kraak, torenkijker. |
Kraak |
Kraak is de benaming voor een oud zeegaand scheepstype, maar ook voor een type binnenvaarder. |
Kraanbalk | Op oude
schepen de zware eikenhouten balk die schuin naar buiten gericht, op de bak van het schip lag. Het uitstekende gedeelte werd ondersteund
door een steekband of drukker, die doorgaans met enig snijwerk
versierd was. Soms werd de drukker gevormd door de achterzijde van de regeling van het galjoen. In de kop van de kraanbalk waren twee à drie
schijven aangebracht met daaraan een katblok waardoor een
gijn geschoren werd om b.v.
het tuianker te
hijsen. Men noemde dat ankerkatten,
penteren, of katten en vissen. In dat geval werd het
takelstel een katgijn, vis-of kiptakel of kattakel genoemd.
|
Kraanlijn | De kraanlijn of dirk is de lijn die de giek (gaffel) of laadboom omhoog houdt. In oude woordenboeken komt "kraanlijn" niet voor. Wel "kraallijn": Kraallijn dient, om de groote gij van de bezaan, onder het bijzetten en bergen, op en neer te halen tot aan eene kraal, genaaid op het achterlijk, zoo ver beneden den kop als het bovenlijk lang is [J.Pan 1857]. Is kraanlijn wellicht een verbastering van kraallijn? Verwant: kloot. |
Kraanzaag |
Een kraanzaag is een werktuig om boomstammen tot balken en planken te zagen en werd ook in de scheepsbouw gebruikt. De zaag bestaat uit een lang zaagblad dat aan beide uiteinden een dwars handvat heeft en wordt door twee personen bediend. De te zagen balk of boom lag op een zaagstelling van schragen en was met een krijt-slaglijn afgetekend. Eén zager stond aan de bovenkant, de ander aan de onderkant. De onderzijde heet de trekkant omdat de onderste man de zaag naar beneden trekt en mede naar boven brengt, terwijl de bovenste man hoofdzakelijk stuurt. De zaagtanden zijn dan ook naar beneden gericht en het handvat aan de trekkant is afneembaar, zodat de zaag gemakkelijk uit de snede of zaagstelling kan worden genomen. Voor het zaagwerk tot planken werd meestal een raamzaag gebruikt. Het blad is korter dan de kraanzaag en gevat in een raam. De stijvere constructie had waarschijnlijk tot voordeel dat hij beter te sturen was. |
Krabben | Als het anker over de bodem trekt zonder dat het in de grond blijft steken. Het anker is driftig. |
Kramgaren | Het dunne touw waarmee zeilen aan het rondhout (giek, gaffel) worden bevestigd. De rand van het zeil, het onder- of bovenlijk is voorzien van verstevigde kramgaten. |
Krengen of kielen |
Krengen of kielen is het droogvallend schip op de kiel scheef laten vallen, of een drijvend schip via een lijn aan de mast scheeftrekken, om onderhoud of reparatie aan het onderwaterschip te plegen. In de binnenvaart bekend als krengen en in de zeevaart als kielen. Ook bekend als overwerpen of opzij halen. Een schip, onderwater lek geworden, vond zig aan een Kust, voor welke het steil-diep was, en wierd aldaar aan het Land gebragte, en by een geschikte Kanon gekielhaald, en vervolgens gekalfaterd; de groote Ree (ra) diende tot Schips ophouding [CvY, blz 360]. Het "op zij" halen werd ook wel blazen of opblazen genoemd: Van outs wierden blaesbalcken gebruickt, daer men wint mede in de schepen blies (de zelve boven dicht gemaeckt zijnde) om te zien of zy dicht waren. [Witsen, blz 485]Verwant: breeuwen, kalfaten, kroppen, hulk. |
Krib | Een
gedeeltelijke dam loodrecht op de stroom en meestal tegenover elkaar liggend aan de oevers
van het zomerbed van een rivier aangebracht ter stabilisatie van de stroom in het zomerbed. Tot het eind van de achttiende eeuw
bestonden kribben nog niet. De rivieren waren vrij om tussen de bandijken (huidige
winterdijken) hun eigen loop en ondieptes te vinden. Rivierschepen liep niet
zelden vast. Langzamerhand ontstonden "getemde" rivieren met kribben,
zomerdijken en uiterwaarden zoals we nu kennen. Verwant: neer. |
Krimpende wind |
Je spreekt van een krimpende wind (ook wel afflauwen of inhalen genoemd) als de windrichting op de kompas- /windroos verandert tegen de wijzers van de klok in. De roos kent een verdeling in 360 graden, waarbij 90º staat voor oostenwind, 180º voor zuidenwind, 270º voor westenwind en 360º/0º voor noordenwind. Bij een krimpende wind neemt het aantal graden af. Een wind die krimpt van zuid naar oost draait van 180º naar 90º. Het aantal graden "krimpt" dus. Het woord krimpen staat oorspronkelijk ook voor verslechteren of ongunstig. Doorgaans klopt dat wel, want een krimpende wind gaat meestal samen met het krachtiger worden van de wind en een weersverslechtering. Vroeger zei men: "De wind schraalt of scherpt". Met scherpen bedoelde men dat de wind naar de verkeerde hoek ging. Verwant: ruimende wind en weer. |
Kromsteven | Verzamelnaam voor tjalkachtigen. Oude scheepstypen zijn o.a: pramen, bolschepen, kraken, ponen en de wijd- en smalschepen die we tegenwoordig tjalken noemen. Bij vissersschepen kan je denken aan kwak en botter. Nicolaes Witsen had het niet zo op kromstevens getuige zijn beschrijving in "Aeloude en hedendaegsche scheeps-bouw en bestier uit 1671". "[...] eigentlijck een geslacht van scheepen op de Maes gebruickelijck, zijnde breet-achtigh, voor hoogh, en hout voor scheen hebbende, wiens mast boven krom, het roer vry breedt: niet als te langh: zijn stijf op het water. De Steven is geboggelt, en wanschapen gemaeckt". Verwant: steilsteven, rechtsteven. |
Kroonspaak | De kroonspaak is de gemerkte spaak van het stuurwiel. Wanneer deze naar de bovenzijde wijst, staat het roer midscheeps. Bij stuurwielen met meerdere omwentelingen gaat dit niet bij elke omwenteling op. |
Kruiphoogte |
De
kruiphoogte van je schip is de afstand van het wateroppervlak tot het hoogste punt. Eigenlijk wordt bedoeld de doorvaarthoogte die je veilig kunt aanhouden zelfs met een beetje golfslag. De hoogte kan je het best meten met het onbemande en lege schip voor de wal. Als je daarna de vlaggenstok voor het geusje op de voorsteven net zo hoog maakt als je kruiphoogte (nou ja, een centimeter hoger) heb je een handig hulpmiddel bij doorvaart van lage bruggen. Forumlid Klaas Bakker had nog een betere tip. Gebruik bij lage bruggen i.p.v. je vlaggenstok een buigzaam wilgentakje dat je op juiste lengte hebt gesneden met aan de bovenkant b.v. een stukje rode tape. |
Kruiplijn (kruiplijnvaart) |
Kruiplijn is een
ander woord voor kruiphoogte en wordt gebruikt in de zee-riviervaart. Een kruiplijner is
een klein zeeschip (coaster) met dusdanige afmetingen dat ook rivieren, meren en grotere kanalen
kunnen worden bevaren. Het laadvermogen gaat meestal de 3000 dwt (deadweigt tonnage) niet
te boven, de diepgang niet meer dan vijf meter en de hoogte niet meer dan negen meter.
Deze vaart wordt ook wel kruiplijnvaart of
binnen-buitenvaart genoemd. De kruiplijncoaster
zelf
oneerbiedig platluis. Verwant: estuaire vaart, cartonexport. |
Kruipolie | Kruipolie
wordt vooral gebruikt om vastzittende onderdelen als bouten los te weken.
Het meest bekende merk is
WD-40. De
zeer dunne olie kruipt overal tussen en is daardoor minder (zeg maar niet)
geschikt als smeermiddel. De kruipolie werkt het best wanneer het een etmaal
kan inwerken. Vastzittende bouten kunnen ook nog steeds losgeweekt worden
met Coca Cola (probeer maar) en indien beschikbaar, met het vluchtige aceton. Verwant: ontroesten, roest en vliegroest. |
Kruisbark
en -brik |
Een kruisbark is een omgetuigd volschip waarbij de ra's van de kruistop weggenomen zijn en vervangen door een gaffeltopzeil. Volschepen die een kruismast met slechts één steng voeren die getuigd was met één of twee ra's en zonder bagijn werden eveneens kruisbark genoemd. |
Kruiserhek |
Kruiserhek is de
benaming voor het achterschip (de kont van een motorschip) dat vanaf het dek
recht naar beneden loopt en waarvan alleen het onderste deel geveegd is. In
het weekblad De Ingenieur van 1916 vinden we dat met
deze bouwwijze reders voor dezelfde prijs vrachtschepen met een
grotere tonnenmaat en lager brandstofverbruik in de vaart konden brengen. Omdat de
vorm tijdens WO I voor het eerst werd toegepast op oorlogsschepen, ontstond
de naam kruiserhek.
In een aflevering van het
tijdschrift Schip en Werf uit 1940 vinden we een voordracht
van de onderdirecteur van het Nederlandsch Scheepsbouwkundig
Proefstation te Wageningen) waaruit de volgende passage:
N.B. bij een elliptisch hek ontbreekt een geveegd deel, maar
heeft het achterschip tot boven het schroefraam een doorlopende ronde
elliptiche vorm. |
Kruis snelheid |
De vaarsnelheid
waarbij het schip zich het beste thuis voelt; dus ook de bemanning. In de beroepsvaart, in
geladen toestand, dienstsnelheid genoemd. Het benodigd vermogen daartoe heet dienstvermogen. Schip vaart niet op topsnelheid maar heeft toch behoorlijke vaart. Het dal van de boeggolf valt mooi samen met de top van de schoudergolf (de plaats waar de kromming van de waterlijnen het grootst is) zodat beide golfsystemen elkaar afzwakken en de hekgolf is niet buitensporig. Zie ook Froudegetal. Motorgeluid is niet overheersend, brandstofgebruik meest economisch per afgelegde afstand. Bestuurbaarheid optimaal, trillingen minimaal. Proefondervindelijk zal je vast moeten stellen wat voor jouw schip de ideale kruissnelheid is. Voor de economische snelheid, in de praktijk is dat meestal de kruissnelheid, is voor kleine schepen natuurlijk weer een vuistregel voorhanden. De snelheid in zeemijlen is gelijk aan de wortel van de waterlijn in voeten. Verwant: rompsnelheid. |
Kubboot |
De kubboot was een open houten roeiboot op spanten voor het uitzetten en binnenhalen van palingkubben. De kubbootjes dienden vooral als volgbootjes van de grotere schokkers en botters, want de kubben bevonden zich op ondiepe plaatsen waar het grote schip niet kon komen. |
Kuildek | Oorspronkelijk was het kuildek het geschutsdek. Bij linieschepen met meerdere geschutsdekken ging dat niet meer op en was "kuildek" het dek onder het boven- en opperdek, zie dekken van een linieschip. Tegenwoordig wordt met kuildek een verlaagd gedeelte van het bovendek bedoeld. Een kuildekschip is b.v. een koopvaardijschip (zeevaart) waarbij kampanje en brug in elkaar overgaan, zodat er tussen brug en bak een "kuil" is [Me4]. Verwant: koebrug. |
Kuiptent |
De
kuiptent of kap (sprayhood) is het zorgenkindje van menig bootbezitter. De
meest bekende materialen zijn Bisonyl, Markilux en Stamoid. Elk materiaal heeft voor en
nadelen. Bisonyl is sterk en goedkoper dan Markilux en Stamoid, maar heeft een
plastic-achtige uitstraling en is weinig UV-bestendig. Het verhardt snel en het ademt niet
waardoor condens optreedt. Markilux en Stamoid zien er beduidend beter uit en zijn
ademend, dus geen of nauwelijks condens, maar zijn minder sterk dan Bisonyl. Stamoid is
dunner en gladder dan Markilux. Het veel bejubelde reinigen met een
hogedrukspuit is niet aan te raden. Mogelijk overleeft Bisonyl
het, maar de echte ademende tenten gaan geheid naar de knoppen of zijn in
het gunstige geval sterk verouderd. Gebruik de hogedrukspuit ook niet voor het schoonmaken
van teakdekken. In principe gaat een kap die goed schoongehouden wordt zo'n 10 tot 15 jaar mee. Het probleem zit echter bij de ritsen en plastic ruiten. Ritsen zullen na een jaar of vijf stroever gaan lopen en ruiten zullen langzamerhand "matglas" worden, hoewel dat sterk samenhangt met de gekozen kwaliteit. Het komt er op neer dat het verstandig is niet te besparen op de aanschaf, maar gewoon goed spul van een gerenommeerde zeilmaker aan te schaffen. Desondanks zal elke overwintering een enorme aanslag op de kap en het stikwerk betekenen. Beter is de kap te verwijderen en een winterkleed toe te passen, of de boot overdekt te laten overwinteren. Het valt te overwegen om zeil, bootkap of tent professioneel te laten reinigen. De vraag is of de kosten opwegen tegen het vervroegd aanschaffen van een nieuwe kap. |
Kwak |
De kwak is een Volendammer botter, een slag groter dan de Zuiderzee botter en zeer stabiel. In tegenstelling tot de botter heeft de kwak weinig zeeg. |
Kwakel |
Een kwakel is een hoge
smalle loopbrug naast een ophaalbrug. Beide bruggen horen bij elkaar. De ophaalbrug werd
opgehaald als er een schip met hoog opgetaste lading moest passeren. Vanwege de toenmalige
(19e-, begin 20e eeuw) drukke vaart was het best handig om zo'n hoge kwakel te hebben.
Lopend hoefde je dan niet te wachten voor de brug, want in de praktijk bleef de ophaalbrug
gemakshalve vaak open staan. Uiteraard gold dit niet voor schepen met staande mast. Joke
Hanselman uit Dordrecht stuurde een foto van de prachtige zelfgemaakte ophaalbrug met
kwakel bij haar huis. De naam kwakel, mogelijk een verbastering van kwaak, een plank over een sloot, kon echter ook gebruikt worden voor een alleen liggende hoge loopbrug en voor een ophaalbruggetje met slechts één ophaalboom waaraan een juk met in het midden een oog is opgehangen met aan de uiteinden twee kettingen, die het loopvlak van de brug omhoog tillen. Door de hefboomwerking is zo'n bruggetje zeer snel en met weinig kracht te openen. |
Kwartier |
Bij de koopvaardij
werd de officier van dekdienst, meestal de eerste of tweede stuurman, kwartiermeester
genoemd. Met kwart wordt een vierde deel aangeduid. Daar komt
de naam dan ook vandaan. Het betreft elk
van de vier groepen van de bemanning die beurtelings wachtlopen: het stuur- en
bakboordskwartier of -wacht. Als de groep van het stuurboordskwartier wacht
houdt, heeft de andere groep rust en omgekeerd. De begrippen stuur- en
bakboord hebben overigens niets met de zijden van het schip
te maken. Het was gewoon een benaming uit de zeiltijd. In elk geval werden
de twee wachten verdeeld tussen de tweede en eerste stuurnan. Toch was de verdeling op de schepen van de VOC niet in vieren. Drie
kwartieren bij de uitreis en twee op de thuisreis. Ze werden genoemd naar de de prinsen
van Oranje. Je had het prinsenkwartier, het graaf Maurits-kwartier en het graaf
Ernst-kwartier. Zij stonden onder het bevel van een kwartiermeester. Hier
ligt ook de oorsprong van kwartierliederen (pordersliederen
of roerzang), zo genoemd naar het gezang bij het porren van de
eerste wacht. Dit gebeurde
's avonds tegen acht uur door de provoost, die met zijn roede van
justitie drie harde slagen tegen de grote mast gaf en daarop (althans
volgens overlevering) luidkeels
in gezang uitbarstte dat volgens een geijkt schema verliep met doorgaans als
einde:
|
Heel graag op- of aanmerkingen. |
Op alle materiaal
(layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming.
Mocht je ondanks
alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.