|
|
|
Samoreus |
De samoreus was een rivierschip, een aak met brede stompe kop en werd hier ten lande verbasterd als sammereus, maar vanwege de vaart op steden in het Duitse Rijngebied ook wel keulenaar genoemd. |
Scepter |
Scepters (schepters,
of Oudnederlands: tarmen) zijn staanders in een scepterpot op het boord,
waar aan de bovenzijde en soms halverwege een lijn (de reling) door gespannen wordt.
Meestal is dat RVS-draad. De scepters vormen op houten en
polyester schepen een bron van zorg. Bij oudere schepen hebben scepterpotten de onhebbelijke
gewoonte zich los te werken en lekkage te veroorzaken. Enige remedie: verwijderen - meestal geldt dat dan ook voor
andere puttings en beslag - , de gaten goed schoon
maken en schuren en de zaak opnieuw monteren met een goede kit
voor afdichting. Bij polyester dekken dient een tegenplaat (backing plate of
chainplate)
gebruikt te worden anders kan stress cracking
(craquelé)
optreden doordat het dek terplekke gaat bewegen. Dit kan ook
gebeuren wanneer een te dunne plaat werd toegepast, of een plaat zonder vulmateriaal
tegen een ongelijk gedeelte van het laminaat werd aangebracht en daardoor maar
op enkele punten draagt. Een veel voorkomde fout (ook bij
werven) is dat men bij een ruw/ongelijk stuk laminaat bij montage van de
tegenplaat keurig "putty"
heeft gebruikt, maar de bouten direct heeft aangedraaid waardoor de nog natte kit
er tussen uit is geperst. Een andere betekenis van scepter is boomijzer. Dat is het liervormige of gesloten ijzer op boeisel of zetboord waarin vaarboom, pikhaak, fokkeloet en slaggaard liggen [Huit]. |
Schaft | Het eten aan boord. Voeding en drank aan boord van Nederlandse oorlogsschepen werd gratis aan de bemanning verstrekt. Dit was geregeld in de artikelbrief van de Staten-Generaal van 16 juni 1654. Deze regeling bleef, met kleine veranderingen (zo werd de 'peeckelharingh' al snel afgeschaft), tot 1808 van kracht. Er werd driemaal daags geschaft. De maaltijden werden gezamenlijk genuttigd in een zogenaamde bak: een groep van zeven à acht man die ongeveer hetzelfde werk deden. |
Schaloos | Heel wat anders dan schadeloos. Een schaloos schip is een zwaar beschadigd schip. |
Schansloper |
|
Schavielen | Het doorschuren van touwwerk door het voortdurend ergens langs schuren. Het kan voorkomen worden door een smarting aan te brengen. |
Scheepsbeschuit | Een
hoofdbestanddeel van de scheepsvoeding vanaf de 16e eeuw was hart broot of kaak,
dit als tegenstelling tot gewoon week brood. Het deeg van tarwe- of roggemeel
werd zonder gist twee maal gebakken tot droge zeer goed houdbare koeken. Dat
scheepsbeschuit leek in niets op het brosse beschuit dat wij nu kennen en was zo hard dat
het door de meeste schepelingen alleen geweekt gegeten kon worden. Door de enorme vraag
van de Oostindische Compagnie, de Westindische Compagnie, de walvisvaarders, de
Oostzeevaarders en alle andere schepen die vanuit Holland vertrokken, ontstond in de 17e
eeuw rond de graanmolens van de Zaanstreek, vooral in Wormer en Jisp, een bloeiende
industrie om deze tweeback in kaaktonnen aan te leveren. Men spreekt dan
in Wormer over tientallen, sommige bronnen over wel 150 beschuitbakkerijen. De
Amsterdamse bakkerijen
op de Anjeliersgracht (Jordaan, toen nog "Het Nieuwe Werck" of
"Jardin" geheten), die de handelsvloot ook van scheepsbeschuit voorzagen, hadden
daar behoorlijke concurrentie van. Vanaf de 19e eeuw werd een onderscheid gemaakt tussen
hard brood (grijs brood), scheepsbeschuit en zeekaak. De marine kende ook nog ziekenbrood,
een fijner soort beschuit [PleC] en in de onderzeedienst voor
korte tijd ook "krimpertjes", een verfijnder en speciaal geprepareerd hard
brood, dat echter geen succes was. Zie ook zeemanskost. |
Scheepsboot | Scheepsboot is een oude benaming voor een bijboot (volgboot) die bij een groter schip hoort. Zie boot. |
Scheepsbouw |
Bij de bouw van een houten schip werden eerst de
kielbalken gelegd en aan
elkaar verbonden, daarna de voor- en achtersteven opgericht. Na het
oprichten van de stevens pasten Nederlandse scheepsbouwers vervolgens twee
methoden toe. Volgens de door Nicolaas Witsen beschreven methode werden
eerst de huidplanken aangebracht en daarna de spanten, de zogenaamde
huid-eerst methode. Volgens Cornelis van Yk werden na de oprichting van de stevens
enkele spanten geplaatst. Daarna bepaalden de scheepsbouwers met
buigbare
stroken (centen) de vorm van het schip, waarna zij de overige spanten
aanbrachten. Bij de bouw van binnenschepen bleef de huid-eerst bouwwijze tot het einde van de houten scheepsbouw in gebruik. Er werd tot ver in de negentiende eeuw, op het oog en ervaring gebouwd.
|
Scheepsbijgeloof en -wijsheden |
Het
gebruik om een nieuw schip te dopen stamt af van de oude Grieken, die meenden dat er
magische kracht zat in de naam van een schip. Om de zeegoden gunstig te stemmen en de naam
te bekrachtigen brachten zij een plengoffer voordat het schip te water werd gelaten. Ze
lieten wijn, olie of offerbloed over de boeg vloeien, soms zelfs menselijk bloed. Veel
later werd bij de doop van een schip een fles bloedrode wijn tegen de boeg stukgeslagen en
inmiddels is het ritueel vervangen door het stukslaan van een fles champagne. In de streng
gelovige vissersdorpen doopte men liever met water uit het visgebied, omdat dat "een
boot van werkende menschen betaamt". Toch begon het toekennen van een
scheepsnaam in de Nederlanden pas aan het eind van de 15e eeuw. Tot die tijd duidde men in
het algemeen een vaartuig aan met de naam van de schipper. Tijdens de overdracht van de
werf aan de eigenaar werd er niet gedoopt, maar wel menig glas geheven. De werfbaas sprak
de traditionele zegenwens: "Sinjeuren, daer hebje haer, behouwe vaert
dermee", waarop de eigenaar - eveneens traditioneel - antwoordde: "Zoalst
God belieft". Toen het dopen wel gemeengoed geworden was werd in het Calvinistische Nederland nog tot het begin van de 20e eeuw door de scheepsbouwers de verzen 21 t/m 30 van psalm 107 uit het Oude Testament voorgelezen of andere keuze van verzen uit: De Godvreezende Zeeman of de nieuwe christelijke zeevaart uit 1856. Voor het herdopen werden daarom nogal eens "foefjes" bedacht. "Water van het eerste tij" is er zo een. Tweemaal per dag wordt het eb en vloed. Met het "eerste tij" wordt het eerste wassende water (vloedstroom) van die dag bedoeld, waaraan speciale kracht wordt toegeschreven. Wanneer de oorspronkelijke naam echter zonder doopplechtigheid tot stand was gekomen, was het geen enkel bezwaar het schip van naam te veranderen, mits het alsnog gedoopt werd. Kijk voor het dopen van schepelingen bij goden. Meer (zeemans, schippers of vissers) bijgeloof en wijsheid:
|
Scheepskameel |
De vaarweg naar zee vanuit Amsterdam was alleen mogelijk via de Zuiderzee,
waarbij vele ondieptes gepasseerd moesten worden, te weten Pampus,
Muiderzand, het Vormt bij Urk, Enkhuizerzand, het Vrouwenzand bij Stavoren
en het ondiepe Wad. De ondiepte bij Pampus gaf een probleem. Om Pampus te passeren werd op 14 april 1691 namens de Amsterdamse stadstimmerman Meeuwis Meindertsz. Bakker bij de Staten Generaal octrooi aangevraagd voor zijn uitvinding van de scheepskameel. In 1775 noemt Egbert Buys in zijn "Nieuw en Volkomen Woordenboek van Konsten en Weetenschappen" echter Cornelius Meyer als uitvinder. Op een prent uit 1672 is inderdaad een soort droogdok te zien waar een schip in binnenvaart, maar voor zover bekend heeft dit nooit gewerkt. Mogelijk is Meeuwis Meindertsz. Bakker daardoor wel op een idee gebracht. Zijn "loffelijk middel" bestond uit twee afzonderlijke houten caissons waarvan de binnenkant de negatiefvorm van een scheepsromp had. De caissons waren verdeeld in waterdichte kamers die konden worden gevuld door inlaten. De bijna geheel gezonken caissons werden aan weerszijden van het schip geplaatst en door middel van kabels aan elkaar bevestigd, waarbij het schip met schoren rechtop gehouden werd. Daarna werden de kamers leeggepompt, waardoor het schip gelicht werd. Het geheel van schip en kameel kon dan voorzichtig onder eigen zeil de ondiepte van Pampus passeren, of werd door waterschepen of sleepbotters naar diep vaarwater gesleept. Cornelis van Yk schreef in 1697: "Zelden zijn nieuw-gevonden konsten ten eersten tot het toppunt haarer volmaaktheid gesteigerd. Want zoo heeft men al voor veele jaren, om onze Groote en diepgaande Scheepen in Zee te brengen, wegens de Ondiepheid onzer Rivieren, en Zeegaten, getragt, dezelve, waar 't mogelijk, door ledig Vatwerk, zo Pypen, als Voeder-vaten, op te ligten, en te doen ryzen. Dog was dit Werk, om het by een-schikken der Vaten, een ellendige Talmery, en veel Arbeids onderworpen". Hij noemde de kamelen wanschepsels, maar tegelijkertijd: "Een loffelijk middel om Scheepen wel 5 a 6 en meerdere Voeten te ligten en over Slijke en Zande te brengen". Kamelen bleven in gebruik tot in 1824 het "Groot-Noordhollands Kanaal" werd geopend. Zie de route die de schepen tot die tijd moesten volgen. Vanaf 1857 is er nog een tijdje sprake geweest van kettingvaart om de grotere zeeschepen met een ketting-stoomsleper dwars door de modder van het Pampus te trekken i.p.v. de lange route met jaagpaarden door het Noordhollands kanaal, want alleen bij zeer gunstige bakstagwind was het smalle kanaal door grote schepen te bezeilen. Er schijnen twee kettingsleepboten in gebruik te zijn geweest, de Pampus en de Hercules, die de schepen over de 6000 vaam lange ketting tot aan de Markerkuil trokken. Omstreeks 1864 werd de dienst vanwege vele klachten (van vissers?) opgeheven en met de opening van het Noordzeekanaal in 1876 was de route door het Noordhollands kanaal niet meer nodig. In de Jiskefet sketch
scheepskamelen geeft
Michiel Romeyn duidelijkheid over "scheepstaal" als: kneukers, kneukeren,
neug, rachels, heugers, hoender, krek, roegen, loer, knaning, hoenpukken en riegeren.
De scheepskameel zelf komt niet aan bod. ;-) |
Scheepskist |
Een scheepskist is een stevige houten kist die vroeger door zeelieden werd gebruikt om hun persoonlijke spullen en benodigdheden tijdens lange reizen op zee in op te bergen. Deze kisten waren meestal eenvoudig maar zeer stevig gebouwd om de ruige omstandigheden aan boord van een schip te doorstaan. Ze dienden vaak niet alleen als opslagplaats, maar ook als zitplek en soms zelfs als slaapbank.. Kijk bij plunjezak van een matroos wat er in de negentiende eeuw zoal in zat. |
Scheepskost | Zie zeemanskost, victualien en victualielijsten uit 1697, 1775 en 1950. |
Scheepsnaam | Om het aanroepen
van een schip mogelijk te maken dient het een scheepsnaam of kenspreuk te voeren, welke
aan de buitenzijde in lichte letters op een donkere achtergrond (of andersom) is
aangebracht [Art. 2.01 BPR]. Vooral in de binnenvaart vinden we traditioneel spreuken en
combinatienamen, vaak samengesteld uit de eerste twee letters van kinderen en geliefden.
Merkwaardig is dat nog steeds veel Latijnse namen voorkomen, terwijl we mogen aannemen dat
de schipper deze oude taal niet spreekt. Het lijkt een vastgeroest overblijfsel uit de
kerktaal van de katholieke kerk, maar wordt ook met verve door protestanten en niet
gelovigen gebruikt. Dus nog steeds vinden we ook bij nieuwbouw namen als: Quo Vadis
(waarheen gaat gij?), Linquenda (alles achter moeten laten), Nulli Cedo (ik
wijk voor niemand), Deo Juvante (met Gods hulp), Dei Gratia (Gods genade:
varen zonder te weten waarheen?) en verzin het maar. De reformatorische en
nogal pedante toevoeging "Deo" komt steeds minder voor. Hoewel het
vroeger uit (bij)geloof uit den boze was, is het tegenwoordig gebruikelijk dat de scheepsnaam
wijzigt bij het overgaan naar een nieuwe eigenaar. Oud varensgasten die op
fora op zoek zijn naar hun vroegere schip komen daardoor vaak
geen steek verder. Een oud fotootje biedt soms uitkomst. Verwant: Latijnse scheepsnamen, dopen, praaien, thuishaven, . |
Scheepspraat | Veel hedendaagse spreekwoorden en gezegden hebben een maritieme oorsprong. Zie uitdrukkingen. |
Scheepsschroef | Of propeller. Kijk bij schroef. |
Scheepssier |
Scheepssier of scheepsdecoratie is een steeds
minder voorkomend verschijnsel. De grote zeventiende eeuwse zeeschepen waren
rijkelijk versierd met spiegelpraal, rinkelwerk op hakkeborden en op z'n
minst een scheg- of boegbeeld. Maar ook visserij- en binnenschepen en niet
te vergeten de speeljachten van gegoede burgers werden
verfraaid met lofwerk op boeg, klik,
mastplank of vlaggestokhouder. Uitbundiger was het prins- en/of snijwerk aan helmstok,
bedelbalk en/of kajuitfries en de af en toe voorkomende valreepborden op
marineschepen (Marinemuseum Den Helder). Hier wat voorbeelden: boeier, kajuitfries, knecht, mastplank, mastwortel, oculus, prinswerk, rinkelwerk, schegbeeld, speeljacht, valreepborden. Bron o.a. Scheepssier. |
Scheepstermen uit Holland in Rusland |
In 1697 kwam Czaar Peter met een groot reisgezelschap
incognito naar West-Europa om daar diplomatieke contacten te leggen en zich
van de modernste scheepsbouwtechnieken op de hoogte te stellen en natuurlijk
naar de Zaanstreek, scheepsbouwgebied bij uitstek. Opmerkelijk is dat geen
van schrijvende ooggetuigen vermeldt dat de Czaar op enige werf in de
Zaanstreek heeft gewerkt, een verhaal dat steeds weer de kop opsteekt. Nadien is de Czaar nog twee keer in de
Zaanstreek geweest. Op 5 maart 1717 was hij de gast van Cornelis Michielsz
Calf, in zijn gevolg bevonden zich die dag enige prinsen. Op 9 maart 1717
kwam hij voor het laatst naar Zaandam, met zijn vrouw Catharina bezocht hij
het huisje aan het Krimp, dat nog altijd werd bewoond door Gerrit Kist. Maar
goed, mogelijk is menig Nederlandse scheepsterm (scheepvaartterm) toch
hierdoor in het Russisch overgenomen. Hieronder een overzicht van termen met
Russische uitspraak. De cyrilliche schrijfwijze bespaar ik je. Bronnen: Gemeentearchief Amsterdam en "Met stoom" september 1996 nr 24 door C.van Dalsen.
|
Scheepstypen | Menig scheepstype uit een rijk verleden is te vinden via de introductiepagina "Van oude schepen, onder zeil en op de motor". Voor beschrijvingen en afbeeldingen kan ook rechtstreeks gekozen worden voor "Oude binnenvaartschepen", "Oude zeegaande schepen" of "Oude vissersschepen". Verder zijn er de pagina's "Wat zijn windjammers" en "Van stoomvaart en oude motoren". Toegespitst op binnenvaart is de Binnenvaart Encyclopedie van collega Pieter Klein de beste, Hier is werkelijk alles te vinden over binnenvaart. |
Scheerbord |
Scheerborden of visborden zijn rechthoekige of ovale borden van hout
of staal die aan de zijkanten van een trawlnet zijn bevestigd om het net te
laten uitscheren, waardoor het
horizontaal opent. Daar de onderkant over de zeebodem gaat is een houten
bord verstevigd en verzwaard met metalen strippen. Deze manier van vissen
wordt wel bordenvisserij genoemd.
|
Scheerhaak | Een scheerhaak was een soort zeis. Hij werd gebruikt om het want van de vijand door te snijden. Maar waarschijnlijk ook als geducht wapen in het gevecht. |
Scheerhout | Hetzelfde woord met een drietal betekenissen: Het onderdeel van een tuigje of windvaan op de top van de mast van een zeilvaartuig. Het scheerhout (hekkie) draait horizontaal rond een pen die in een trompetvormige bus bovenop de mast is gestoken en aan de onderrand is voorzien van een aantal gaatjes waarin een wimpel is genaaid. Scheerhoutjes vormden vroeger soms een deel van de mastversiering en hadden dan zeer karakteristieke vormen. Zie hemelboender en mastwortel. Een horizontale beschermingsbalk van hout of kunststof tegen een steiger of damwand. Zie ook wrijfhout. |
Scheg | Een scheg is een vin die in de lengteas onder de kielbalk, maar in ieder
geval in het midden van het vlak wordt geplaatst ter bevordering van de koersvastheid. De
scheg komt in vele soorten en maten voor. Alleen aan of onder het voorschip [loefbijter], alleen onder het achterschip, of over de
gehele lengte van het vlak, bij kleine motorboten vaak overlopend in een dooskiel. In het laatste geval zal ook de stabiliteit verbeteren. De oorspronkelijke betekenis was: een
getimmerte, dat voor den voorsteven uitspringt en tot steunpunt strekt voor de waterstags
en de woeling van den boegspriet. Een woeling (Q op het plaatje) is de stijve
touwverbinding tussen een rondhout en de romp. Het bestaat uit dicht naast elkaar liggende
touwwindingen, vaak om de beurt elkaar kruisend rondgelegd. Hieronder de snebbe van een galjoen. Sommige benamingen zijn elders op de site terug te vinden.
|
Scheldeschouw |
De Scheldeschouw is een vissersschouw met kenmerkend schuine, haast hoogaarsachtige, voorsteven uit Zeeuws Vlaanderen. |
Scherenkruiser |
Scherenkruisers zijn zeilboten van Zweedse oorsprong. De
tekst uit Spiegel der zeilvaart (april 2018) luidt: "De Zweedse
Scherenkruisers staan voor veel watersporters symbool voor elegantie en
perfectie. Het zijn eenvoudige maar wonderschone schepen waarvan het ontwerp
geheel gericht is op puur zeilpelezierr". Google dus op scherenkruiser. |
Schiemannen of schiemanswerk |
Schiemannen is het werken met touw of staaldraad; het maken van
knopen
en splitsen. Als gereedschap wordt een marlpriem, taats
of teers gebruikt. Dat is een puntige ijzeren pen om knopen open te maken en bij
het splitsen de strengen voldoende uit elkaar te halen om een andere streng te kunnen
doorsteken. Een houten of benen versie werd fit, splits- of
splishoorn
genoemd. Tegen het rafelen van een touweind (tamp) wordt met schiemansgaren een takeling of bindsel aangebracht. Bij grof geslagen touw en
staaldraad wordt voorafgaand aan een bindsel of smarting wel getrenst. Aan de Oostwal en misschien bij alle vissers van de Zuiderzee was "schiemannen" ook de duiding voor bootonderhoud. Denk aan teren en harpuizen. Het werkwoord schiemannen komt van een niet meer bestaande onderofficiersrang uit de zeiltijd die volgde op die van bootsman. De schieman was belast met het tuig van de fokkemast, de schiemansmaat met dat van de boegspriet, de bootsman met dat van de grote mast en de bootsmansmaat met dat van de bezaansmast. Het schiemannen werd vaak gedaan door de timmerman, die dan timmerman-schieman heette. De matrozen die ondergeschikt waren aan de schieman, werden schiemansgasten genoemd en die onder de bootsman vielen bootsgasten. Volgens Winschooten zou het woord eigenlijk schimman moeten luiden en zo veel betekenen als schim of schaduw van de hoogbootsman. |
Schieting |
Schieting werd in de (vleet)visserij wel gebruikt
als duiding voor pittige golven, brekers, rollers en branding. Bron: Scheveningen-nu. |
Schietschuit |
Een schietschuit
was een Zeeuws/Hollandse
trekschuit, vrachtboot en vissersboot. Kijk voor de vissersboot bij
visserij. De toevoeging "schiet" had waarschijnlijk te maken met snelheid. Van Lennep zegt daarover: "Soort van markt- of trekschuit, wellicht dus genoemd, omdat zij door de vaart schiet". De veenderijbootjes uit het westen van het land werden ook wel schietbootjes genoemd. Zo heeft Schutten het over Drechterlandse veldschuiten (omgeving Enkhuizen) die daar ook schietschuit werden genoemd. |
Schilderen en temperatuur | De invloed van de omgevingstemperatuur op schilderwerk. Schilder
nooit beneden 10°C. Dit geldt ook voor 2-componentenverf, hoewel er tegenwoordig
soorten bestaan die onder 10ºC uitharden. Voor terpetine verdunbare verf geldt hoe lager
de temperatuur, hoe taaier de verf. In dat geval moet meer verdunning worden toegevoegd.
Je moet echter beseffen dat daardoor de droogtijd aanzienlijk langer wordt en de laagdikte
dun kan uitvallen. Het is beter om de verf thuis op temperatuur te laten komen en dan zo
snel mogelijk te verwerken. Of je zet het blik verf in een bak lauw water. Als het schip kouder is dan de omgeving, kan de vochtigheid in de lucht condenseren op het te schilderen oppervlak, waardoor de verf niet goed zal hechten en/of mat kan slaan. Vooral 's morgens bij fraai weer en lage temperatuur kan dit bij buiten schilderen een probleem geven. Op grote vlakken krijg je de beste afwerking door met twee personen te werken. Eén brengt de verf met een grote kwast of roller kruislings diagonaal aan, de ander werkt het verticaal af met een verfkussentje of grote ronde kwast (nadassen). Om een goede hechting te krijgen kan je oude verflagen na ontvetten (b.v. thinner, of water met ammoniak) het best schuren met niet te grof schuurpapier. Korrel 220 en eindigen bij korrel 320. Daarna wassen met ruim water en uit zichzelf laten opdrogen. Gebruik altijd een zo groot mogelijke kwast van een goede kwaliteit met afgeschuinde fijne haren. Verkeerde zuinigheid geeft slecht schilderwerk. Gebruik verder ter voorkoming van de gevreesde sinaasappelhuid geen lamsvachtroller, maar een mohair- of schuimroller en strijk of rol niet te lang door. Denk eraan dat twee-componenten verf een schuimroller aantast. Het kan wel, maar dan regelmatig de roller vervangen. Kijk voor de eigenschappen van diverse rollers op de klusadviespagina van Gamma. Een twee-componenten verf kan NIET over een één-componenten verf. Althans meestal niet. Bij oude goedhechtende harde verflagen lukt het soms. Je kan het volgens ons forumlid Hans (DT32) testen door een met 2-componentverharder doordrenkte lap een tijdje op de oude verf te leggen. Wanneer er geen blaasvorming of zachtwording ontstaat is het waarschijnlijk mogelijk. Andersom, "gewone" verf over 2-componenten kan wel en is soms zelfs gewenst. Owatrol als toevoeging: Veel mensen zweren bij Owatrol als toevoegmiddel aan verven die met terpentine of olie kunnen worden verdund. Dit roestwerende middel wordt dan tot zo'n 5% aan de aflaklaag toegevoegd, waardoor de verf "soepeler" wordt en een gladder resultaat geeft. Nadeel is dat de droogtijd langer wordt en het risico van stofopname dus vergroot. Owatrol wordt in pure vorm als antiroestmiddel gebruikt. Die toepassing voldoet redelijk, is overigens bepaald geen wondermiddel en niet geschikt voor het onderwaterschip. Lijnolie als toevoeging: Ouderwetse middel uit de "pre-owatrol" periode. Werd m.n. gebruikt als toevoeging aan loodmenie en als conserveringsmiddel voor hout. De uit lijnzaad (de zaden van olievlas) geperste olie bestaat in een rauwe- en een gekookte versie. De rauwe droogt praktisch niet en de niet zuurvrije veroorzaakt zelfs roestvorming. De gekookte is een aantal malen verhit tot 120°, droogt wel en is prima te gebruiken als verftoevoeging. Kwasten gaan een mensenleven me als je ze in zuurvrije rauwe lijnolie bewaart. Verwant: verfsoorten, verweerde verf en een link naar schildertips van scheepsverf.com. |
Schillen | Om osmose te verwijderen zijn er gespecialiseerde bedrijven die de huid van een polyester schip kunnen "schillen" om de boot van een nieuwe gelcoatlaag te voorzien. Bij diepe osmose biedt dat trouwens geen soelaas. In vroeger tijd werden houten schepen ook "geschild". Het was de methode om een overnaads schip te verbouwen tot een gladboordig. Verscheidene Nederlandse werven hielden zich hiermee bezig. Verwant: dubbelen. |
Schillingroer |
Een
schillingroer zou je met enige fantasie een verdere ontwikkeling van het
balansroer kunnen noemen. Het roer ziet
eruit als een vis en heeft boven en onder een afsluitende plaat om al het
schroefwater langs het roer te dwingen. Het roer geeft vooral bij langzaam
draaiende schroef sterk verbeterde manoeuvreerbaarheid. Verder
ook effectief bij achteruitvaren. Eigenlijk ideaal voor de pleziervaarder.
Zie ook
scheepspraet en
schillingrudder. Verwant: propulsieroer, draaicirkel , hydraulische besturing, uit koers en vuistregel roerwerking. |
Schilschuit |
Een schilschuit was een aan de snik verwant vissersvaartuig voor op het wad. Had twee masten, een volle ronde kop en een licht gebogen voorsteven [TvhW]. |
Schipper of kapitein? | De
gezagvoerder van een binnenvaartschip heet schipper. De gezagvoerder van een
zeegaand schip heet kapitein. Hieruit volgde dat de schipper van een
zeetjalk zich kapitein mocht noemen en zijn meevarende vrouw kapiteinse
i.p.v.
schipperin (vlaams) of schipperse. Volgens Hylke Speerstra [BOZ]
droegen ze de benaming met ere. In de VOC tijd was de benaming in de zeevaart anders. De gezagvoerder bij de koopvaardij heette schipper of grootschipper, in de walvisvaart heette hij commandeur, op een vissersschip stuurman en bij de marine kapitein, hoewel de gezagvoerders van kleinere VOC schepen en kustvaarders ook wel cappeteyns werden genoemd.. Verwant: Boot of schip en waarom is boot of schip vrouwelijk? |
"Schippersmaatlat"
|
En dan nog leuk of interessant om te weten: Oude lengte maten: afb: Zeilvaart
Lexicon, J.van Beylen Oude inhouds- en gewichts maten: Last of kojang: Eigenijk was het met die last veel ingewikkelder. Het gewicht van de last was - met name binnenslands - gerelateerd aan het product en werd uitgedrukt in ponden zwaars of schipponden, waarbij een "pond zwaars" 300 Amsterdamse ponden (geen 500 gram maar ruim 494) een totaal van 148 kilo gaf. Maar de (zee)last werd ook als inhoudsmaat (15 hectoliter) gebruikt. Hieronder een lijst uit de proclamatie met toltarieven voor de Twickelervaart (Overijssel) uit 1776. Tot in de 20e eeuw werden scheepsladingen nog uitgedrukt in centenaren, karren en lasten. Een centenaar of quintaal van oorspronkelijk 100 oude ponden, werd in de 19e eeuw de aanduiding voor 100 kilogram. Kolenladingen gingen per (Ruhr)kar = 1700 kilogram en een last was inmiddels afgerond op 2000 kilogram.
|
Schipperstolk | Ter
gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Stichting Nederlandse
Particuliere Binnenvaart in 1964 werd een handzaam woordenboekje "De
Schipperstolk" uitgegeven waarin de schipper allerlei vaktechnische
uitdrukkingen in Franse- en Duitse vertaling kon vinden. Bij de
totstandkoming werd samengewerkt met de toenmalige bonden en verenigingen,
waarbij qua geloof natuurlijk nog onderscheid werd gemaakt in
Protestants-christelijk en Rooms-katholiek. - Algemene Rijnschippersbond - Algemene Schippersvereniging - Ned. Prot. Chr. Schippersbond - R.K. Bond van Reders en Schippers "St.Nicolaas" |
Schoener |
Een schoener was een snelle langsscheepsgetuigde zeiler van Amerikaanse oorsprong met gaffel-, gaffeltop- en stagzeilen en achterover hellende masten. Bij tweemasters is de achterste mast het hoogst en bij driemasters meestal de middelste. Dit is een gebruikelijke en goede beschrijving. Toch is het oorsprongverhaal iets ingewikkelder, want schoenerachtigen worden in de Nederlanden al omstreeks 1620 op prenten aangetroffen. Kijk ook voor schoenerachtigen op binnenvaarttaal. |
Schokker |
Schokker is de algemene benaming voor een wat grotere visboot die geschikt was gemaakt voor de ankerkuilvisserij op rivieren. Schokker als type is een zeegaande visboot met hoekige vormen welke zich kenmerkt door sterk naar binnen vallende boorden en de ronding van de beretanden (de verticale balkjes tegen het boeisel als geleiding voor de ankertros). De voorsteven maakt een hoek van ongeveer 45 graden met de waterlijn. |
Schoorboom | Een
schoorboom was een rondhout om het schip op enige afstand van een
ongemakkelijke schuine wal te houden, zodat de kimmen vrijblijven.
Ook werd de boom gebruikt om het schip bij wegvaren uit de wal te "schoren". Men plaatste
dan de schoorboom schuin vooruit in de oever, zette deze tijdelijk vast met
een kort touw en als het schip dan vooruit in beweging kwam, drukte het
zichzelf uit de kant. Schoorbomen
hadden aan de onderkant vaak een tweetands schoorklauw voor meer houvast. Schoorboom, scheerboom of vosseboom is ook de benaming voor een extra langsscheepse ondersteuning van een luikenkap. Hier te zien op een zeetjalk. |
Schoot | De lijn(en) aan het
zeil, bevestigd aan de schoothoek, schoothoorn of klaauw (oude
benaming), waarmee de stand wordt geregeld. Een "knik-in-de-schoot" is de
stand bij aan-de-wind en halve wind. De schoten zijn hierbij niet helemaal strak
aangehaald, maar iets gevierd. "Schoten laten vliegen" betekent dat een zeil levendig
c.q los wordt gelaten door de schoten te vieren bij een plotselinge windvlaag, ter
voorkoming van losscheuren/verlies van zeilen, of kentering van het schip. Een vierkant
zeil heeft aan de schoothoeken nog twee lijnen die naar voren lopen, de halzen. Met dit
vierspan wordt het zeil in de meest gunstige trekstand vastgezet.
Uitdrukking "schoot gaan" = vertrekken, onder zeil gaan. Verwant: overstag met een zeegaand volschip,
neerhouder of wipschoot,
leiwagen of luiwagen.
|
Schootsteek | Een
schootsteek is een steek (knoop) om een lijn aan een oog te bevestigen, maar
ook om twee lijnen van ongelijke dikte aan elkaar te verbinden. Daartoe
wordt de tamp (het uiteinde) van de dikste dubbel genomen en in het aldus
gevormde oog wordt met de dunste een schootsteek gemaakt. In glad of nat
touw bij voorkeur een dubbele schootsteek.
|
Schootwater | Brak water aan de zeemonding van een rivier. Het spoor onvermengd zoet water noemde men een verse schoot. Bij 's werelds grootste rivieren als Amazone en Nijl is dat "verse" een gotspe. Bij de brede (bijna de lengte van onze Noordzeekust) monding van de Amazone is het gele troebele water tot 320 kilomet ver in de Atlantische Oceaan te onderscheiden. |
Schoperen | Het aanbrengen van een zink- of aluminiumlaag op een stalen schip, zo genoemd naar de Zwitserse uitvinder M. Schoop, dus eigenlijk te schrijven als schooperen. Het gloeiende vloeibare metaal wordt met een spuitpistool in een dun laagje aangebracht en zal onmiddellijk stollen in een goed hechtende taaie laag. De allerbeste methode is stralen, direct daarna een grondlaag zink, afgedekt met een iets dikkere laag aluminium. Bij deze (dure) combinatiemethode zal dank zij de galvanische bescherming van de twee metalen zelfs bij beschadiging van de verflaag geen roestvorming optreden. De droom van elke schipper! Verder is het bij een aluminium toplaag niet nodig een etsende primer te gebruiken voor verfhechting; bij zinkschopering wel. |
Schor | Hedendaagse aanduiding voor buitendijkse aanwas in tijwater, dat bij hoog water, meestal alleen bij springtij, overspoeld wordt. Merkwaardigerwijs had schor vroeger een tegengestelde betekenis. Het was de zeemansterm voor steil of diep. Bij een schorre kust kon niet geankerd worden [PvD]. |
Schottel |
De Duitse
Schottelwerf Joseph Becker K.G. in Spay a/d Rijn bij Koblenz gaf zijn/haar naam aan de
karakteristieke, oerdegelijke stalen schottel of Duitse schippersboot
met standaard wrikgat en sleepoog. De kenmerkende driehoekige stevenplaat wordt vaak in
een afwijkende kleur geschilderd. Het roeibootje wordt nog steeds gebouwd, maar nu door
een ander bedrijfje aan de Moezel. Bekender is de werf door haar schottelaandrijving, die je het best kan omschrijven als de staart van een buitenboordmotor welke wordt aangedreven door een binnenboordmotor. Er wordt niet gestuurd met een roer, maar met de scheepsschroef, die net als bij de meeste bb-motoren 360 graden (helemaal rond) draaibaar is. Schottelaandrijving, ook wel Z-drive, werd/wordt veel toegepast bij patrouilleboten die daardoor zeer wendbaar zijn. Bij grotere schepen wel twee of meer schottels. Zeegaande werkschepen kunnen zonder te ankeren met vier of meer computergestuurde schottels op hun plaats blijven liggen en in de havensleperij hebben rotortugs hun nut bewezen. Voor pleziervaart een weinig toegepaste aandrijving. Men kiest dan over het algemeen liever voor een saildrive.
|
Schout-bij-nacht |
Schout-bij-nacht was de benaming voor de jongste, of zoals je wilt laagste vlagofficiersrang
bij de marine. Vanaf 1955 is dat niet meer van toepassing want toen werd de
commandeur als laagste vlagofficier toegevoegd, een benaming die al
vanaf de zestiende eeuw bekend is, maar steeds voor verschillende bevelvoeringfuncties
werd gebruikt. De eigenaardige titel "Schout-bij-nacht" kennen we alleen in Nederland en bestaat voor zover bekend sinds 1603. De benaming zou ontstaan zijn uit de opdracht van de scheepsbevelhebber om de achterhoede van de vloot bij nacht te schouwen. D.w.z. er op toe te zien, dat geen schepen zouden achterblijven of afdwalen om daarmee de veiligheid van de achterhoede van de vloot of het smaldeel te waarborgen. Hij werd daarom ook wel "achteradmiraal" genoemd, een benaming die we nu nog terugvinden bij de Royal Navy als "Rear admiral". Het "Nieuw en Volkomen Woordenboek van Konsten en Weetenschappen" geeft in 1775 de volgende omschrijving: "Is zoo veel als de Generaal-Majoor ter Zee, en volgt aan den Vice-Admiraal, voerende wanneer deese en de Admiraal afweesig is, het bevel over de Vloot; anders commandeert hy daarven een gedeelte, naamelyk de agterhoede". Bronnen: Marinetermen, NvW. |
Schouw | De schouw als vissersvaartuig of als boerenvaartuig. |
Schoverzeil | Het schooverzeil is het onderste razeil, het grootzeil, aan de grote mast. Nicolaes Witsen [1641-1717]: "Schoverzeils weer betekent dat het zo hard waait dat het groot- of schoverzeil niet gevoerd kan worden". |
Schrikken | Eén van de drie translatiebewegingen van een schip, maar ook het met een ruk/schok verspringen of loskomen van een strak gespannen lijn. Wanneer op een juist belegde meerlijn of tros teveel spanning komt, kan "lucht" of "draad" gegeven worden door voorzichtig een of meerdere tornen af te nemen tot de lijn "schrikt" ook wel bijschrikken. |
Schroef |
Scheepsschroef
berekenen. Een specialisme. Schroefberekening heeft te maken met lengte van de waterlijn, rompvorm, waterverplaatsing, koppel en vermogen van de motor, reductie van de keerkoppeling en ruimte in het schroefraam. Bekende bedrijven zijn o.a. Jooren in Dordrecht en Lips Proptech in Drunen en natuurlijk Kramer in Aalsmeer, die gebruik maakt van het 3D meetsysteem MRI. Forumlid Theo vond een Engelstalig berekeningsprogrammaatje: propeller calculator. Je kunt het gebruiken om een indruk te krijgen. Het bedrijf dekt zich terecht in met: "This program is supplied F.O.C. (free of charge) and without warrantee of any kind either in the program operation or it's results". Verder ook een Engelstalige calculator bij Victoria propeller LTD uit Canada. Verschillende bladvormen. Elke schroef wordt ontworpen naar de eisen die er aan gesteld worden. Hier een aantal gebruikelijke bladvormen in één denkbeeldige schroef gevangen.
Scheepsschroef verwijderen.
Houtschroeftip. |
Schroefas | Een
moderne schroefas, in de zeevaart ook wel "kak" genoemd, is meestal van roestvast staal in een kwaliteit
aquamet. Bij oudere
schepen wordt de schroefas vetgesmeerd en afgesloten door een buiten- en
binnengland, waarbij
regelmatig moet worden gesmeerd met schroefasvet en een afsluitend
vetkoord moet worden
gebruikt. Meestal wordt het
zeewaterbestendige lithiumvet gebruikt. Tegenwoordig wordt bij pleziervaart
meer en meer een vrijwel onderhoudsvrij watergesmeerd systeem toegepast. De
afdichting bestaat uit rubberen lagers met een hoge hardheidsgraad. De
koeling en smering geschiedt door buitenboordwater. Het beste systeem is een
aftakking van het buitenboordkoelwater van de motor dat naar de
schroefaskoker wordt geleid. Een standpijp met waterschepje dat alleen
tijdens varen schept werkt ook maar voldoet minder. De koeling werkt beter
wanneer het water geforceerd (koelwaterpomp) in de schroefaskoker wordt gebracht.
Bij het vroegere gebruik van een
lamme arm wordt
zelfs gesproken over een holle schroefas.
|
Schroefdraad | Voor het tappen van schroefdraad of maken van gaten voor vrije doorlaat van bouten is het handig te weten met welke diameter geboord moet worden. Klik hier voor de boortabel. |
Schroefraam | Het raam waarin de scheepsschroef draait heet schroefraam. De binnen dit raam liggende ruimte noemt men schroefkapel. De schroefkapel bepaalt in hoge mate de grootte van de toegepaste schroef. Een grote driebladsschroef is het meest efficient. Helaas geeft een groot schroefraam bij kleine schepen een ongewenst grote diepgang. Daarom wordt vaak besloten tot het toepassen van een vier- of vijfblads schroef. Het rendement is weliswaar minder, maar de voortstuwing binnen het kleine raam beter. |
Schuit |
Schuit was een gemeenzame uitdrukking voor eenvoudige vissers- en binnenvaartuigen, maar ook voor bijboten in de zeevaart (sloepen werden schuiten en bokken genoemd). In de riviervisserij werd schuit als algemene benaming voor iedere vissersboot gebruikt, maar ook als aanduiding voor een grote vissersroeiboot bij de zegenvisserij en voor kleine roeiboten met plat flank en ronde voorsteven. In Enkhuizen werd zelfs de schokker "schuit" genoemd en in Zuid-Holland kende men een schuit die sprekend op een poon leek. |
Schutten | Het schip via een
sluis naar een hoger of lager pand verplaatsen.
Onze zuiderburen spreken over versassen. Zie sluizen. Bedien zelf de rinketten, lichten en deuren in deze
Belgische
sluissimulatie.
Klik op het nl-vlaggetje rechts en start met het pijltje daaronder. Kies dan voor "stroomopwaarts
of
stroomafwaarts". In Nederland zouden
we zeggen kies voor afschutten (afvaart) of opschutten (opvaart). Aanrader: het artikel sluizen van collega Pieter Klein op Binnenvaarttaal dat een interessante uitleg geeft over waterverlies tijdens schutten. Verwant: bediening op afstand, koppelsluis, trapsluis, spaarsluis, waaiersluis, getijdesluis. |
Schuurgang | De
beschermings- of stootrand, ook wel schuurlijst rondom het schip
meestal ter hoogte van het dek, of daar net onder, heet
berghout. Sommige schippers vonden het
zonde dat het berghout beschadigd werd. Zij voorzagen het hout van een extra
bescherming door te dubbelen met een schuurgang. Maar wie of wat beschermde dan weer die schuurgang? :-) |
Schijnbare wind | De wind die je
tijdens varen/zeilen voelt is de schijnbare wind. Het is een combinatie van de
werkelijke wind en de wind die ontstaat door de snelheid van de boot. Als de werkelijke
wind voorlijker dan dwars (aan de wind) inkomt, is de schijnbare wind sterker dan de
werkelijke wind en zal die bovendien meer van voren komen. Als de werkelijke wind
achterlijker dan dwars (bakstag, "a" op het plaatje) inkomt, is de schijnbare
wind zwakker dan de werkelijke wind, maar komt hij nog steeds meer van voren. Alleen pal
voor de wind varend, zijn ze gelijk in richting.
|
Sectorlicht | De officiele benaming is sectorenlicht. Een vast licht waarvan de lichtcirkel is verdeeld in meerdere sectoren, in elk waarvan het licht in een andere kleur zichtbaar kan zijn (wit, rood, groen) of onzichtbaar is (duister). Sectorkleuren en hun begrenzingen zijn op de zeekaart aangegeven. De kleur waarin men vanaf een vaartuig het licht ziet geeft direct aan in welke sector het vaartuig zich bevindt. Het zien van de kleurverandering op de overgang van de ene sector naar de andere geeft aan dat men zich op de grens van twee sectoren bevindt; de peiling van die grens is op de zeekaart aangegeven [Me6]. |
Seizing | Ook wel geschreven als sijzing. Benaming voor het touw of platting (band) om de zeilen mee op te binden (aan de ra's te slaan) of een kabelaring aan een ankertouw te bevestigen. Het woord komt tegenwoordig nog voor in lijfseizing (veiligheidslijn). In de visserij is het de benaming voor de eindjes touw die de netten met de speerreep verbinden, het dikke touw met kurken (vloten) dat de netten geleidt. Zie ook reven, knuttel en muizing. |
Serie schakeling | Accu's
worden in serie geschakeld om 24V te krijgen. Gebruik daarvoor accu's van hetzelfde merk
en capaciteit. Het liefst ook van dezelfde productiedatum. Het voltage van 12V wordt bij
elkaar opgeteld, het vermogen in Ah blijft hetzelfde. In serie schakelen betekent dat de
plus-pool van de ene accu verbonden wordt met de min-pool van de ander. Op de 2 vrije
polen staat nu 24V. Stel twee accu's van 12V 120Ah, resultaat bij serie schakelen: 24V
120Ah. Verwant: parallelschakeling. |
Sextant |
Alleen voor
zeevaarders zonder moderne elektronica! Inmiddels ouderwets instrument voor het meten van
de hoogte van een hemellichaam boven de horizon bij de astronomische plaatsbepaling aan
boord van schepen. Het zon(netje)schieten en sterrenschieten. Het
apparaat werkt met een kimspiegel en een verstelbare grote spiegel. Men kijkt door een
lens naar de kim (horizon), waarbij de grote spiegel met een wijzer (alhidade) welke langs
een gradenrand wordt verplaatst, zodanig versteld wordt dat hemelichaam en kim voor het
oog samenvallen. Op de gradenrand is nu de hoek/hoogte van het hemellichaam af te lezen.
|
Shanty | Een shanty is een
werklied dat aan boord van grote zeilschepen werd gezongen bij eentonig en zwaar werk. Een
matroos die de kunst verstond om à capella luid en ritmisch refreinliederen te zingen,
fungeerde als opzanger of shantyman. De refreinen werden meegebruld door de rest van de bemanning.
Een onderofficier sloeg de maat of stond vooraan in de rij van mannen die
het touw doorhaalden waarbij, op de maat van pompliedjes,
haalliedjes of gangspilliedjes, met volle kracht werd
getrokken of gelopen tot hij het touw belegde,
waarna de jongste matrozen zorgden voor het netjes
opschieten. De Engelse taal leende zich hier bijzonder
voor en leverde de meest succesvolle zeemansliederen. Een extra impuls gaven de
Amerikaanse negers, die in grote getale de schepen kwamen bemannen. De haalliedjes werden
onderverdeeld in runaway shanties voor het in de maat lopend aanhalen van de
lijnen, halyard shanties voor de lange forse halen bij het hijsen van de zeilen
en shortdrag shanties met een fel ritme voor de laatste korte korte halen. Op
marineschepen werd gehaald op het tempo van het bootsmansfluitje:
"poelen op de fluit". Shanties gingen over vrouwen, zeemeerminnen,
dubbelzinnigheden, bijgeloof, tragedies, moedige avonturen en zeemansdromen en natuurlijk over
het eten. Vaak verzon de shantyman ter plekke nieuwe coupletten. Het was in
die tijd uit den boze om werkliederen aan wal of in een kroeg te zingen. Dat bracht alleen
maar ongeluk. Bij liederen die na de arbeid werden gezongen, de matrozenliederen,
fokselliederen
of forebitters,
kon dat wel
en kwartierliederen gaven ook geen bezwaar. Velen van ons zongen dit soort liederen al op de kleuterschool. Wat te denken
van: "Daar was laatst een meisje loos" en wie brulde niet tijdens een
schoolreisje: "What shall we do with the drunken sailor", of bij
de zeeverkenners
Clementientje (Oh my darling Clementine)?
Schunnigheden werden vermeden met dubbelzinnigheden zoals bij de matroos op
damesbezoek: "rigged up his mainmast 'coz madame's gangway was open an'
wide". Een lied als "The good ship Venus" was echter minder geschikt. Hier twee strofen:
|
Signaalhoorn | Elk schip moet een signaalhoorn aan boord hebben. "Een mechanisch werkende geluidsinstallatie dan wel een geschikte scheepstoeter of hoorn" (art 4.01 BPR), zie luchthoorn. |
SI-keuring | De scheepvaartinspectie (thans ILT) voert veiligheidskeuringen uit voor beroepsmatig gebruikte schepen en zeegaande pleziervaartuigen kleiner dan 24 meter. Je zou kunnen zeggen de APK op het water. De voortstuwing (motor) wordt buiten beschouwing gelaten. Kijk voor nadere uitleg op www.ilent.nl. |
Sintelen |
Bij sommige
overnaads gebouwde schepen, maar vooral bij klinkerbouw
werd het werk in de naden met duizenden platte metalen
plaatjes (sintels) vastgezet. Men maakte de naad eerst zeer wijd, sloeg deze vol werk,
dekte dat af met een moslat en zette deze vast met ovale ijzeren plaatjes met oren, die
zich bij inslaan vastzetten in het hout. |
Sjorren |
Sjorren
is stevig trekken of vastzetten. Met een sjortouw of sjorlijn werd iets wind- en/of zeevast
gezet dat aan boord niet voldoende gesteund of geschoord kan worden en dat
door slingeren, stampen, rollen van het schip of door overkomend water zou
kunnen gaan schuiven (levendig worden). Met een sjorhout, meestal een stevig
stuk beukenhout, kon de
sjorring vaster worden aangesjord (aangedraaid).
De beste baseball bats worden nog steeds gemaakt van gestoomd beechwood. Deklading
kon gesjord en gezekerd worden met aan dek aangebrachte voorzieningen als
sjorpotten, oogplaten en oogbouten.
← gesjorde deklast |
Sjouwerman |
Sjouwerman is de benaming van een eenvoudig en goedkoop te bouwen gebruiksbootje en een, meestal als sierknoop gebruikte, stoppersknoop. |
Skysail | Bij een hooggetuigd vierkant getuigd schip kan een boven-bovenbramzeil gevoerd worden dat scheizeil (skysail) heet, ook verbasterd als skijsel en daar weer boven zelfs nog een klapmuts (moonsail of moonraker). |
Skûtsje |
Het skûtsje is van oorsprong een snel zeilend houten tjalkje van zo'n 12 meter lang uit het Friesland van midden 19e eeuw, speciaal ontwikkeld voor het vervoer van terpmodder over ondiep en nauw water. Toen men in de 19e eeuw ontdekte dat de eeuwenoude terpen zeer vruchtbare grond bevatten, ontstond een specifieke vorm van binnenvaart. Met de toenmalige tjalken, bolscheepjes, pramen en snikken begonnen de Friese en Groningse schippers terpaarde naar de armere zand- en veengronden te vervoeren. Om de een of andere reden werd snelheid belangrijk. De Friezen noemde die moddervaart niet voor niets Kleare kriich (pure wedstrijd). Zo zou het skûtsje ontstaan zijn. |
Slaags | Een schip komt, valt, raakt of is slaags, wanneer het in een positie en toestand is gekomen om weg te varen of om, na een koerswijziging, de nieuwe koers te gaan volgen. Zeilschepen na overstag te zijn gegaan of na gehalsd te hebben, zodra zij op de nieuwe koers liggen en de wind weer in de zeilen hebben. |
Sleepschip |
Sleepschepen waren grote motorloze schepen speciaal ontworpen om gesleept te worden. Het waren de voorlopers van de huidige duwbakken. In de overgang van zeil- naar motorvaart aanvankelijk vooral (Rijn)aken en samoreusen waarvan het zeiltuig verwijderd was en waarvan de schipper de dure ombouw naar motoraandrijving niet verantwoord achtte. Later speciaal voor dit doel gebouwde ijzeren schepen (sleep- of vrachtkanen) met een extra groot roerblad en zeer groot meest horizontaal geplaatst stuurwiel, want in kanalen met lage bruggen diende de bovenkant van het stuurhuis verwijderd te worden en was een vertikaal stuurwiel te hoog. |
Slemphout | Ook wel doodhout.
De klos hout, of meerdere klossen, in de hoek die wordt gevormd tussen de kiel en voor- of
achtersteven van een houten scheepsromp [voor- en achterslemphout] ter versteviging en
opvulling van de verbinding kiel-stevens. Dient tevens als drager voor steekspanten.
Op ijzeren schepen heeft slemp- of doodhout dezelfde betekenis gehouden, hoewel het woord
hier in het bijzonder betrekking heeft op het scherpe gedeelte van de romp onder de
schroefas, dus het opgevulde gedeelte tussen kiel en schroefsteven. Zie ook binnenvaarttaal. |
Slepen (pleziervaart) |
Het zal ooit een keer
voorkomen dat je het schip van een pechvogel naar veilige haven wilt slepen. Dat is
lastiger dan je denkt. Het ligt voor de hand daarvoor een achterbolder te nemen en vaak
kan dat ook niet anders. Eigenlijk zou het trekpunt ongeveer in het midden
(de midscheeps) van je boot moeten liggen,
want de roerwerking wordt enorm tegengewerkt door de sleeptros die de achterkant van de
"sleepboot" in rechte lijn wil houden. Echte sleepboten hebben het vastmaakpunt,
de beting, dan ook net achter het
midden. Op smalle vaarwateren kan je het beste twee korte kruislings aangebrachte lijnen
nemen (plaatje 1) of het te slepen schip, mits niet te groot, langszij binden (popoffen) met op ieder schip een lijn
van voor naar achter plus voor en achter een lijn dwarsover (plaatje 2). Uiteraard niet
zuinig zijn met fenders. Op ruim water is echter een enkele lange sleeplijn van minimaal drie scheepslengten de beste oplossing. De sleeplijn wordt vastgemaakt aan een achterbolder, waarna de lijn naar het midden van de spiegel getrokken wordt met een spruit naar de andere bolder (plaatje 3). Zo voorkom je dat de "sleepboot" scheef getrokken wordt. Verder is het op ruw water aan te bevelen in het midden een dreg o.i.d. te bevestigen. De lijn komt dan door het gewicht met een ruime bocht omlaag te hangen en als de gesleepte boot een golf pakt, zal de lijn eerst strak komen te staan, waardoor de ruk aan het dekbeslag gedeeltelijk opgevangen wordt. De slechtere manoeuvreerbaarheid is hier minder belangrijk, maar vraag het gesleepte schip in ieder geval bij een bocht naar de buitenkant te sturen. Denk eraan dat bij het beleggen van de lijn het trekkend deel aan de onderkant van bolder of klamp komt met de slagen kruislings daarboven. Als je het andersom doet is het door de trekkracht onmogelijk de lijn in noodgevallen los te krijgen. Bij grote schepen voert de sleepboot als dagmerk een gele cilinder met zwarte banden en het gesleepte schip (sleepschip) een gele bol, Art 3.9 BPR, maar dit artikel geldt niet voor kleine schepen die slepen of gesleept worden. In het BPR is een klein schip een schip met een lengte van minder dan 20 meter. Een professionele sleepboot van minder dan 20 meter wordt - mits hij een groot schip sleept - daarom beschouwd als een "groot" schip. Als watersporter (minder dan 20 meter) hoef je bij slepen geen tekens te voeren; sterker nog, het mag zelfs niet. Verwant: hulploon, sleepboot, sleepschip.
Een waardevol boekje over slepen is NAUTISCHE TECHNISCHE SLEEPTRAINING van Scouting Zuid-Holland uit 1996. Het is als PDF bestand te downloaden en staat boordevol goede tips over het slepen van meerdere boten en slepen in het algemeen. Begin op pagina 54. De gedateerdheid is niet van belang, hooguit waar het sommige verwijzingen naar het BPR betreft. Dat is in 2004 herzien. |
Slikbak en
Slikslee |
Bij de zeedijkvisserij in Friesland werd naast de haringboot voor open water op het droogvallend wad, maar ook op kwelders in Zeeland, gebruik gemaakt van slikbakken en sliksledes, of zoals je wilt -sleeën. De benaming slijkbak komt ook voor. De bakken en sledes hadden een licht oplopende bodem naar voor- en achterzijde. Het was de manier om schelpdieren of zeekraal te vervoeren en jezelf sneller te kunnen verplaatsen. |
Slingeren | Eén van de drie rotatiebewegingen van een schip. |
Slip | Omdat de scheepsschroef nu eenmaal niet in een vaste massa draait krijg je bij inschakelen te maken met een uitgestelde reactie van je schip, de slip van de schroef. De duur is per schip verschillend en heeft te maken met het gewicht en vorm van de romp en uiteraard met de grootte, aantal omwentelingen en spoed van de schroef. De slip is omgekeerd evenredig aan het wieleffect. Een kleine sneldraaiende schroef met weinig spoed geeft meer slip dan een grote schroef met veel spoed en weinig omwentelingen. De uitdrukking "op slip liggen" wordt gebruikt om aan te geven dat het schip vaarklaar is, nadat voor- en achterspring zijn losgenomen en het aantal meerkabels tot een minimum is beperkt. Verwant wieleffect, klarenzie. |
Sloep |
Kies voor binnenvaart, zeevaart of
visserij. In de zeevaart werd de sloep als
bijboot gebruikt om bemanning en goederen van het op de rede geankerd schip
aan wal te brengen, maar ook om op open zee het schip in de wind te
boegseren. Op de
rede werd het anker soms wel naar betere grond gebracht door een sloep en
tevens gebrukt om bij wegvaren het anker te "breken". Ook bij aankomst via
een smalle vaargeul of veel ondiepten naar een rede of kade kon boegseren noodzakelijk zijn.
Een zeilschip kon daar niet zo nauwkeurig manoeuvreren. De benaming "sloep"
kon overigens op elk roeivaartuig van jol tot barkas slaan. Zie ook de hedendaagse bootjeschaos in Amsterdam. Daar is op geen enkele sloep een correcte vlagvoering te bekennen. Wel soms de vlag van Amsterdan aan een gebogen stok. Zelfs de rondvaartboten van Amsterdamse "Reederij P. Kooij" varen zonder natievlag. |
Slof |
Was een vrij groot open Rijnschip. |
Sluiphaven | Een vluchthaven? In zekere zin. Van Lennep spreekt over een door rotsen en geboomte bedekte haven, waar zeerovers of sluikers (smokkelaars) zich bergen. Sluiphaven was tevens een oude benaming voor het vooronder van een schip, ook wel zak genoemd. |
Sluislicht | De doorgang van een schutsluis of beweegbare brug
wordt geregeld met rode en groene lichten. De lichten kunnen aan bakboord, stuurboord of beide zijden staan. Het kan gebeuren dat de sluisdeur opengaat zonder dat er een schip uitkomt of reeds openstaat met het licht toch op rood. Vaar niet naar binnen. Rood betekent altijd "invaart verboden". Het kan best zijn dat de sluismeester vergeten is het licht op groen te zetten, maar het kan ook zijn dat er een andere reden is. In zo'n geval is een aandachtsein of marifooncontact de enige juiste weg. In bedrijf
Buiten bedrijf
|
Sluitingen | Sluitingen,
sluitings of leuvers, om touwen, staaldraad of ketting ergens aan te bevestigen
zijn er in vele soorten en modellen. Hier de meest gangbare soorten met
hun benaming. N.B. Een D-sluiting is bij gelijke dikte sterker dan een
harpsluiting, maar het werken met harpsluitingen is eenvoudiger, omdat de
beugel meer ruimte biedt voor het opsluiten van andere harpen en van kousen.
[Me6]
|
Sluizen (het schutten)
|
Het
"sluizen", het passeren van schutsluizen, geeft nogal eens moeilijkheden en frustraties. Krachttermen
(achteruitbidden) tekenen een slechte schipper. Stuur- en aanlegfouten maak je zelf, geef
nooit een ander de schuld. In de Weerdsluis te Utrecht meegemaakt dat een
vrouw met haar koffer van boord stapte nadat ze, voor iedereen hoorbaar,
onbeschoft was uitgescholden door haar partner, het haantje dat aan het roer
stond. Zorg dat fenders aan beide zijden uithangen en de meerlijnen die gebruikt gaan worden opgeschoten (in lussen) klaar liggen. Gebruik daarvoor lijnen waarbij aan één zijde een groot oog gesplitst is (paaloog). Als je moet wachten vaar in de voorhaven dan zo ver mogelijk aan de wachtsteiger naar voren. Volgens artikel 6.28 van het BPR moet de sluis in volgorde van aankomst worden ingevaren. Als je ergens halfweg aan de steiger ligt vraag je erom dat een andere schipper uit frustratie niet alleen voor je gaat liggen, maar ook eerder naar binnen vaart. Bij erg drukke sluizen is het echter verstandig dat de eerste twee tot drie schepen naast elkaar afmeren, daarachter de volgende enz. Doe je dat niet en de opstelruimte van de wachtsteiger ligt vol, dan zal het laatst aangekomen schip langszij het voorste schip gaan liggen en (als de schipper het niet netjes doet) als eerste of tweede worden geschut. Vaar in de sluis ook zo ver mogelijk naar voren tenzij de sluismeester anders aangeeft en sluit goed aan op het voor je liggende schip. Vaar de sluis - zeker als een sluisbrug open staat - in een vlot tempo binnen. Als de sluismeester niet aangeeft aan welke zijde je moet gaan liggen kies dan als volgt: Heeft je boot een rechtsdraaiende schroef, neem dan bakboordzijde en bij een linksdraaiende schroef stuurboordzijde. Je maakt dan gebruik van het wieleffect van je schroef. Zie ook afmeren. Staat er veel wind dwars op de sluis, kies dan, zeker bij opschutten, de zijde waar de wind vandaan komt (hogerwal). Het wegvaren is straks een stuk gemakkelijker.
|
Slijter | Ja hoor..., wie zal niet weten wat een slijter is. In scheepstaal is het echter ook de benaming voor een schip dat rijp is voor de sloop (verzuipschuit), of de aanduiding voor een scheepssloperij. |
Smak |
De smak was een kustvaarder, waddenvaarder en binnenvaartuig voor de vaart op Frankrijk, Engeland en Scandinavië en wel gezien als het kleinere zusje van de kof. In de Nederlanden ook gebruikt als beurtvaarder. Smakken waren reeds in de vaart in het begin van de 16e eeuw. |
Smaldeel | Smaldeel is een nog
niet zo oude (eigenlijk pas in gebruik na WO-II) en typisch Nederlandse benaming voor een
gedeelte van de oorlogsvloot die vroeger werd aangeduid als "eskader" in omvang varierend
van 3 tot niet meer dan 10 schepen. De betekenis is "onderdeel of gedeelte van"
en wordt zowaar ook gebruikt bij de luchtmacht. Zo is er b.v. sprake van een
"smaldeel vliegopleidingen" of een "smaldeel helikopters". In NAVO
verband spreekt men over "task forces". De luchtmacht kent meer benamingen uit
de scheepvaart. Het vakjargon "kist" komt ook uit de scheepvaart. Het is gewoon
een ander woord voor schip. (waar gaat die kist naartoe?) [TvhW]. Tijdens het kabinet-De Jong (1967-1971) heeft minister van defensie Willem den Toom, voormalig luitenant-generaal, besloten de naam eskader voor de grootste formatie van de zeegaande vloot in ere te herstellen. Tevens werd bepaald, dat de divisies van oorlogsbodems, waaruit een eskader is samengesteld, in het vervolg als smaldelen zouden worden aangeduid. Verwant: flottielje. |
Smalschip |
De benaming smalschip
of wijdschip betrof een maataanduiding voor binnenvaartzeilscheepjes die men
in de vijftiende eeuw aanvankelijke
karvielschip
noemde. Het had te maken met de belangrijke doorvaart tussen de rivieren De
Gouwe en de Hollandsche IJssel waarbij de sluis in Gouda gepasseerd moest
worden Hoewel de keersluis waar alleen doorgevaren kon worden wanneer
het water in beide rivieren op gelijke hoogte was, in 1308 door een tweede
stel deuren omgebouwd werd tot schutsluis, bleef de breedte beperkt tot een
flessenhals van 16 voet 16 duim (4,68 meter). De schepen die met afgenomen
zwaarden op maximaal deze breedte waren gebouwd heetten dus smalschip
en alles breder/robuuster dan dat (Zuiderzeevaart) wijdschip. Verwant:
maatschip -kast. |
Smart shipping | Bij grotere binnenvaartschepen is verregaande automatisering in ontwikkeling, het zogenaamde smart shipping. Deze ondersteunende systemen zorgen voor meer controle over het schip, niet te verwarren met river drones, schepen die in de toekomst op afstand bestuurd autonoom kunnen varen. Smart shipping maakt varen bepaald niet leuker want de bedoeling is dat er bespaard wordt op personeelskosten. Zo kan in de naaste toekomst het schip zelfstandig bruggen en sluizen passeren en in een later stadium zelfs zelfstandig aan- en afmeren. |
Smarten | Om schavielen van touw tegen te gaan kan de bedreigde plek omwikkeld worden met repen (zeil)doek, een stuk opengesneden slang of ander stevig materiaal: de smarting. Oude benaming: slabbing of schurftplatting. Bij het omwikkelen met een reep doek dient rekening gehouden te worden met afwateren. De slagen worden overlappend "naar de hemel toe" gelegd. Bij dikker touw is vooraf trenzen noodzakelijk. Ook werd als bescherming wel gebruik gemaakt van een koker van bamboe, hout of ijzer en tegenwoordig van kunststof slang. Zo'n (half)ronde koker heet een schotsman. |
Smeerreep |
Het eind waarmee je bij het zetten van een rif, de rifleuvers/reefkousen in het voor- en achterlijk al dan niet door een klaploper naar de giek toehaalt. De smeerreep wordt voor de zekerheid vaak nog geborgd met een steekbout of bindsel tegen onverwacht breken of losraken. Uit de handleiding tot scheepsbesturing van J. Franch uit 1825: "Men steekt op de nokken van de onder raa's aan iedere zijde een staartblok, door dit blok vaart een rif schenkel, zijnde met het eende einde in de leuver van het onderste rif ingebonden, en in het andere einde is eene kous gesplitst, men neemt de klaplooper, haakt het eene blok aan het ezelshoofd, en het andere in de kous van de rifschenkels, men geit het zeil en haalt de rifschenkel voor, en ook de buikgordings, dan entert het volk uit, en reeft even als bij een marszeil, eerst den steekbout te loefwaart, dan aan lij, dan het rif met kleine broekings opgenomen, en de rifsijzings met platte knoopen vastgeknoopt, zorgdragende, dat de marszeils schoten niet ingeknoopt worden". |
Snars/snoes of ankerrol |
Ook wel beer, jut of dovejut. De
"beer" gaf visserschepen als b.v. schokker, bons of hengst een markant
vooraanzicht en werd dan veelal gebruikt als geleider voor de reep van het
vistuig. Tegenwoordig gewoon
boegrol of ankerrol genoemd. Het is de constructie, die bestaat uit twee zijplaten met
daartussen een rol, waarover de ankertros of ketting loopt. Een moderne snars kan zelfs kantelen.
Een oude ankerrol bestond uit niet meer dan een ijzeren rol met een beugel.
Het werd de oudeman genoemd. Dat was de bezem of schrobber om de scheepsbodem in zee te reinigen [PrZ] |
Snauw Snauwmast |
De snauw was een lang,
laag, klein en vooral snel schip met scherpe boeg uit het eind van de zeventiende eeuw,
dat voor de kust- en binnenvaart werd gebruikt, maar ook als adviesjacht bij de oorlogsvloot. De snauw voerde achter de
grote mast onder de mars een dunner rondhout [snauwmast
of dodeman],
waaraan het snauwzeil kon worden gehesen. Orazio Curti gaf een voor leken niet zo duidelijke beschrijving van een snauwmast: "De snauwmast is een dunne spier dicht achter de kruismast waarlangs de gaffel en de rakbanden van de bezaan worden gehesen. Het bonveneinde van de snauwmast draagt in het midden een ijzeren tap, die vrij kan draaien in een ijzeren beslag dat aan de top van de ondermast is bevestigd. Op gelijksoortige wijze steunt het ondereinde van de snauwmast in het giekbeslag of in een taatspot in het dek. Soms ook vindt de top van de snauwmast steun in een klamp (rijbed of kalf) tussen de nommerstukken of tussen de dwarszalings; de tap van de snauwmast gaat dan door een gat in die klamp en wordt met een doorgaande bout vastgehouden. Als versterking en ook om splijten van de snauwmast te voorkomen zijn aan beide einden ijzeren banden aangebracht. Daar waar de klauw van de gaffel tegen de snauwmast rust, is de laatste door latten tegen schavielen beschermd". |
Snelheid | Een toerenteller is met behoorlijke nauwkeurigheid als snelheidsmeter te gebruiken Zie kilometerraai. |
Snelle motorboot |
Het BPR kent voor
"snel" twee begrippen. Een snel schip en een snelle motorboot.
Een snel schip is groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water KAN varen. Een snelle motorboot is een klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water KAN varen. Het begrip is dus niet gerelateerd aan het vermogen van de motor en ook niet aan het feit of daadwerkelijk met die snelheid wordt gevaren. Een kleine opblaasboot zal b.v. met 3,68 kw (5 pk) al harder dan 20km kunnen varen; een grotere boot heeft daar veel meer voor nodig. Bij de ANWB, afdeling watersport 070-3145020 is de brochure "Snel motorbootvaren in Nederland" te verkrijgen. In deze informatie is een overzicht opgenomen van de wateren waar het varen met onbeperkte snelheid en waterskiën is toegestaan en onder welke voorwaarden. Zie ook de folder Regels en vaargebieden voor snelle motorboten van Rijkswaterstaat. Voor hellingen per plaats of vaarweg zie: Trailerhellingen.
Voor speedboten (snelle motorboten) zijn in het
BPR de volgende regels van
kracht:
|
Snik |
De snik of "snikke" was een scheepje van ongeveer 15 meter lang met luiken. De benaming is al heel oud. In 1311 wordt te Wismar een snicka vermeld en nog verder teruggaand komen we bij de drakar en de sneckar van de Noormannen. Het feit bewijst slechts hoe hardnekkig sommige van die oude scheepsbenamingen zich door de eeuwen heen hebben weten te handhaven [Petr]. |
Snurrevaad | Snurrevaad is een Deense benaming voor een moderne vorm van grond-ankerzegenvisserij. Bij Nederlandse vissers beter bekend als snurrevisserij of "snorren". Het is een vismethode waarbij twee lange zegentouwen aan een "puntzaknet" (lijnen van 3 km lang) in een groot vierkant op de zeebodem worden uitgelegd. De methode kan alleen overdag gebruikt worden bij een vlakke bodem en goed zicht. De vis die de lijn ziet liggen zal deze vreemd genoeg niet oversteken en binnen het vierkant blijven. Wanneer de lijnen nu door het voor anker liggend schip langzaam worden binnengehaald wordt het vierkant steeds kleiner, waarbij de vis uiteindelijk onbeschadigd in het net terecht komt dat zich binnen het vierkant bevindt. Verwant: flyshooter, jiggen, pulsvisserij. |
Solenoid | Een
solenoid is een elektromagneet (spoel) waarvan de kern met kracht mechanisch naar binnen getrokken wordt. Deze eigenschap wordt bij
dieselmotoren gebruikt om de brandstoftoevoer te sluiten en de motor te laten stoppen.
De solenoid wordt dan ook wel stopmagneet genoemd. De brandstofafsluitklep
kan dan met een drukknop (stopknop) op het dashboard of terugdraaien van de
contactsleutel gesloten worden, waardoor een lange trekkabel overbodig is.
Bij gebruik van een trekkabel gebeurde het nog wel eens dat de motor niet
meer gestart kon worden omdat vergeten was de kabel terug te duwen en de
brandstofklep dus gesloten bleef. Solenoidspoelen zijn vooral bekend van de electro-mechanische flipperkasten van voor 1977, waarbij de pinball bij elke hindernis met een een ping of bel naar een willekeurig andere hindernis werd gekaatst om door de schuinte van de kast met wat geluk uiteindelijk bij de flippers terecht te komen en met de juiste flipper en veel ervaring naar een goede plek bovenin teruggeschoten kon worden. Hoe vaker dat lukte hoe meer punten. Bij een misser verdween de bal in het opvangbakje. |
Somp |
Somp, zompe, zoomp of reggeschip, ook wel praam. Het is de Overijsselse naam voor een varkenstrog (varkenszoomp), maar duikt als aanduiding voor dit scheepstype - dat ontstaan zou zijn uit de veel oudere pot - voor het eerst rond de 17e eeuw op. De zomp is een eigenzinnig sloepvormig, maar platbodemd open rivierscheepje van ca 12 meter met een naar binnen gebogen voorsteven en een naar achter taps toelopend vlak. De rechte opgeboeide boorden (zijkanten) met zijzwaarden zijn afneembaar en verbonden d.m.v. krombouten. |
Sopers | P.J.V.M. Sopers was een bewonderaar van de oude Nederlandse scheepsbouw. Hij heeft zich in zijn tijd door veel speurwerk en interviews op de hoogte gesteld van verdwijnende binnenschepen. Hij maakte naast zorgvuldige beschrijvingen ook foto's, opmetingen en tekeningen. Helaas was bij zijn overlijden in 1941 nog niets gepubliceerd. De aantekeningen werden door H.C.A. van Kampen bewerkt en uitgegeven onder de naam "Schepen die verdwijnen". Inmiddels behoort dit tot de standaardwerken over onze scheepvaarthistorie en wordt regelmatig geciteerd. |
Sorglijn | Oude benaming voor de borglijn van een aangehangen roer, ook wel roerstrop. Bij grote schepen werden wel talies toegepast en heetten dan stoottalies. |
Spannings verlies |
Op de site van het Ms Sunshine is een handige applicatie te vinden om de juiste kabeldikte te berekenen. Kies in het menu voor "kabeldikte". Na invullen van de gevraagde gegevens is merkwaardigerwijs geen klik beschikbaar. Het laatste (derde) veld moet beantwoord worden met <enter>. |
Spanschroef | Een
spanschroef bestaat uit twee schroeven in een behuizing met voor de ene
linkse schroefdraad en voor de andere rechtse draad. De ene schroef is
voorzien van een oog, de andere van een gaffel met D-sluiting. Spanschroeven
kwamen in de plaat voor oude sjorringen als
poptalies en jufferblokken.
|
Spanten |
Spanten vormen het geraamte van een vaartuig. Bij houtbouw werd dat op twee manieren toegepast. Bij overnaadse bouw werden de spanten in de romp geplaatst nadat de huid gevormd was. Bij karveelbouw (gladboordig) werden eerst de spanten opgericht, waartegen naderhand de huid werd aangebracht. Bij grotere schepen konden de spanten niet uit een stuk gezaagd worden. Vanaf de bodem sprak men over een buikstuk, twee sitters en twee oplangen. Het grootspant is het voornaamste en breedste spant dat de wijdte of de breedte van het schip aangeeft en meestal ook de holte of diepte. De langsscheepse verbindingen heten strooklatten, wegeringen, stringers of senten. De dwarsscheepse balken waar de dekplanken op rusten heten dekbalken met daartussen grieten of zwalpen. De tekening toont het grootspant van een typisch Nederlandse koopvaarder uit de 18e eeuw. Een ronde, maar afgeplatte bodem. Het breedste punt valt boven de waterlijn, waarna het boord bol invalt, maar lang niet zover als in de 17e eeuw waar de dekken zoals bij de fluit smal werden gehouden. Verwant: inhouten. |
Spantenbier | Spantenbier is te vergelijken met het ritueel van pannenbier in de huizenbouw met dit verschil dat spantenbier wordt gedronken bij het begin van de bouw en pannenbier bij het eind, althans het moment dat het hoogste punt van een gebouw is bereikt. Bij houten schepen begon de bouw met het leggen van de kielbalk. Daar werd dan eerst het grootspant op gesteld. Het stellen ervan was een uiterst nauwkeurige zaak, dat onder persoonlijk toezicht van de werfbaas plaats vond en door de beste vaklui werd uitgevoerd. Een kleine afwijking zou het schip scheluw en dus ongemanierd kunnen maken. Dat hierbij niet op 't oog gewerkt werd maar met winkelhaken van geweldige omvang is dan ook duidelijk. Stond het grootspant eenmaal, dan was er spantenbier en wapperde de vlag op de inmiddels ook aangebrachte scheg. Bij de aanbesteding werd er rekenig mee gehouden, want we vinden in een oud bestek o.m. "[...] en nog 3 Halv-vaten beste Bier tot een Drink-gelag". |
Speedboot | Een speedboot is een klein schip dat bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen. Het BPR kent de term speedboot niet, maar spreekt over snelle motorboot. |
Speeljacht |
Deze oude (Amsterdamse) benaming geeft geen specifiek scheepstype aan, maar werd in de 17e en 18e eeuw gebruikt voor pleziervaartuigen, min of meer voortgekomen uit het statenjacht, hoewel het spelevaren op het IJ en de Amstel eigenlijk met allerhande roei- en zeilvaartuigen geschiedde. Op afbeeldingen zien we naast forse stadschaloupen een diversiteit aan schuiten, steiger- en weischuiten, melkschuitjes, boerenschouwtjes, boeiertjes, jollen, noem maar op. |
Spiegel | Platte achterkant van
een schip, ook wel bord of achterbord. De naam is vroeger ontstaan doordat dit
gedeelte met glasruiten bezet en met lijstwerk opgesierd, op een afstand volkomen de
gedaante ener grooten spiegel vertoonde. Positieve spiegel: spiegel die
naar binnen loopt. Negatieve spiegel: spiegel die
naar het wateroppervlak naar buiten loopt. De Oost-Indiëvaarders waren
altijd rijk versierd met houtsnijwerk. |
Spil | Een spil is een horizontaal geplaatste windas, ook wel braadspil om b.v. het anker te lichten of gewoon een stuk rondhout (Spaanse spil) "dat matrozen gebruiken bij het stroppen van blokken en het inbinden van kousen" [vL]. Scheepsjongens werden wel voorover op het spil gebonden om gebritst te worden. "Spil" werd ook gebrukt als duiding van verspilde goederen bij het lossen. Denk aan goederen waarvan resten in het scheepsruim achterbleven. Niet geheel toevallig gebeurde dat vaak bij dure lading als koffiebone en cacaobonen. Forumlid "klipper" van het scheepvaartforum vertelde dat er in Rotterdam een eigenaar van vletlichters was die tegen slecht betaalde schippers zei dat ze hun loon maar moesten aanvullen met de bezem. |
Spinnaker |
Waar de jager of vlieger als voorste zeil bij een voor-de-windse koers op de boegspriet van b.v. een schoener wordt bijgezet voor meer stuwkracht, wordt een spinnaker bij moderne zeiljachten als voorste zeil bijgezet. De naam zou afkomstig zijn van het Engelse jacht "Sphinx", waarop dit type zeil voor het eerst werd gebruikt. "Sphinxer" werd verbasterd tot spinnaker. Het is een groot, bol gesneden, driehoekig zeil dat met behulp van een spinnakerboom vliegend wordt gevoerd aan de zijde waar het grootzeil niet staat. (te loevert) Er zijn vele vormen en soorten, die door de manier waarop ze gesneden zijn verschillen in bolling, breedte en hoogte. Het zeilen onder spinnaker vergt ervaring. Doordat het zeilpunt zich sterk naar voren verplaatst, is de kans op uit het roer lopen, of een Chinese gijp behoorlijk groot. De spinnakerboom [spi-boom] is het rondhout waarmee de spinnaker wordt uitgehouden, waarbij het ene uiteinde tegen de mast, en het andere in de halshoek [onderhoek] van de spinnaker steunt. Als lengte wordt meestal de afstand mast - boeg, of mast - onderzijde voorstag aangehouden. Het rondhout waarmee op dezelfde wijze een fok wordt uitgehouden heet fokkeloet. |
Spits |
Ontstaan uit een doosvormig houten Belgisch binnenscheepje, dat in Walonië pointu, of péniche en in Vlaanderen en Nederland spits, dan wel penis of sigarenkistje werd genoemd. De Fransen zouden het een péniche flamande [vlaamse boot of aak] noemen, maar die benaming werd in Walonië ook gebruikt om een houten waal aan te duiden [HdeG]. De oorspronkelijke spits is afgeleid van dit plompe scheepje, maar kreeg spitse stevens. Later verdween dat kenmerk en werd de spits een stalen motorschip van 350 ton met stompe voor- en achtersteven (bolle kont). |
Spitsgat |
|
Splitsen |
|
Spoed | Hoek waaronder de
bladen van een scheepsschroef zijn geplaatst. De spoed
wordt uitgedrukt in de theoretische afstand die een schoef in een vaste massa (zonder slip
dus) bij één omwenteling voorwaarts zou bewegen. Door de spoed bij een gespecialiseerd
bedrijf te laten vergroten of verkleinen wordt de weerstand en dus het stuwvermogen in het
water beïnvloed. Het achteruit gestuwd schroefwater zorgt tevens voor druk op het roer,
waardoor ons schip bestuurbaar blijft. Voorbeeld: R 17/15 betekent Rechtsdraaiende schroef met een diameter van 17- en een spoed van 15 duim. Dit houdt in dat indien de schroef één omwenteling in een vaste massa zou maken, hij 15 x 2,54cm = 38,1cm vooruit zou gaan. Ook wordt wel de notatie 17x380R gebruikt. De spoed is dan in mm aangegeven. Voor watersportverenigingen zou het interessant kunnen zijn een spoedmeter aan te schaffen. Zo'n apparaatje is voor rond 200 euro verkrijgbaar. Een ander begrip is de rake (schuinte). Het is de graad van achteroverhellen van de schroefbladen, welke mede bepalend is voor het verminderen van schroefgeluid. Het beste rendement van een schroef wordt overigens verkregen met een zo groot mogelijke diameter en spoed, gepaard aan een laag toerental. Helaas is dit zelden te realiseren, het blijft dus schipperen. Verwant: slip, klapschroef. |
Sportboot |
Sportboot? Geen idee... Het RTL programma jotvizjun (YachtVision, in 2013 omgedoopt tot VaarTV en na 2014 ter ziele) gaf echter uitkomst. Je weet wel, het tenenkrommende programma met Vivian Slingerland, Epco Ongering en ene "Ferdinand" die altijd weer bedrijven de gelegenheid gaven hun peperdure sloepjes met gebogen vlaggenstok en supersnelle jachten met een vanaf prijs van 750 duizend euro (zeg maar drie Ferrari's) te presenteren. We weten nu dus dat een sportboot veel power heeft, veel brandstof verbruikt, heel hard kan varen en heel veel golven veroorzaakt. Da's sport! In de jaren dat het programma YachtVision bestond werd pas vanaf 2007 (mondjesmaat) vermeld dat voor snelle motorboten een vaarbewijs nodig is, maar het feit dat er nauwelijks gebieden zijn waar snelvaren is toegestaan werd achterwege gelaten. De branchevereniging Hiswa had over het begrip "watersport" overigens dezelfde visie. Zie foto. Verwant: watersport? |
Sportvisser
|
Sportvisser is natuurlijk een verkeerd woord, tenzij je het vangen van
vissen met een stevige ruk aan de haak door de bek
SPORT noemt. Geen probleem want vissen hebben geen bewustzijn, dus van
pijn is geen sprake. Een haak in de bek? So what? Ooit een vis horen
gillen? Het gevecht van inhalen
is toch eerlijk en sportief en we zetten het visje toch weer terug? Oh ja, het
verwijderen van de weerhaak is soms lastig bij zo'n spartelend visje. Da's
heus geen pijn hoor. Een karpervisser vertelde dat het vissen geweldig
rustgevend is en hij een grote karper na terugzetten graag nog eens ving. Sportvisserij en pleziervaart klikt niet altijd. Schippers ergeren zich aan de enorm lange hengels. Soms vraag je je af, of de visser niet beter met een kort hengeltje aan de overkant kan gaan zitten. Vissers ergeren zich aan de pleziervaarder die met ongewijzigde snelheid langs en niet zelden over zijn tuig vaart. Daarom de volgende tips: Schipper: Matig je snelheid en passeer (indien mogelijk) met een ruime bocht. Het hoeft niet, maar de sportvisser zal je dankbaar zijn. Sportvisser: Haal de hengel even op en zorg er voor dat je goed zichtbaar bent want de schipper ziet je meestal niet, terwijl ook de hengel geheel wegvalt in de achtergrond. Dat geldt vooral voor oevers met hoog opgaande begroeiing. Situatie 1: juni 2002, het vaarwater Hoge Vaart
in Flevoland. We varen van Zuid naar Noord. Nabij de afslag van de Larservaart zie ik
duidelijk zichtbaar een aantal sportvissers. Ik rminder vaart en ga er met
een ruime bocht omheen. Omdat het motorgeluid vrijwel wegvalt zien de
sportvissers me pas tijdens voorbijvaren. Ik krijg een opgestoken duim.
Aansprakelijkheid: Schade aan vistuig op
vaarwater is vrijwel altijd voor rekening van de
hengelaar en schade veroorzaakt door een in de schroef vastgelopen vissnoer kan door de schipper geclaimd worden.
Zeker
wanneer de hengelaar geen voorzorgen heeft genomen om schade te voorkomen
(goed zichtbaar en hengel ophalen). Denk verder aan ondiep
water waar het schip niet goed kan
uitwijken en aan druk bevaren water zoals Margrietkanaal of Winschoterdiep, waar
kleine boten de walkant zullen en moeten aanhouden. |
Sprenkel | Een sprenkel is een rondhout of ander hulpstuk op of bij het draaipunt van een strijkbare mast om bij het maststrijken of -hijsen voldoende spreiding te houden tussen voorstag en mast. De Dikke Van Dale spreekt naast andere betekenissen over "een lus van een ankertros om een prop van een rijzen zink- of kraagstuk, dienend om de tros na het zinken weer te kunnen aflichten". |
Spriettuig |
Een tuigage waarbij het zeil dat met rakbanden aan de mast is verbonden, bij de tophoek wordt uitgehouden door een schuin rechtopstaand rondhout, de spriet of boom, die vanaf de mastvoet omhoog loopt. Omdat de spriet over de gehele lengte schuin omhoog langs het zeil loopt, staat het zeil slechts over één boeg goed. Over de andere boeg zal de spriet de bolling van het zeil tegenhouden. Het spriettuig was dus onhandig om mee te zeilen, want het zeil moest bij laveren over de spriet gezet worden. Het spriettuig schijnt evenals het driehoekige latijnzeil van Phoenicise of vroeg Griekse oorsprong te zijn. Het was een klein zeil aan de voormast dat gebruikt werd om het schip beter onder controle te krijgen. Geleidelijk aan - zoals blijkt uit afbeeldingen - begon die korte voormast meer en meer voorover te hellen en daaruit zou best de boegspriet kunnen zijn ontstaan. (Hendrik Willem van Loon). Een gaffeltuig, waarbij het zeil aan de bovenzijde (bovenlijk) aan een rondhout, de gaffel, is gehangen kent dit bezwaar niet. Het sprietzeil wordt bediend door een schoot en twee gaarden of geerden. Het zijn de zijdelingse lijnen vanaf de nok van de spriet. Tot ver in de 19e eeuw voerden vrijwel alle kleinere vaartuigen nog een spriettuig. De Hoogaars van de garnalenvissers uit Arnemuiden zelfs tot in de 20e eeuw, maar nadat er in 1924 velen in een zware storm vergingen werd sindsdien het veiliger gaffeltuig gevoerd. |
Spring | Lijn die vanaf het voorschip naar achter (voorspring) en/of vanaf het achterschip naar voor (achterspring) op de wal of ander schip wordt uitgezet. Het "rijden" langs kade of ander schip wordt hiermee voorkomen. Bij druk bevaren water is het verstandig een lange spring te gebruiken. Een voorspring kan bij wegvaren (ontmeren) ook gebruikt worden als hulpmiddel om de achterzijde van het schip gemakkelijker van lagerwal te krijgen om daarna achterwaarts weg te varen. In dat geval spreekt men over een steekeind. De methode wordt bij hogerwal tijdens meren gebruikt om het achterschip bij de wal te krijgen. |
Springvloed | Zie getijwater. |
Spruit | Een vertakking (splitsing) in twee of meer delen van een ketting of lijn. Het woord wordt ook gebruikt om een eind touw of staaldraad, waarvan beide einden zijn belegd, mee te duiden. Zie ook magerman. |
Spudpaal |
Een spudpaal is een paal of dikwandige buis die bij werkschepen gebruikt wordt om op de werkplek stevig verankerd stil te kunnen liggen. De palen, meestal één op het voorschip en één op het achterschip steken als masten boven het dek uit en kunnen op de werkplek door het dek (soms in vrije val) naar beneden gelaten worden, zodat het schip stevig vast komt te liggen. Dit heeft weinig met watersport te maken zul je zeggen, ware het niet dat Hollandia Spudpalen telescopische spudpalen voor de pleziervaart levert. Je kan gewoon vanuit de stuurstoel met een simpele druk op de knop binnen luttele seconden volautomatisch afmeren. De spudpalen zijn ontworpen in samenwerking met TNO en DSM en kunnen ook op bestaande schepen vanaf 10 meter worden ingebouwd. Bovendeks zijn ze onzichtbaar en benedendeks worden ze netjes weggewerkt in een kast of ombouw. Denk er wel aan dat "spudden" hetzelfde is als ankeren. Op plaatsen waar een ankerverbod geldt mag ook niet gespud worden. In het BPR van 2016 wordt via een bord zelfs aangegeven waar spudpalen wel en alleen nog toegestaan zijn. |
Spuigat | Spuigat of loosgat. Een gat in de verschansing, dek of waterloopklos voor de afvoer van regen- en buiswater. Ook als spijgat of spiegat. Verwant: Het loopt de spuigaten uit. |
Squat | Squat is het effect
waarbij een vaartlopend schip inzinkt of vertrimt in
smal en/of ondiep vaarwater. Deze UKC (Under Keel Clearance) verhoudt zich
kwadratisch met de vaart door het water en is een typisch verschijnsel van grote,
snelvarende schepen zoals passagiers- en containerschepen, maar ook pleziervaarders
ervaren het in ondiepe slootjes: Een varend schip verplaatst het water dat voor zijn boeg in de weg zit, naar achter zijn hek. Dus ontstaat er omstroming van de scheepsromp. Deels onderlangs, deels langs de boorden. Volgens één van de hydrodynamische wetten betekent stroming ook drukverlaging. En drukverlaging betekent waterspiegelverlaging. Oftewel, de druk rondom en onder een varend schip neemt (wat) af; en meer naarmate de snelheid hoger is. En de waterspiegel daalt. Het schip vaart eigenlijk in iets wat op een inslagkrater lijkt: Buitenom een ring van een verhoogde waterspiegel, gevolg van de drukverhoring door de botsing van het varende schip met het stilstaande water, maar daarbinnen een (extra) verlaagde waterspiegel door het snelle omstromen! En uiteraard zakt het schip mee omlaag, zonder dat het dieper komt te liggen! Dat is squat. In ondiep water moet zich (per seconde) eenzelfde hoeveelheid omstromend water door de nauwere ruimte tussen zee- en scheepsbodem (en -boorden) persen, moet dus sneller stromen, veroorzaakt dus sterkere water-botsingen dus grotere druk-fluctuaties, rondom het schip meer drukverlaging, waardoor het schip dus (duidelijk) ook meer zal zakken! Dàt kan zelfs zo veel worden dat het schip zich op de bodem vastzuigt, en (bijna) tot stilstand komt! Vervelend als het zandgrond is, zoals hier, maar levensgevaarlijk (voor schip en alles en iedereen aan boord) als er toevalling een rotspuntje net boven het zand uisteekt..... Zo heeft de Queen Elisabeth II in 1992 door een squat van ca. 2 meter, zware bodemschade opgelopen bij Cuttyhunk Island, terwijl men volgens de zeekaart en rekening houdend met een squat van 60 cm voldoende water onder de kiel had. Maar... het schip voer op dat moment 24 knopen (ruim 44km/u). Gelukkig scheurde de rotspunt net niet door de binnenbodem, anders was het schip onherroepelijk "een paar meter....." gezonken! Ziehier ook de oorzaak van aanvaringen van twee schepen die elkaar bij het inhalen te dicht naderen. Ook dan begint het tussen beide rompen extra hard te stromen (venturi effect) en dus te zuigen! En dan is er op een gegeven moment geen tegensturen meer aan. Die zuigkracht is (veel) groter dan de kracht die het roer kan opwekken....! En grappig (...): ook aan boord denkt men vaak dat door extra gas te geven de zaak te redden is. Ja, heel even wordt de roerwerking inderdaad beter, maar al gauw neemt het effect van de snelheidsvergroting over, en wordt de zuiging nòg groter! Verwant: oplopen, hekgolf. Bron: AAdC. |
SS en MS | SS is de gebruikelijke duiding voor een stoomschip. Het wordt geschreven en uitgesproken als Het SS scheepsnaam, maar ook wel als De SS scheepsnaam. Hetzelfde geldt voor MS (motorschip). |
Staandemast-route | Een open vaarweg
is een vaarweg met een doorvaarthoogte van 30 m of meer. De
staande-mast-route Vlissingen-Delfzijl is de langste en meest bekende. |
Staatsie |
Staatsie, staats of statie ook wel geschreven als stage of stagie.
Staatsie heeft met praal of plechtig te maken en geeft in het woordenboek
als verklaring "sierstuk achter aan het bovenboord van schepen".
Staatsie in de binnenvaart is de constructie waarbij het boeisel grotendeels naar achteren en
naar boven strookt, waarbij de onderzijden over de hekbalk
lopen en de bovenzijden elkaar midscheeps raken, waardoor een driehoekige opening
ontstaat, het staats- of hennegat, waar doorheen de helmstok binnenboord komt.
Een staatsietjalk wordt ook wel hektjalk genoemd. Een staatsiepaviljoen had zowel een staatsie als een verhoogd
achterdek. Een schip zonder hek of staatsie werd wel een
draai-over-boord genoemd
omdat het helmhout bij een grote roeruitslag tot helemaal buitenboord geduwd kon worden.
Zie ook
staatsiejacht of statenjacht. De afbeelding links is van het model van een 17e eeuws smalschip. Een klik op het plaatje laat de staatsie van otters zien. |
Staatsietrap |
In de zeevaart vinden we 'staatsie' terug in staatsietrap. Het is de langszij hangende en opgetuigde houten of metalen trap waarlangs men het schip min of meer comfortabel kan betreden of verlaten. De trap is scharnierend verbonden aan een boven- en onderbordes en voorzien van minstens één leuning. De trap en onderbordes worden uitgevierd door een trapdavit. De naam valreep wordt ook gebruikt, maar is evenals statie met één a eigenlijk onjuist. De valreep is een klimladder van beugels of klampen, die aan de scheepshuid is bevestigd en oorspronkelijk niet meer dan een afhangend (val) touw (reep) met knopen was. Maar.... Er zijn ook publicaties die een verschil in linker- en rechterzijde aangeven. De valreep(trap) zou aan bakboord hangen en de staatsietrap aan stuurboord. |
Stafsteven |
Een stafsteven, ook wel
staafsteven, bestaat uit een dikke stalen strip, haaks op de voorsteven, waartegen de
gangen van de boeg geklonken werden en zo een karakteristieke voorsteven
vormt. Verwarring met een stevenbalk is snel gemaakt. De "stafconstructie"
is soms zo zwaar uitgevoerd dat het aan een stevenbalk doet denken. Die zal
echter breder zijn en geen kopse kanten (vooruitstekende strip met aangeklonken platen) hebben. Wanneer de boegplaten opgesloten werden door een rondgezette plaat sprak men over een plaatsteven, maar die benaming werd ook wel gebruikt voor een lichte (lees plattere) stevenbalk. Verder was er nog de doossteven, volgens BVT een holle immitatie van een stevenbalk, die mogelijk voor het zicht, of als aanvaringsbuffer, tegen de stevenplaat of andere samenvoeging van de plaatvlakken was gezet. |
Stag |
Onderdeel van het staand want. De (staal)kabels die masten en stengen in langsscheepse richting ondersteunen. Stagen worden strak gespannen en een daaraan gehangen zeil heet stagzeil of lul (ik kan er ook niets aan doen). Zie ook pardoen en lullen. De zeilen lopen met ringen over de stag. De ringen of hoepels heten stagzuigers of stagleuvers. Op een langsscheeps getuigd schip met een lange mast wordt ter ondersteuning van de masttop wel een diamantverstaging toegepast. Zo'n mast heeft twee korte diamantzalingen die met elkaar een hoek van 90 tot 120° naar voren maken. Het voorstag is onder de zaling bevestigd; de diamantstagen lopen vanaf de masttop over de uiteinden van de zalingen naar beneden. |
Stakelen | Het laten ontbranden
van een stakellicht of fakkelbus, meestal een handstakellicht, een in de hand gehouden toorts (staak)
met een helder pyrotechnisch licht. Het wordt gebruikt als noodsein (rood of wit) en
vroeger om een loods (blauw licht) te vragen. Ook vissersschepen gebruikten stakellicht om
de aandacht van naderende schepen te trekken wanneer gevaar dreigde voor hun vistuig of
voor een aanvaring. Aanwijzingen voor het gebruik staan in de BVA (Bepalingen
ter Voorkoming van Aanvaringen op zee). Het BPR (BinnenvaartPolitieReglement)
kent het stakellicht niet. Wel spreekt art 3.30 (noodtekens) over "vuurpijlen",
het z.g.n. ernstvuurwerk. Zie ook beduvelen. |
Stampen | Voorwaarts rollen van het schip (pitching) doordat het tegen de golven in vaart, ook wel paaltje(s) pikken genoemd. Daarbij kan een spanning in het langsverband of voorschip ontstaan die "hijgen" of "hijgspanning" genoemd wordt. Stampen is één van de drie rotatiebewegingen. De benaming vinden we terug in stampstag en stampstok. De stampstag is een extra voorstag van boegspriet naar fokkemast om bij de hevige opdoffers van het stampen beide rondhouten tegen zwiepen en rukken te beschermen door ze stijf te houden. Hetzelfde geldt voor de stampstok, de naar beneden wijzende boegspriet uithouder, die de stagen van kluiverboom en jagerboom steunt, spreidt en ook stijf houdt. |
Standpijp | Standpijpen zijn vaste huiddoorvoeren in het vlak (de bodem) van het schip voor aanzuiging van buitenwater voor koel- en/of dekwaspomp. Om veilgheidsredenen moet een standpijp het liefst tot boven de waterlijn reiken, het punt waar de aanzuigleiding wordt aangesloten. In de pleziervaart worden ook wel kortere standpijpen onder de waterlijn gebruikt. Bij dit minder veilige systeem is een afsluiter noodzakelijk. In het verleden werden standpijpen ook gebruikt voor afvoer van toilet en gootsteen. Het is echter niet meer toegestaan op buitenwater te lozen. Een andere fraaie toepassing op kleinere boten is de afvoer van buis- en hemelwater. Op het laagste punt van het gangboord wordt een pijp met behoorlijke diameter aangebracht die door het schip naar het vlak (of de kim) loopt en zo een open verbinding vormt. Hiemee wordt voorkomen dat water via spuigaten langs de romp loopt en lelijke strepen veroorzaakt. Bij een zelflozende kuip met hoge vloer kunnen afhankelijk van de constructie ook standpijpen zijn toegepast. |
Statenjacht |
Staatenjagten, staatsiejachten of transportjachten waren kleine handzame zeilschepen waarmee in de 17e en 18e eeuw hooggeplaatste personen werden vervoerd. Een vroege vermelding dateert van 1599 toen de tweede retourvloot onder Van Neck uit Indië terugkeerde. De magistratuur van Amsterdam liet zich in een sierlijk gebouwd zeiljacht naar de Mauritius roeien om de admiraal te verwelkomen. De zeelui werden van hoog tot laag "met groot geclanck van trompetten ontvangen en van Stadts weghe met wijn beschoncken, ende men luyde van blydschap alle klocken" [Chb2]. |
Staverse jol |
De Staverse jol is een buitenbeentje onder de vissersschepen van de Zuiderzee. Het type werd pas vanaf omstreeks 1860 in Stavoren gebouwd, maar heette toen nog geen Staverse jol. Het is eigenlijk onbekend hoe die eerste jollen er uit zagen. En waarom heetten ze jol? Ze leken waarschijnlijk het meest op zwaar gebouwde glad- en hoogboordige sloepen, hoewel ze toen nog overnaads (zonder uitstekende delen) werden gebouwd. |
Steekeind | Zie spring. |
Steigerschuit |
Een steigerschuit is volgens oude beschrijvingen een over het algemeen open bootje voor personenvervoer uit Amsterdam [17e eeuw]. Verder weinig bekend. Waarschijnlijk wordt niet een bepaald type bedoeld, maar elk bootje dat vanaf een vaste ligplaats (steiger) personen naar een, waarschijnlijk niet te verre, gewenste bestemming vervoerde of als vaste verbinding (veerdienst) gebruikt werd. Misschien te vergelijken met een hedendaagse watertaxi. |
Steilsteven |
Een schip met een recht, scherp toelopend voorschip, een verticale steven, ook wel bijlboeg of scherpsteven genoemd, hoewel in het jargon scherp alleen voor jachten, in de betekenis van "vaartuig voor de pleziervaart", wordt gebruikt (Maritieme Encyclopedie) en dan meestal voor hellende stevens. Mede door de eenvoudige bouwwijze hadden veel schepen in het begin van de ijzerbouw steile stevens. Over de term steilsteven zijn de meningen verdeeld. Gaat het om een groep van schepen met steile stevens (Loomeijer en Martens hebben het over vrijwel alle stoom- en motorschepen) of om één type? |
Steken | Het gebruik van knopen
en steken, zie knopen, maar in scheepvaarttaal nog veel
meer:
|
Stenenvaart |
Tussen de twee wereldoorlogen was er naast de Beltvaart naar- en om Denemarken naar de Oostzee ook sprake van een niet onbelangrijke stenenvaart van België naar Engeland, van de Rupel naar Shoreham en Londen. De stenenvaart begon voor Nederlandse schepen omstreeks 1924. . |
Stenenvisser | Een stenenvisser was een scheepje dat werd ingezet om grote keien en stenen van de zeebodem naar boven te halen, die werden gebruikt bij de aanleg of het verstevigen van havendammen en -pieren. Vaak werden daar afgeschreven coastertjes en vissersvaartuigen voor ingezet. |
Steng |
De verlengstukken van
een mast heten steng. De eerste verlenging marssteng, de tweede bramsteng.
De verbindingssteun tussen mast en steng of volgende steng heet
ezelshoofd,
een constructie die rond 1570 door Wouter Krijnsz uit Enkhuizen werd uitgevonden. De
achterwaartse en zijdelingse verstagingen van een steng heten pardoen. De gaten in de top van een steng waar
de draairepen van de ra's door lopen heten homber- of
humbergaten, ook wel tuingaten [NW]. De vierkante
enigszins tapse bovenkant van een mast of marssteng waarover het ezelshoofd past heet
dobbelsteen. De zware hardhouten of ijzeren pen, waarmee de steng rust op
onderliggende langszaling heet slothout. Het slothout wordt in het
slothoutgat van de hiel van de steng gestoken. Met de toepassing van het ezelshoofd konden stengen geheel of gedeeltelijk geschoten worden, d.w.z. de steng kon in een lagere stand door het ezelshoofd zakken. Stengen bestonden vóór die tijd ook al, maar konden niet geschoten worden en werden mogelijk ook niet zo genoemd, want in een geschrift uit 1497 wordt bij de grote mast gesproken over een groottopmast met daarboven een topmast. Later werd dat resp. grootmarssteng en grootbramsteng. Bij een bezaansmast (barkstuig) met één topmast wordt de benaming steng nauwelijks aangetroffen. Men spreekt gewoon over topmast. Zie ook paalmast en windjammers. |
Sterren schieten | Of sterbestek. Het
met behulp van een sextant bepalen van de hoek, die hemellichamen
op een bepaald tijdstip met de kim maken. Men doet een
hoogtemeting van twee of meer sterren en/of planeten. Een goede waarnemer maakt vier
hoogtemetingen bij heldere hemel. De hoogtelijnen zullen elkaar ongeveer in één punt
snijden. Dit punt benadert de ware plaats van het schip op de gemiddelde tijd tussen de
waarnemingen. Omdat sterren en horizon (kim) tegelijkertijd zichtbaar moeten zijn, zal het
sterrenschieten rond de schemering moeten plaatsvinden. Een veel betere methode dan b.v.
het zonsbestek met een jacobsstaf, octant of kwadrant van
Hadley.
|
Stevelen | Een sleep- of Rijnschip kon zonder mechanische aandrijving en zonder sleepboot met zeil aan meestal twee masten de rivier afzakken of stevelen. Het was dezelfde wijze waarop de vroegere plompe bovenlanders dat deden. De helling van de rivierbodem gaf het schip tengevolge van de zwaartekracht vaart en geholpen door gunstige weersomstandigheden als een bakstagwindje van oostenwind na verloop van tijd meer snelheid dan het stromende water, waardoor gestuurd kon worden. Sommige schippers noemden het hekelen. Met rustig weer werd wel vier kilometer door het water gehaald, waarbij dan nog zes kilometer stroomsnelheid kwam. Wanneer men op deze manier de Rijn of de Waal kwam afzetten was vergevorderde stuurmanskunst wel aan te bevelen. Soms gebruikte men een drijf- of sleepanker of andere middelen om niet dwars in de stroom te komen. Het omgekeerde heette slijkeren. Het bij westenwind voor de wind stroomopwaarts varen, waarbij een grote breefok werd gezet. Ondenkbaar en inmiddels verboden bij het huidige scheepvaartverkeer. Verwant: stevelduct. |
Stevenbalk | Een
stevenbalk is een zware balk van hout of staal die verticaal aan de
voorsteven is aangebracht ter afsluiting van de gangen of stalen
plaatvlakken die daar samenkomen. De stevenbalk dient tevens als aanvaringsbescherming. Verwant: stafsteven. |
Stiffening | Het Engelse woord stiffening werd ook wel op Nederlandse schepen gebruikt als aanduiding voor de vereiste hoeveelheid lading of ballast om kapseizen van een ongeladen hooggetuigd schip te voorkomen. |
Stokanker |
|
Stootwil | Of stootkussen, zie fender. |
Straf | Zie straffen aan boord. |
Stralen | Bij een stalen schip kan de romp, opbouw en of dek "gezandstraald" worden. Dat gritstralen verwijdert alle roest en oude verf- en teerlagen. Professionele bedrijven zorgen voor een optimaal schoon, geruwd en vetvrij oppervlak dat een goede hechting geeft voor een verfsysteem. Vaak bieden zij ook de mogelijkheid om het onderwaterschip daarna te voorzien van een coating van meerdere lagen epoxyprimer. Hierna hoeft de jachtschilder alleen nog een hechtingslaag en antifouling aan te brengen. Helaas geeft de methode nogal wat overlast en millieubelasting. Een nieuwe methode is het sponsstralen. Deze methode combineert het absorberende vermogen van urethaanspons met de reinigende en snijdende kracht van conventionele straalmiddelen. Het is schoon, droog, stofarm en bovendien recyclebaar. |
Strevel | Ouderwetse scheepsbenaming voor de horizontale latten, nu buizen, van het frame van een zonnetent. |
Stroom aan boord | Zie elektriciteit. |
Strijkbare mast | Een
strijkbare mast was nodig voor schepen die regelmatig onder vaste bruggen
door moesten. Het was geen sinecure. Schippers hadden liever een vaste mast.
Om het strijken mogelijk te maken liep de meestal met een bonk ijzer (wegerij
of wigten)
verzwaarde mastvoet door een sleuf in het voordek. Die sleuf heette
uitwip en was afgedekt met een kokerluik. Wanneer het vooronder
als slaapruimte werd gebruikt was dat een geaccepteerde handicap. Want om te
kooi te gaan moest je onder het contragewicht doorkruipen en bij gestreken
mast was het soms zelfs onmogelijk om via het luik binnen te komen [BOZ].
Een andere methode was het gebruik van bokkepoten, rondhouten die doorliepen
tot het fokkestag en als juk diende bij het strijken en zetten van de mast.
|
Stuurboord *** |
Rechter zijde van het schip, kijkend in de richting van
het voorschip; navigatielicht: groen. De begrippen
bakboord en stuurboord worden alleen voor de linker en rechterzijde van een boot gebruikt
en niet voor het links of rechts van vaarwater. Een handig ezelsbruggetje dat veel mensen gebruiken is: GRAS = Groen Rechts Aan Stuurboord. Men denkt dat de benaming stamt uit de tijd dat gestuurd werd met een roerspaan (roeispaan) welke aan de rechterkant van het schip zat. Dat was dus STUURboord. Je stond dan met de rug, oud middennederlands: bac (Grote Van Dale), naar de linkerzijde; BAKboord. Zie ook: zijroer. |
Stuurlastig | Het achterschip ligt dieper dan de kop, het schip is lastig op koers te houden, ook wel "heklastig". Bij harde wind zal het schip lijgierig of laf (slap) op het roer zijn. De kop van het schip zal zich van de wind af willen draaien. Als een schip vanaf het ontwerp een achterzijde met meer diepgang heeft, spreekt men over (enige of grote) stuurlast. Het schip stuurt dan gemakkelijk; o.a. bij sommige vissersschepen. Verwant: koplastig. |
Stuurman |
De stuurman was oorspronkelijk de man aan het
roer, die hiermee de koers van het schip bepaalde. Dit is tegenwoordig de
roerganger. De stuurman is een officier die direct onder de kapitein valt.
Grote zeilschepen hadden wel drie stuurmannen, -lieden of -lui. De eerste-
en tweede stuurman waren aan dek beurtelings chef van dienst en dus
verantwoordelijk voor het aansturen van de dekploeg (bootsman
en matrozen) en de kwartierswachten. De eerste stuurman had een duidelijk verdergaande verantwoordelijkheid. Hij hield zich wel bezig met het berekenen van posities, het uitzetten van koersen en het invullen van het logboek. Als een schip in een haven lag en de kapitein van boord ging nam hij zijn taken waar en was hij het absolute gezag aan boord, maar op zee beperkte zich dat tot de dekwachten die hij liep. De tweede stuurman had een andere verantwoordelijkheid. Hij was bij het laden en lossen van het schip in het ruim aanwezig en zag er op toe dat alles zo geladen en gestuwd werd dat het schip veilig de reis kon maken, dat de lading voor de eerste haven zo lag dat men er bij kon en dat de juiste hoeveelheden in en uit het ruim kwamen. Zijn hulpje daarbij was de derde stuurman. Een tweede stuurman deed weinig aan de navigatie, hij hield zijn dekploeg aan het werk en lette er op dat de roerganger de goede koers aanhield. De aanwezigheid van drie stuurlui
was belangrijk in verband met een eventuele opvolging. Door de gevaren die
de lange reizen van zeilschepen nu eenmaal met zich mee brachten en waarbij
men maanden onafgebroken op zee was kon het gebeuren dat de kapitein of
stuurlieden gewond raakten, ziek werden of overleden. In zo'n geval schoof
de verantwoordelijkheid op. Het is vaak genoeg voorgekomen dat een jonge
derde stuurman als eerste stuurman thuisvoer om zijn volgende reis weer
gewoon als de derde stuurman uit te varen. Er zijn zelfs voorbeelden op
buitenlandse schepen dat een leerlingstuurman een schip veilig thuis bracht
nadat in een storm kapitein en stuurlui door een golf over boord geslagen en
verdronken waren. Als het nodig was gingen ook de stuurlui het want in om
zeilen te bergen of te reven, stonden ze ook te brassen en te geien. Als het
bij slecht weer alle hens was, betekende dat ook voor de stuurlui dat ze hun
mannetje moesten staan. |
Stuurmansgoed | Stuurmansgoed of "special cargo" is in de zeevaart de benaming voor goederen van hoge waarde die tijdens het vervoer speciale aandacht krijgen. Bijvoorbeeld opbergen in een brandvrije kluis. |
Stuurwiel
|
In het Escorial,
het abdijcomplex van Filips II van Spanje, is een muurschildering van 55
meter lang te bewonderen die de verschillende slagen van het Spaanse leger
toont waaronder de slag bij de
Azoren van 1582. Daarop wordt een Spaanse galjas
afgebeeld met 38 riemen, 114 roeiers en een stuurwiel. Dat was vrij
uitzonderlijk, want pas aan het eind van de 17e eeuw kwam in de Lage Landen het gebruik
van stuurwiel of stuurrad (in de binnenvaart "haspel") in zwang. Tot die tijd
werd gestuurd met een helmstok of bij meerdekschepen met een kolderstok,
waarbij de laatste slecht een kleine roeruitslag mogelijk maakte. Met het stuurrad was een
veel grotere uitslag mogelijk, waardoor het schip wendbaarder werd. Die grote uitslag gaf
wel een probleem. Bij niet bezeilde koersen en storm was de roerdruk bij zeeschepen zo
groot dat het voor de roerganger haast ondoenlijk was om het schip te laten wenden. Het
rad werd dan ook manshoog uitgevoerd met naar buiten stekende spaken, waarop veel kracht
gezet kon worden. Toch lukte het de roerganger niet om bij zwaar weer op te werken. Hij kreeg dan hulp van een maat, de
"blindeman", om kracht bij te zetten. De grote barken en clippers uit de 19e
eeuw waren zelfs uitgerust met meerdere stuurwielen op één as of tandwielkast voor bediening door meerdere blindemannen.
Binnenvaartschippers op Frankrijk kennen ook de Franse benaming: Macaron de
bateau. Verwant: stuurreep,
haspel,
roercommando. |
Stuwadoor |
|
Stuwdruklager | Een stuwdruklager dient niet alleen om de schroefas te ondersteunen, maar ook om de stuwkracht direct over te brengen op het schip en niet naar de motoropstelling. |
Sulfatering | Het langer dan 2 maanden laten staan van ontladen loodaccu's (10,8 volt of lager) veroorzaakt sulfatering. Er treedt een verharding van de accuplaten op wat blijvend capaciteitsverlies oplevert. Dit proces start reeds beneden een (rust)spanning van 11,4 volt, maar treedt ook op wanneer accu's nooit goed doorgeladen worden. Het is voor de levensduur van een accu van belang met enige regelmaat tot de eindspanning van 14,4 volt door te laden... |
Sumwing |
De Sumwing is een
innovatie voor boomkor- en
pulsvisserij. Dat is het vissen op platvis (bodemvis). Een boomkor bestaat
uit een groot visnet (de kor) welke wordt opengehouden door een "boom". De
boom is een zware stang die over de bodem wordt gesleept met twee sloffen om
'm los van de grond te houden. De Sumwing is
een watergevulde boom met vleugelprofiel. Hij is daardoor lichter en
heeft minder weerstand, maar blijft door het profiel ook zonder sloffen los
van de bodem. Het resultaat is minder bodemberoering en significante brandstofbeparing. Verwant: flyshooter, jiggen, snurrevaad. |
Swath |
De Swath,
"Small Waterplane Area Twin Hull" heeft net als de
catamaran twee
rompen. Maar doordat de rompen dieper onder water steken vanwege het
beperkte volume van het schip boven het wateroppervlak ondervindt het schip
minder invloed van golven,
zelfs in hoge zee en bij hoge snelheden. Het grootste deel van het
deplacement nodig om
het schip drijvende te houden bevindt zich immers dieper onder water, waar de
golven minder effect hebben. Het grote voordeel van SWATH-schepen
is dat ze ook bij zware zeegang heel rustig in het water liggen. Het is daarom
een vorm die vaak wordt gekozen voor schepen die ook bij hoge golven moeten
kunnen doorwerken, of die mensen moeten laten overstappen van en naar andere
schepen (loodsen). Door hun stabiliteit zijn ze ook bijzonder geschikt als
onderzoeksschepen, die vaak bewegingsgevoelige apparatuur aan boord hebben.
Bij ruwe zee kunnen SWATH-schepen sneller varen dan enkelrompschepen. De schepen zijn niet of nauwelijks geschikt als vrachtschip, want het nadeel is dat lading een grote verandering in diepgang teweeg brengt. Een verschuiving van het zwaartepunt, door het verplaatsen van een gewicht aan boord, geeft een grote verandering in slagzij of trim. Hierbij bestaat zelfs het gevaar dat de drijvers boven water komen, of dat het schip te diep in het water zakt. |
Heel graag op- of aanmerkingen. |
Op alle materiaal
(layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming.
Mocht je ondanks
alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.