kennisbank voor pleziervaart
         en scheepvaarthistorie
 
 

Hé, dat wist ik niet...
  Vaartips.nl (1998) is minder geschikt voor smartphones.

Tips en wetenswaardigheden
Gebruik Ctrl-F (Find) voor een zoek op deze pagina.

  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

P

Paalkist
Oorspronkelijk de kist, later het fonds, waarin het paalgeld of ankergeld (ankerasie) werd bewaard. Uit dit fonds werden de te nemen veiligheidsmaatregelen voor de scheepvaart, als het leggen van bakens en het plaatsen van vuurtorens bekostigd, maar ook het onderhoud van de palen die de havenafscheiding vormden en waaraan de grote schepen konden vastleggen. Enkhuizen had het recht van paalkist voor de toegangswegen tot de Zuiderzee; het moest de bakens, tonnen etc. onderhouden, maar mocht daarvoor van alle binnenkomende schepen zekere betaling eisen. Het werd daarom ook wel baken-, vuur- of tonnegeld genoemd. Uit: Beschryvinge van de Oostindische Compagnie van Pieter van Dam. Bakengeld is in de 19e eeuw afgeschaft.
Amsterdam verzorgde bebakening op de Zuiderzee tot 't Val van Urck en had een zeer lang havenfront van dicht naast elkaar staande palen. Die paling was het beschutte deel van het IJ met een dubbele rij palen, waarbinnen de schepen veilig konden liggen en waarvandaan de kostbaarheden van de Oost-Indiëvaarders werden overgebracht naar de spijkers (VOC-pakhuizen). Het liep langs het huidige Oosterdok, wat nu doorsneden wordt door de IJtunnelpier en de Prins Hendrikkade. Bij de Nieuwe Brug over het Damrak werd daartoe reeds in 1561 het Paalhuis gebouwd waar de schipper zijn paal- of havengeld moest afdragen. Nadat in 1617 op Urk een vuurbaken was geplaatst werd in het paalhuis voor zeeschepen ook vuurgeld geïnd.
De doorvaartopeningen in de dubbele rij palen werden 's avonds bij het luiden van de boomklok die boven in de paal bij het boomhuisje hing door de wachter afgesloten met een drijvende boom met ijzeren pennen. In de vroege morgenuren bij het luiden van de klok werden ze weggehaald. Bij sommige openingen werd ook wel een hoge ketting gebruikt waar jollemannen, en melk- en steigerschuiten met gestreken mast ongehinderd onderdoor konden, maar passage met staande mast onmogelijk was.
Bron: o.a. SdZ 5-92. Zie ook Paal- en havengeld.

Omdat de tijdsduur van een tocht over de Zuiderzee onvoorspelbaar was, zodat het voor schippers ondoenlijk was om overdag en op vaste tijden de stad te bereiken, besloot het stadsbestuur in 1613 een ‘huis op palen’ te bouwen in het IJ, aan de westkant van het havenfront ter hoogte van de huidige Droogbak. Hiervandaan liepen bezoekers over een lange brug naar de walkant.
’s Nachts was de wal onbereikbaar door het afsluiten van de houten poort en het ophalen van de brug. Het tegen de stadsherberg (prent hieronder) aangebouwde wachthuis werd dag en nacht bemand door de schutterij zodat late reizigers toch konden overnachten in een van de kamers van het vierkante houten gebouw van twee verdiepingen.
Bron: De Amsterdamse herberg (1450-1800), Hell, M. (2017)


Stadsherberg op palen, wachthuis, houten poort en brug naar vaste wal. Prent van Reinier Nooms na de opening in 1662.
Een klik op de afbeelding geeft een litho van een tekening van Willem Hekking van de situatie vlak voor de afbraak in 1876 voor de aanleg van het stationseiland voor het Centraal station. (Collectie Fries Scheepvaartmuseum)

Nota bene: Op de door de H. Staten Gener. der veenichde Nederlande geoctrooieerde afbeelding "Amstelodamum" uit 1606 is te zien dat sommige openingen (doorgaten) onbelemmerde doorvaart hebben terwijl bij andere een hoge ketting is gespannen. Ter linkerzijde van de grote plaat (16672 x 3172 pixels) is zelfs een drijvende nachtboom met pennen te zien. Dit alles verluchtigd met onvoorstelbaar veel schepen in alle soorten en maten. Nogal onwaarschijnlijk. Dat klopt, want de in opdracht van de "Heeren" door kaartenmaker Willem Jansz Blaeu vervaardigde plaat heeft alle mogelijkheden, soorten schepen en gebeurtenissen zoals toen gebruikelijk in één beeld gevangen. Dezelfde methode zien we bij penschilderijen en grisailles van Willem van de Velde (de Oude). Vaak wordt een en hetzelfde schip in verschillend aanzicht afgebeeld.

Paalmast Een paalmast is een mast, waarvan de verschillende onderdelen, de ondermast en de stengen, niet uit afzonderlijke delen, maar uit één stuk kernhout van een boomstam bestaan. De zeer fraaie, snelle chebek van de Middellandse Zee met twee of drie masten en het Hollandse katschip zijn voorbeelden, men noemde schepen met paalmasten polakker-getuigd of kortweg polakschip. Er waren zelfs schepen waarvan de gehele mast uit één stuk bestond.
Naarmate masten groter werden en het steeds moeilijker werd aan geschikte bomen te komen ging men over op samengestelde of gekluchte masten. De mast werd uit afzonderlijke delen hout samengesteld. In eerste instantie gekuipte masten, waarvan de delen net als bij een ton door kuipbanden bij elkaar gehouden werden, of in vroeger tijden door woelings. Een hoogwaardig stukje vakmanschap, weersbestendige lijmen bestonden immers nog niet. Men gebruikte bij voorkeur goed gewaterd kwartiers hout dat minder krimpt of scheluw trekt. "Kwartiers" hout betekent dat de planken van buiten naar binnen richting kern uit de stam zijn gezaagd. Naarmate de lijmsoorten beter werden kon men volhout gelijmde masten maken. Zo'n mast bleek stijver te zijn dan een paalmast. In het midden van de 19e eeuw kwam een derde versie, de hol verlijmde mast, hoewel op de plaatsen van het mastbeslag nog steeds volhout werd toegepast om de bevestiginggsbouten genoeg houvast te geven. Verwant: mast en rondhout schaven.
1. paalmast
2. gekuipte mast
3. volhout gelijmde mast
4. hol verlijmde mast
5. hol verlijmde mast
Paalmuts Een paalmuts is een metalen gegalvaniseerd "hoedje" tegen inwateren op houten meerpalen,  -steigerpalen, -remmingwerkpalen en -dukdalven. Zoals gewoonlijk in scheepstaal komen we meerdere, meestal streekgebonden, benamingen tegen: paalhoedje, bolderhoedje, -muts, -deksel en zelfs olifantenkop. Hieronder een paalmuts met haalpen. Ze zijn vaak wit geschilderd.
Verwant: remming, dukdalf.
Paaltje pikken


 

Paaltje pikken of paaltje lopen. De klappen en/of trillingen die een schip te verduren krijgt in vrij korte en steile golfslag.
Kleinere schepen kunnen dan heftig gaan stampen. Het voorschip richt zich daarbij soms hoog op en valt over het golfdal om met een dreun neer te komen. Met deze neerwaartse beweging kan het golfdal onder de romp a.h.w. afgesloten worden, waarbij een luchtblaas onder het schip ontstaat. Deze "hap lucht" wordt vervolgens naar achteren en de zijden afgevoerd, waarbij nog meer trillingen (een gromeffect) kunnen ontstaan. Een schip met grotere lengte zal minder stampen, maar zich wel "kop voor" dwars door de volgende golfkam boren. Bij een stompe bovensteven krijgt het schip daarbij een forse opdoffer. Uiteraard zijn gecombineerde situaties mogelijk.
De genoemde dreun en opdoffer laten zich horen en voelen door een fikse uitdempende trilling. Beide gevallen kunnen grote vervorming en krachten in het bodem- en dwarsverband van het voorschip veroorzaken, welke "hijgen" en "hijgkrachten" genoemd worden en waartegen "hijgverband" wordt aangebracht. In het voorschip komen dan extra dwarsbalken, stringers, zwaardere huidplaten, extra zaathout en wrangen en hogere spanten met smallere (max 61cm) tussenruimte.
Bronnen: Me3 en AAdC
Paaltrek De trekkracht van een sleepboot wordt uitgedrukt in metrische tonnen (1 mt is een massa van 1000 kg) en wordt vastgesteld door een praktische trekproef aan een "paal". Een classificatiebureau laat de sleepboot trekken aan een speciaal hiervoor geschikte bolder, beting of paal. Tussen de sleepdraad en de paal wordt een meetinrichting gehangen en er wordt gemeten hoeveel ton de sleepboot trekt als hij volle kracht vooruit of achteruit draait. Deze paaltrekkracht resulteert in een getal in tonnen vooruit en achteruit. De z.g.n. paaltrek of bollard pull.
Paalworm
Paalworm (Teredo navalis) veroorzaakte grote schade aan houten constructies onder water, zoals scheepsrompen, havenpalen en dijken. Deze schelpdiertjes, eigenlijk een soort boorschelp, voeden zich door in hout te boren, wat uiteindelijk zorgt voor structurele zwakte en het uiteenvallen van houten constructies. In de Nederlandse geschiedenis, waar hout veelvuldig werd gebruikt voor waterwerken, waren de gevolgen van de paalworm bijzonder ernstig. In de 18e eeuw veroorzaakte de paalworm in Nederland grote schade aan houten zeeweringen en dijken, vooral aan de kusten van Zeeland en Holland. Hierdoor moesten veel waterkeringen en beschoeiingen hersteld of vervangen worden, wat veel geld kostte.
Paard Paard is het loopstag onder de marsera's waar de matrozen op staan bij het opdoeken of uitbrengen van de zeilen, ook wel hengst genoemd. In de 17e eeuw paardelijn of  paarellijn. Winschooten verklaarde de woorden als volgt. Paard, paardelijn of hengst, omdat je er net als bij een paard op kan steunen. Paarellijn, omdat de lijn is als een parel, het puikje van een lijn van het fijnste hennep. De verticale hangers waarin het paard hangt heten springpaarden en de laatste bocht is het nokpaard. Peert. Zo noemen de zeevaarenden een touw, dat aan beide einden van de ree slap vastgemaakt is; het heeft veele knopen, waarop de bootsgezellen staan als ze het zeil inhaalen [NvW].
Verwant: want, windjammer, jackstay en uitenteren.

Matrozen staan bij opdoeken op het paard


"In een pop opdoeken" (werd alleen in havens toegepast)
Zo opdoeken dat de buik van het zeil midden op de ra ligt (in een pop)


Matrozen aan het werk bij een neergehaalde bovenra.

In vliegende storm wordt geprobeerd een gescheurd zeil te bergen.
Ruggepaard was oorspronkelijk een extra paard als ruggesteun bij het werken op de ra bij zwaar weer. Later werd het de benaming voor de veiligheidslijn die bij zwaar weer langsscheeps over het dek werd gespannen en waar de bemanning zich aan vast kon grijpen teneinde niet over boord te slaan [ZL].
Paard wordt ook gebruikt als benaming voor de vertikale met leer beklede balk aan het onderbordes van een staatsietrap die het stoten van de sloep opvangt en tevens voorkomt dat die onder de staatsietrap schiet [LtzB].
Pactouw Nee, geen paktouw. Pactouw was de benaming voor particuliere handelsgoederen die door schepelingen - met name op China-reizen - aan boord meegenomen mochten worden. Van het Franse pacotille. Een andere benaming voor dat "klein koopmanschap" was voering. Er werd enige laadruimte in het schip voor beschikbaar gesteld. Zoals gewoonlijk liep dit natuurlijk uit de hand en moest er paal en perk aan gesteld worden. De vrije voering mocht niet verder dan een bepaald bedrag gaan. De artikelbrief van 1619 noemt als voering voor zeelui een maximum van twee maanden gage en voor de hogere officieren honderd gulden. Ook was er de maatschudding. Het overblijfsel uit zakken en vaten en het restant na lossing van graan, vlas of hennep. Deze maatschudding werd gedeeld door schipper en bootsvolk en soms ook met de lossers van het schip. [MG]
Pagaai
Pagaaien is peddelen. De pagaai is een (steek)peddel, die bestaat uit een handvat, stok en peervormig blad aan één stuk. Pagaaien gaat in tegenstelling tot roeien met het gezicht naar voren. Bij de marine ging (m.n. in Indië) pagaaien in de maat. Na elke drie krachtige achterwaartse slagen wordt de pagaai met een lichte slag op het dolboord gehouden. [Chb]
Page In de middeleeuwen was een page een jongen van adellijke komaf die vanaf zijn zevende levensjaar in dienst van een ridder opgeleid werd tot schildknaap, maar het was ook de benaming voor een scheepsjongen bij de krijgsmacht ter zee, vergelijkbaar met een hutjongen bij de koopvaardij, ook wel hockeling (beginneling). De page was de laagste in rang aan boord, als je tenminste van rang kon spreken; zijn bijnaam was brasem. Hij kwam nog onder de halfwas of loop, de half- of lichtmatroos. Volgens overlevering verdiende de page wel 18 hele guldens per jaar en wellicht is hieruit de benaming achttienguldensgast voor een grote dekzwabber ontstaan. Zie ook bramzijgertje en jongen.

In de visserij van Zuid-Holland en Zeeland kende men de koffiekoker, kofjekokertje of kleine joon (jooj). Het was het jongste bemanningslid (al vanaf 11 jaar) dat koffie en pap kookte, vis bakte en de afwas deed, gewoon een manusje van alles, zoals een ketelbinkie op de grote vaart. Na twee jaar kon het kofjekokertje ketellapper worden en weer twee jaar later inbakker. De inbakker was verantwoordelijk voor het opschieten van de beug in de bakken. Elke stap duurde twee jaar. Na inbakker werd hij kok en weer twee jaar later bovenman om te eindigen als volmatroos. De besten konden zelfs stuurman of schipper worden.

Jaagschuiten, meer in het bijzonder snikkevaarders hadden ook zo'n knechtje in dienst. Het was de snikkejongen. Hij mende het eigen of gehuurde jaagpaard, want de jaagschuiten maakten geen gebruik van huurjagers.

Scheepswerven kenden jochies vanaf elf jaar als nagelpieper, nageljongen of nagelheter. Ze zorgden voor het heetstoken van de klinknagels op een kolenvuurtje. Dat was geen sinecure, want de nagel mocht niet te koud zijn maar ook niet te heet gestookt worden omdat die "verbrandde" nagels bij klinken tijdens afkoelen hun goede krimpeigenschap kwijt waren. Dat gaf nagelziekte. Ook was er de pikjongen of kalfaatjongen. Hij was het hulpje, dat de pik (pek) maakte en warm hield bij het kalfaten.
 
Bronnen o.a.: [VvdM], Het lot van de MD3 Anna, Pieter Klein.
Pakketboot
Ondanks het feit dat de VOC bij het uitbreken van de vierde Engelse oorlog in 1780 op sterven na dood was en door de staat geholpen moest worden om niet failliet te gaan werd nog in 1788 opdracht gegeven om tien bewapende paketboten te bouwen. De VOC had naast de reguliere vloot, behoefte aan snellere verbindingslijnen tussen factorijen en vaderland. De pakketboot was dan ook ontworpen om zeer snel te zeilen en gebaseerd op de snelle oorlogsbrik van een paar decennia eerder.
Pakschuit
Pakschuiten waren trekschuiten die uitsluitend goederen vervoerden, Ze hadden het volgens Petrejus moeilijker dan de trekschuiten voor personenvervoer.
Paling of aal?
Dit onderwerp omdat ik een visliefhebber ben. Nee, niet het vissen, maar het eten.
Hoe heet die vis eigenlijk; paling of aal? Volgens "insiders" zit het zo.
De paling zet op grote diepte haar eitjes af in de Sargasso-zee, nabij de Bermuda-eilanden, hoewel de plek nooit bewezen is. De larven trekken met de Golfstroom mee, richting Europesche kust. Dat duurt drie jaar. Inmiddels zijn ze uitgegroeid tot glasaaltjes. Ze zoeken de binnenwateren op met de bedoeling daar vele jaren te blijven. Tot in de meest afgelegen slootjes zijn ze te vinden, al moesten ze die soms gedeeltelijk over land bereiken. In deze periode zijn ze geelachtig van kleur en worden, althans in rivierengebied, aal genoemd. Eenmaal geslachtsrijp verandert de kleur. Op de rugzijde grijs-zwart, de buik wit. De ogen worden groter, noodzakelijk voor de aankomende trektocht door zee. In deze gedaante worden ze schieraal (schier in de betekenis van snel) of paling genoemd. De trek naar zee vindt plaats in regenachtige herfstnachten. Waar de fuiken of een dichtzet de doorgang belemmerden werd toen veel gevangen. De paling die de zee bereikt moet flink gaan zwemmen, ditmaal tegen de stroom in, terug naar de verre Sargasso-zee. Aangenomen wordt dat daar na de paaitijd de paling sterft.

Op die manier is het naamsverschil dus duidelijk, maar een reclamebord "Gerookte aal" of "Gerookte paling" zal over het algemeen hetzelfde aanprijzen. De benaming verschilt van plaats tot plaats. Een kaartje in "Terminologie van Riviervissers in Nederland" laat zien dat de benaming "aal" vooral in de Noordelijke provincies wordt gebruikt. Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en het Oostelijk deel van Gelderland. Beneden de rivieren en in Zeeland zal men over "paling" spreken. In de overige provincies worden de namen aal en paling naast elkaar gebruikt zonder verschil in betekenis. Het onderscheid tussen aal (geelachtig en mager) en paling (grijs-zwart met wit, geslachtsrijp, vet en klaar voor de trek) wordt alleen in het rivierengebied gebezigd: "Want aal die het zilverkleed of het trekkleed heeft aangenomen is paling". De visserman spreekt verder over bekwame paling of flauwe paling als aanduiding voor snel- of traag bewegende paling.

Wild gevangen paling, in de wandeling "IJsselmeerpaling", is verreweg het lekkerst, maar komt steeds minder voor. Door onze kustbescherming is het voor de glasaal vrijwel onmogelijk naar binnenwater te komen. Volgens natuurbericht.nl  is het aantal glasaaltjes sinds de jaren 70 afgenomen tot 1% van het oorspronkelijk niveau. Een schepje daar bovenop is het op grote schaal wegvangen van dit weinige broed voor de kweek. Het is tot op heden onmogelijk om paling in gevangenschap te laten voortplanten. De palingkweek is dus afhankelijk van wilde glasaal. Het wegvangen van duizenden kilo's glasaal voor de kweek is vele malen erger dan reguliere palingvangst. Wilde paling wordt nog maar mondjesmaat aangevoerd en zelfs geimporteerd uit o.a. het Lough Neagh in Ierland, terwijl wij voorheen juist veel exporteerden. Het was Zuiderzeepaling aangevuld met ingekochte paling uit de Oostzee.
Aan de huidige wilde paling hangt inmiddels een stevig prijskaartje. Het alternatief is de minder smakelijke kweekpaling. Het eenzijdige productievoer en mogelijk ook het troosteloos bassinzwemmen zou de oorzaak zijn. De viskweker kan niet anders omdat het natuurlijke organische voer van rivier- en slikbodem niet is na te bootsen. Bij grote afname worden kweekpalingen bovendien vaak gerookt in computergestuurde rookkasten, waar ze eerst door een pekel- en rooksmaakbadje zijn gegaan. Dat ze er grijsachtig uitkomen is niet van belang, want het velletje laat gemakkelijk los en het zeer vette spul met waterige smaak wordt alleen gefileerd verkocht. Kleinere bedrijven roken wel "ambachtelijk" en leveren aan de betere vishandel, maar de smaak blijft toch vlakker dan die van wilde paling.
Er gloort hoop. Op 17 juni 2015 schrijft de Volkskrant: Het wemelt in het IJsselmeer van de jonge glasaaltjes. Een teken dat het visvriendelijk migratiebeleid werkt. Een hoax?
 


Van glasaal....

tot smulmaal...

Bronnen o.m: [VdA], [TrN].
Verwant: haring, kibbeling, makreel, garnaal, pangasius, talhout, palingschuit, dichtzet.
Naamsverwant: Paling van Amsterdam.

Palingboot
Het palingbootje voer langs de fuikvissers om hun vangst op te kopen en deze levend en wel in een bun naar visafslag of vismarkt te brengen. Het stalen scheepje heeft veel weg van de motorpakschuiten uit het begin van de vorige eeuw.
Palingschuit
(palingaak)
Schuiten die levende paling naar Engeland vervoerden. De schepen werden palingaak of op z'n Fries ielaeck genoemd. Het waren geen vissersschepen, maar handelsschepen en eigenlijk werd de naam gebruikt voor elk type schip dat deze handel bedreef. Slechts een klein gedeelte betrof Zuiderzeepaling en dan alleen buiten de visafslag om ingekocht. Er moest wel winst gemaakt worden. De meeste paling werd daarom voordeliger aangeschaft en geladen bij de Oostzee om daarna rechtstreeks naar Engeland vervoerd te worden.
Pand Pand is de benaming van een door sluizen, stuw of waterkering begrensd stuk kanaal of rivier. Van boven naar beneden spreekt men van hoger- naar lager pand.
Pangasius Pangasius of kortweg Panga is evenals Tilapia een verzamelnaam voor zoetwatervis uit Vietnam. De vis is zeer goedkoop en wordt als stralend witte filets door supermarkten aangeboden. Hier geldt weer eens de uitspraak van keurmeester Martin Gouda van het RijksInstituut voor Visserij Onderzoek: "Veel consumenten zijn net meeuwen, ze eten alles". De pangasius die van huis uit een grondsmaak heeft wordt langs de sterk vervuilde Mekongrivier gekweekt met ruimhartig gebruik van antibiotica. Voorafgaand aan invriezen worden de filets in een bad met citroenzuur gewenteld, waardoor de grondsmaak verdwijnt en 10 procent vocht wordt opgenomen. Het resultaat is een mooi wit, mager, graatloos, nogal nat filetje dat kraak noch smaak heeft, maar toch (juist daardoor?) goed verkoopt, zelfs als lekkerbekje. De "keuringsdienst van waarde" ontdekte in 2015 dat in meer dan de helft van 15 gekochte verpakkingen zelfs 30 tot 40 procent water was toegevoegd, terwijl het niet op de verpakking was vermeld! Over nat en smaakloos gesproken.
 
En dan nog deze van de HEMA. Pas op, dit is een mopperstukje.
Pardon? Een kogelbiefstuk van "rundvleesproduct" met 91% rundvlees?
De HEMA voegde aan die "malse" biefstuk water, zout, voedingszuren en aroma toe. In hemelsnaam WAAROM? Water is bepaald geen vriend van sappig bruin bakken.

En dan nog over supermarktvlees in het algemeen:
Vrijwel elke supermarkt verkoopt alleen nog "mager" en dan vaak ook nog geïmporteerd uit b.v. Ierland waar de bewoners zich rot lachen omdat ze het mals doorregen rundvlees zelf houden. Magere speklappen? Mager stoofvlees? Niet doen. Magere speklappen zijn geen speklappen. Mager stoofvlees betekent onherroepelijk droogpruimen. Dat wordt geen mals draadjesvlees. Waar komt dit mager syndroom toch vandaan? Een speklap kan niet mager zijn. De woorden spek en mager gaan niet samen en goed stoofvlees behoort doorregen te zijn want vet geeft smaak. Vraag het aan de echte slager.

Zie ook: Pangasius De Nieuwe Groene Leugen. Verwant: garnaal, haring, kibbeling, makreel, paling,
Panje Panje is de benaming voor geteerd zeildoek dat vooral voor dekkleden en huiken gebruikt werd, maar ook als rugbescherming voor vissers die hun schuiten op het strand of de wal trokken (op het hout hielpen) [vL].
Papegaaistok
Een papegaaistok is een boegspriet die uitsteekt over de achterboeg (achtersteven of hek). Gebruikelijk bij zeilschepen met een ver naar achteren, of zelfs op het hek staande (bezaans)mast. Dit stuk rondhout, ook wel druilboom, dient om de schoot van een buiten het schip uitstekend zeil op te vangen en te leiden. Volgens Albert Chambon een overblijfsel van de zeilschepen, waar de papegaaistok behalve als hekdavit ook gebruikt werd om de springschoot van de bezaanboom op uit te halen, daar deze nog achter het schip uitreikte. De naam werd ook gebruikt op pantserdekschepen voor de stokken/latten waar op de campagne aan stuur- en bakboord de vletten of gieken (roeiboten) omgekeerd werden gesjord.
Pappen Pappen is het afdichten van een houten onderwaterschip met haar, mospapier (dik grauw papier dat in kokende teer gedoopt en dan gedroogd is) of werk dat met warme pap vastgeplakt werd, alvorens een koper- of spijkerhuid aan te brengen.
Parallel schakeling Door 2 of meer accu's parallel te schakelen wordt het vermogen (Ah) bij elkaar opgeteld. Het voltage blijft 12V. Parallel schakelen betekent dat de pluspolen doorverbonden worden en dat de minpolen doorverbonden worden. Stel 2 accu's van 12V 120Ah. Resultaat bij parallel schakelen: 12V 240Ah. Gebruik bij parallel schakelen accu's van hetzelfde merk en capaciteit. Het liefst ook van dezelfde productiedatum. Verwant: serieschakeling.
Pardoen Pardoen of perdoen. Samen met het stengewant dat niet verder loopt dan de marsrand zijn pardoens de steunkabels die de achterwaartse en zijdelingse verstaging vormen en helemaal naar beneden lopen om evenals de onderwanten op rusten te worden stijfgehaald. Bij langsscheeps getuigde schepen spreekt men in plaats van pardoens, van bakstagen of voor-de-winders. [HvZ]
Parlevinker
   
Een parlevinker of zoetelaar was een bevoorradingsscheepje voor hoofdzakelijk mondvoorraad, zeg maar de dagelijkse boodschappen. Voor zover bekend was er geen vlagvoering om de parlevinker aan te roepen. Het scheepvaartforum spreekt over "gewoon naar je toe wenken". In havens werden door kadraaiers vaste rondje gevaren met een bel of een toeter. Parlevinkers zijn verdwenen. Toen parlevinkers vanaf 1 januari 2003 geen belastingvrije pakketten meer mochten verkopen stopten de meeste van deze ondernemers. Van de laatste twee hield de "Marjan" uit IJmuiden het eind juli 2005 ook voor gezien, eigenaar Jos Cornelissen ging met pensioen en kon geen opvolger vinden. De enig toen overgebleven parlevinker "Time is Money" uit Belfeld stopte eind april 2008. De scheepjes waren nog steeds te herkennen aan een groen-wit geblokte rand boven of aan het boord ten teken dat het om een verkoper ging. Zo is verder in havenverordeningen vastgelegd dat bunkerboten een groen-wit geblokte rand boven een ononderbroken blauwe band moeten hebben; opkopers een rood-wit geblokte rand en roeiers een zwart-wit geblokte rand. Roeiers en vastmakers brengen trossen uit van grote zeeschepen naar boeien en meerpalen.
Varend onder de vlag van Douwe Egberts brengt in Tiel parlevinker Salet zijn waren aan de man. Hij heeft vastgemaakt aan de sleepboot Lodewicus en probeert te voldoen aan de wensen van vrouw Tullemans die vanaf de boeing een riant uitzicht heeft op de drijvende bazar. Allerlei grutterswaar ligt veilig en droog achter glas opgeborgen. Dagmelk, aardappelen, verse groenten, draadwanten en antislipschoenen liggen onder handbereik.
Tekst: Harry de Groot. Foto: Jan Biezenaar. Datum onbekend, vijftiger jaren?.
Part
Touwwerk dat door een talie of takel is geschoren noemt men een reep of runner. Bij een reep worden parten benoemd. Het deel waaraan getrokken wordt heet het halende part, het deel waarmee het blok vast zit heet het vaste part en het deel of de delen tussen de blokken worden lopende parten of loper(s) genoemd.
Patoka De Patoka was het eerste bevoorradingsschip voor zeppelins voor een noodzakelijke tussenstop bij overtocht van de oceaan. Zie USS Patoka,
Patrijspoort
In vroeger eeuwen was een batterij(s)poort de vierkante geschutspoort in de scheepswand die kon worden geopend en waardoor de loop van een kanon naar buiten werd gestoken. "De Poorten, daar door de Vuur, en Vlamspuwende Ysere en Metaale Draaken, ten Stryden werden uitgevoerd" [v.Yk]. Het woord patrijspoort dat in geen enkele andere taal voorkomt is waarschijnlijk een "recente" verbastering, want in een woordenboek uit 1775 komt het nog niet voor. We vinden wel de benaming sabord. Patrijspoorten zijn kleine ronde openslaande ramen met een rand van koper of brons, aanvankelijk (begin 19e eeuw) voorzien van patentglas dat slechts een flauw licht doorliet. Een patrijspoort kan door zijn ronde vorm, geringe afmeting en knevelsluiting enorm veel waterdruk verdragen. Zeker de exemplaren met blindeerklep die op zeeschepen gebruikt worden (zie plaatje). De laatste jaren worden wel randen van aluminium of roestvast staal toegepast en in de moderne jachtbouw zelfs rechthoekige vormen met kunststof rand. Van de waterdrukbestendigheid moet dan echter niet te veel verwacht worden. Er zijn ook patrijspoorten die niet open kunnen, de benaming hiervoor is "lichtrand". Over het algemeen is het bij zelfbouw of restauratie moeilijk om een juiste maat patrijspoort te vinden. In Amsterdam aan de Javakade 73 ligt de spits Formosa  waar Petra Munneke de scepter zwaait. Haar handelsonderneming Chateauroux is gespecialiseerd in oude en nieuwe patrijspoorten. Geen vaste openingstijden, dus wel even van te voren een afspraak maken 020-4185663 of 0626-222586. Verder zijn er volgens mijn informatie slechts enkele bedrijven in Nederland die patrijspoorten op maat vervaardigen o.a. Het Anker in Schelluinen en constructiewerkplaats Van Wingerden in Vuren 0183-631555.
Paviljoen
Paviljoen is de benaming voor het verhoogd achterdek bij sommige binnenschepen, waaronder zich de woonruimte (paviljoenroef) bevond, waardoor paviljoenschepen een lage kruiphoogte hadden. Het dak van de half in het dek verzonken ruimte kwam niet boven de verschansing uit om zo een lage doorvaarthoogte te realiseren. We kennen b.v. paviljoentjalken en paviljoenaken. Vaak waren dat schepen die ook nog een staatsie hadden. Het is de constructie waarbij het boeisel grotendeels naar achteren en naar boven strookt, waarbij de onderzijden over de hekbalk lopen en de bovenzijden elkaar midscheeps raken, waardoor een driehoekige opening ontstaat, het hennegat, waar doorheen de helmstok binnenboord komt. Dat soort tjalken en aken werd staatsie-, staatsiepaviljoen- of staatsiedek genoemd.
Wanneer het achterdek niet verhoogd was, maar toch een roef herbergde sprak men over een dektjalk. Mogelijk ook dek-aak, maar die benaming ben ik niet tegengekomen. De schepen hadden vaak een draai-over-boord. Het helmhout kon boven het dek bij een grote roeruitslag tot helemaal buitenboord geduwd worden.
Pavoiseren

 
Pavoiseren is een traditionele bezigheid bij maritieme-, en visserijfestiviteiten. Vlaggetjesdag als opening van het haringseizoen is een sprekend voorbeeld. De in de (thuis)haven liggende schepen worden versierd met de set van seinvlaggen (letters) en wimpels (cijfers) aan lijnen vanaf de boeg over de toppen van de mast(en) naar de vlaggestok op het achterschip. De bedoeling is dat de vlaggen enigszins gegroepeerd worden in rood, wit en blauw, waarbij geen natievlaggen worden gebruikt (in Scheveningen deed/doet men dat wel). Schepen pavoiseren nooit als ze varen. Op binnenwater mag dat zelfs niet. Art 3.07 BPR. Bij de visserij volgde op vlaggetjesdag meteen buisjesdag. De vloot zeilde (vaak nog gepavoiseerd) uit voor de nieuwe teelt en iedereen die zich maar bewegen kon, deed het varend volk uitgeleide. Zodra de schepen uit het zicht waren werden de vlaggen binnengehaald. Het minder uitbundig bevlaggen tijdens feestelijke gelegenheden heet opdirken, zo genoemd naar de dirk of kraanlijn.
Peilglas
Het gebruik van een peilglas is een ouderwetse maar zeer betrouwbare methode om het vloeistofniveau van een tank af te lezen. In principe gaat het om een doorzichtige buis die aan de onder- en bovenzijde met de tank verbonden is. Het is een praktische toepassing van communicerende vaten. Het afleesbuisje moet niet te dun zijn want dan treed capillariteit op. Soms wordt voor betere afleesbaarheid een drijvertje gebruikt. Het is dan zelfs mogelijk het niveau op afstand uit te lezen via een vlottertransmitter. Voor kleurloze vloeistoffen en gassen zijn er z.g.n. reflex peilglazen. Door gebruik van een prisma reflecteert het licht. Op het grensvlak van de vloestof wordt het licht bijna geabsorbeerd, waardoor een heldere vloeistof donker aftekent en een gas juist lichter. De uitvinding wordt toegeschreven aan Richard Klinger die later ook de befaamde Klingeritpakking bedacht.
Peilhuisje Rijkswaterstaat mat vroeger op 75 plaatsen langs de kust de eb- en vloedstanden. Het registreren gebeurde met een peilschrijver. Lees hier meer.
Peiling
Wanneer je op ruim water buiten de vaargeul een rechte koers vaart kan het gebeuren dat een ander schip een kruisende koers volgt. Door het andere schip te peilen (ook wel aanvaringspeiling of achtergrondspeiling genoemd) kan je vaststellen of het voor- of achterlangs zal gaan of dat beide schepen bij ongewijzigde snelheid op ramkoers liggen. Voor een peiling is het van belang dat je vanaf hetzelfde punt op dezelfde manier kijkt. Dat wil zeggen langs een bolder of een raamkozijn b.v. Elk vast punt op het schip is geschikt. Wanneer de volgende peiling naar voren schuift, zal het andere schip voorlangs gaan. Verschuift de peiling naar acteren dan gaat het achter langs. Wanneer de peiling hetzelfde blijft bestaat er gevaar voor aanvaring en zal één van beiden vaart moeten minderen of uitwijken. Art 6.17.7 van het BPR zegt hierover: "Indien de koersen van twee kleine motorschepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het schip dat van bakboord nadert voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert". Dus net als bij het wegverkeer wordt voorrang verleend aan rechts. Verder geldt in deze situatie art 6.17.3: "klein wijkt voor groot".
Peilschaal Zie hoogteschaal en kanaalpeil.
Pelorus
Pelorus is een veel voorkomende scheepsnaam in de zeevaart en verwijst naar het handige nautisch hulpmiddel dat inmiddels in onbruik is geraakt. Je zou de pelorus een soort dochterkompas kunnen noemen met dien verstande dat niet het magnetische noorden wordt aangewezen, maar de te varen koers. Zodra het schip op het reguliere kompas de juiste koers voorlag werd de pelorus op nul gesteld . Het was dan voor de roerganger veel gemakkelijker om koers te houden. De pelorus gaf elke afwijking van de gewenste koers op simpele wijze aan met graden plus of min. Volgens overlevering was de persoon Pelorus de navigator van Hannibal. [Schut] De pelorus hiernaast komt uit de collectie van het Marinemuseum Den Helder.
Een klik op het plaatje voert naar Maritiem Digitaal met een grotere afbeelding van "pelorus met cardanische ophanging". In de omschrijving spreekt het Marinemuseum over een "metalen peiltoestel".
Dat lijkt me niet juist, want een peiltoestel is een instrument waarmee objecten gepeild kunnen worden. De pelorus doet dit nadrukkelijk niet.
Verwant: bochtaanwijzer.
Péniche
De benaming peniche werd gebruikt voor een bepaald type driemast zeevaartuig en voor een spits, een Belgisch binnenschip.
Pennantnummer

Het pennant number, vóór 1948 pendant number, is het nummer dat op oorlogsschepen wordt geschilderd ter snelle identificatie. Het wordt door veel landen zowel binnen als buiten NAVO verband gehanteerd. Het bestaat uit een letter met een uniek volgnummer. De letter geeft het soort schip aan.
A
C
D
F
H
K
L
M
N
P
R
S
Y
— hulpschepen (auxiliary)
— kruisers
— destroyers/torpedobootjagers
— fregatten (vroeger ook korvetten)
— hydrografische vaartuigen
— korvetten / diverse vaartuigen
— amfibische transportschepen
— mijnenvegers
— mijnenleggers (op dit moment geen enkele, dus ongebruikt)
— patrouilleboten
— vliegdekschepen
— onderzeeboten (Submarine)
— sleepboten en andere schepen rond scheepswerven
De Verenigde Staten doen niet mee. Zij hanteren een eigen hull classification symbol.
Penteren De Dikke Van Dale omschrijft het overgankelijke werkwoord penteren als: "door middel van een penter uit het water lichten" en de penter zelf als: "een toegespitst ijzer aan een ring waarmee balken uit het water worden gelicht". Het is het aanhaken of vastmaken van iets onder of in het water  (boomstam, visnet, boomkor, anker e.d.) om het te bezorgen. Verwante woorden zijn penterbalk (kraanbalk, hijsbalk), penterbak (schuit in balkengat), penterhaak (ijzeren haak als werktuig om balken uit het water te halen) en penter of pentertalie (takel).
Perkoenpaal

Perkoenpalen zijn rondhouten palen die een ouderwetse walbeschoeing van horizontale planken aan de waterzijde ondersteunen. Ze steken net boven water of bevinden zich afhankelijk van het waterpeil zeer gevaarlijk daaronder. Bij het naderen van zo'n wal om te meren moet dit in gedachten worden gehouden, want de palen kunnen lelijke beschadiging veroorzaken. Ze komen gelukkig in deze vorm steeds minder voor. Perkoenpalen bestaan nog steeds als beschoeing. Ze worden dan strak tegen elkaar tegen de walkant ingedreven met aan de waterzijde een platte sloef of sloof (afdekplank) Zo'n perkoenbeschoeiing is een stuk "aanlegvriendelijker". Een andere toepassing is het creëren van een bufferzone zoals op het plaatje. De perkoenpalen worden een stukje uit de wal gezet en dienen om afkalving van m.n. veengrond te voorkomen door een natte "rustige" zone tussen water en oever.
Verwant: damwand.
Petrejus Petrejus, Egbert Willem (geb. 28.2.1898), van 1956 tot 1964 conservator van het Maritiem Museum "Prins Hendrik" te Rotterdam. Auteur van de volgende maritieme werken: Model van de oorlogsbrik "Irene" (Hengelo 1946); De bomschuit, een verdwenen scheepstype (Rotterdam 1954); Scheepsmodellen, binnenschepen (Bussum 1964); The Dutch flute (Lausanne 1967); Oude zeilschepen en hun modellen (binnenschepen, jachten en vissersschepen), (Bussum 1971); Nederlandse zeilschepen in de 19e eeuw, (Bussum 1974). Bij de beschrijving van oude binnenvaartschepen en oude vissersschepen heb ik dankbaar gebruik gemaakt van zijn publicaties met tekeningen van Pieter Pouwels.
Peur Een peur is een tros van zware kettingen die wordt gebruikt om de snelheid van een groot schip bij het van stapel lopen (van de helling lopen) af te remmen, ook wel stopketting genoemd. In de visserij is een peur, poor of poer een vislijn waaraan een tros van zeepieren of aardwormen is geregen. De bundel wordt bij de bodem in zachte beweging gehouden om de vis te lokken. Werd o.a. gebruikt voor de vangst van bot en aal.
Pikbroek Een pikbroek is een matroos. Er kan zowel een leerlingmatroos mee worden bedoeld als een oudgediende, want de oorspronkelijke betekenis zou een luiaard zijn. Een matroos die met z'n luie kont/broek op dek zit en dus pik (pek), de zwarte kleverige teer tussen deknaden, aan zijn broek krijgt. Men kende op scheepswerven ook de "pikjongen", dat was wel een leerling. Hij was het hulpje, dat de pik maakte en warm hield bij het kalfaten van schepen. De benaming van het Friese Pikmeer bij Grou heeft een andere oorsprong. "Dat woordje pik komt naar alle waarschijnlijkheid van peke of pik, de oude naam voor mattenbies", aldus het Grouster Shantykoor "De Pikbroeken".
Verwant: page, shanty, vette pik.
Pikhaak
Tja, wie kent 'm niet. De pikhaak is de onmisbare bootshaak aan boord, een stok met aan het eind een haak en aan het andere eind meestal een verdikking, de druif. Een handig middel voor het vasthouden aan de wal, afduwen, of oppikken van in het water gevallen voorwerpen. Omdat aan de haak vrijwel altijd nog een rechte pin (vlint) is aangebracht verdient het geen aanbeveling de pikhaak te gebruiken bij het afhouden van -of vastmaken aan een ander schip, tenzij het een moderne versie met kunststof haak betreft. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de haak ook wel duivelsklauw genoemd werd. Soms wordt onderscheid gemaakt tussen bootshaak en pikhaak. De een zou korter zijn dan de ander. Zoals vaak in scheepstaal schieten we daar weinig mee op, want het kan voor zowel bootshaak als pikhaak gelden. In de binnenvaart wordt meestal gewoon over "haak" gesproken.
Pilferage
Pilferage is een scheepvaartterm voor diefstal uit de lading. Het her en der openmaken van verpakking en het stelen van een gedeelte van de inhoud. Een andere term is baratterie van het Engelse barratry, waarmee men doelt op acties van een schipper die de belangen van de eigenaar van het schip of lading op onrechtmatige wijze schaadt.. Een graadje erger dus. Het gaat dan om diefstal uit lading, brandstichting, smokkelen, tot eigen voordeel afwijken van de route en alle andere handelingen die het verlies of bezitneming van schip en/of lading tot gevolg kunnen hebben.
Pinas
In de latere Middeleeuwen, werden nogal protserige spiegelschepen gebouwd, die opvielen door een hoog, vaak rijk versierd [rinkelwerk] hakkebord. Het waren volschepen, fregatten en galjoenen. De wat kleinere voorlopers noemde men jacht of pinasse. Volgens de Maritieme Encyclopedie worden de benamingen door elkaar gebruikt. De prachtige replica van de Duyfken is zo'n pinas of jacht.
Pink
Naast de oudere visserspink, was het pinkschip (pink) een 18e eeuwse koopvaarder met een smal hoog achterschip en meestal een fregattuig met verlengde boegspriet. Een tussenvorm van fluit en fregat en als de pink een galjoen had (volgens overlevering alle VOC-pinken), leek het silhouet zelfs heel sterk op een fregat.
Pinnemaker Een pinnemaker of pennemaker was een veerman. Tot in de 19e eeuw bestond het "pinnemakersgilde" als vereniging van schippers die pontveren over de Lek bedienden. Het overzetveer tussen Vreeswijk en Vianen werd "pinnemakersveer" genoemd. De benaming lijkt te maken te hebben met het innen van veer- en passagegeld. (Utrechts archief). De Historische Kring Nieuwegein spreekt over "Pinegelt", het geld voor vrachtloon, het vervoer van koopwaren en goederen, maar ook over het daadwerkelijk vervaardigen van pinnen. Dat waren houten pennetjes waarmee schoenlappers de zolen vast maakten. In het Zuiderzeemuseum is nog zo'n paar schoenen te zien. Het vervaardigen van zoolpinnen was een uitgelezen bezigheid voor veerlieden in wachttijd. Er kon ieder moment mee gestopt worden en het materiaal nam niet veel ruimte in. Oorspronkelijk heeft Vianen 20 pinnemakers gehad, waarvan de helft op Vreeswijk en de andere helft op Gorinchem voer. Vreeswijk zou 16 pinnemakers gehad hebben. Volgens overlevering werd bij aanbod van passagiers voor de gunning van een overtocht door de schippers gedobbeld: "smakken om de beurd".
Bron o.a. Historiche Kring Nieuwegein Museum Warsenhoeck. Zie ook het uitgebreidere artikel pinnemakersveer op binnenvaarttaal.
Pint Pint is een oude inhoudsmaat van 0,6 liter. Twee pinten was een mengel en vier pinten een stoop (2,425 liter).
Piratenvlag De piratenvlag is het meest bekend als zwarte vlag met wit doodshoofd en gekruiste beenderen. Zie Jolly Roger.
Pisbak De pisbak is de ruimte achter de kluisgaten waar de ankerkabel in ligt. Oorspronkelijk een getimmerde bak of vloer met opstaande randen die achter de kluisgaten was aangebracht. De naam wordt nog steeds gebruikt voor wat we tegenwoordig kettingbak noemen. De pisbak was en is voorzien van spuigaten zodat druipwater van de ankerkabel en/of -ketting en inkomend water van de kluisgaten kan worden afgevoerd. De pisbak diende in de VOC-tijd ook wel als kalverhok, de stal voor levende have die meegevoerd werd voor consumptie. De Partij voor de Dieren bestond nog niet...
Verwant: koebrug.
PK/Kilowatt Het vermogen van een scheepsmotor wordt bij nieuwe motoren in kilowatts aangegeven. Veel watersporters gebruiken echter nog de vertrouwde PK eenheid. Nou ja, "vertrouwde"? Naar mijn weten kon je afhankelijk van de meetwijze verschillende waarden om de oren krijgen: De indicateurpaardenkracht bij stoomboten (IPK), de vliegwiel- of  rempaardenkracht (REM PK), of de effectieve paardenkracht (EPK), die in de scheepvaart ook wel AS-PK werd genoemd naar het vermogen dat op de schroefas wordt overgebracht.
Voor een snelle ruwe omrekening kan je de volgende vuistregel hanteren.
kW naar pk: tel bij de kW's één derde van het getal.
pk naar kW: verminder het pk-getal met één vierde.
Wil je zuiver omrekenen, gebruik dan 1 pk = 0,736 kW of 1 kW = 1,36 pk
Voor een scheepsdiesel wordt als benodigd voortstuwingsvermogen om de rompsnelheid te kunnen halen wel de vuistregel van 4 tot 5kW per ton gewicht gehanteerd, hoewel het koppel eigenlijk belangrijker is. Voor buitenboordmotoren is 3kW per ton gebruikelijker.
Voor een startmotor is per kW ongeveer 1000 watt accucapaciteit nodig. Bij 12 volt is dat 83 ampère (bij 24 volt de helft). Een "normale" accu van 55 AH kan zo'n 450 ampere (CCA) startstroom leveren, genoeg voor een startmotor van 5kW.
Verwant: koppel en vermogen en elektrovaren.
Plakhout Plakhout is een geringschattende benaming voor fineer, triplex, e.d, maar ook als gangbare aanduiding voor een bouwwijze van boten waarbij multiplex in een mal wordt geplakt, zoals bijvoorbeeld bij de Kolibri. Het hout wordt strook voor strook met lijm in de vorm in een mal gelegd en vervolgens aangedrukt. Dit geeft een zeer sterke constructie, waarbij de romp in één geheel kan worden gemaakt zonder stroken te zagen en overnaads te lijmen zoals bij een Waarschip.
Plané

Door de speciale rompvorm kan een schip bij opgevoerde snelheid in plané gaan, planeren. Het schip verplaatst veel minder water en glijdt er praktisch over, waardoor hoge snelheden bereikt kunnen worden. Het geeft een strak kielzog met een lang laag golfysteem, waarvan de tweede top ver achter het hek ligt. Een planerend schip veroorzaakt dus weinig golfslag en geen zuiging. Helaas gaat deze rompvorm meestal ten koste van de bestuurbaarheid op lage snelheid. Het zoeken naar een juiste rompvorm en trim had in de twintiger jaren nogal wat voeten in de aarde. De Deense ontwerper John Plum was succesvol, sommige navolgers hadden minder succes met trim en camber (dwarsscheepse welving). Een planerend schip moet overigens niet verward worden met een snelvarend jacht dat met brullende motor tegen de planeergrens vaart. De diep ingezonken kont veroorzaakt juist wel veel golfslag, zuiging en overlast.
Verwant waterverplaatsing.

geslaagde plané

minder geslaagde plané

Planeeren: Zoo noemen de boekbinders het drukpapier door lymwater haalen, en maaken dat men er op schryven kan [NvW].

Platbodem Typisch Hollands schip met een plat vlak, zoals botter, schouw of aak, maar ook oude zeegaande schepen als fluit en galjoot. Er waren echter veel meer typen "platbomers" (platboomd, platbodemd of rogbord schepen).
Kenmerken:
- Gebouwd zonder kielbalk maar meestal met kielplank, dikker dan de overige planken van het vlak.
- Het vlak is in dwarsrichting plat (vlak of bijna vlak), in ieder geval rechtlijnig, dwars van iedere zijde van de middellijn
- De kimmen zijn evenals bij een knikspant hoekig tegen het vlak geplaatst.
- Het tuig is meestal een gaffeltuig. (gebogen of rechte gaffel).
De rompvorm leent zich tot goedkope constructie.
Zo kennen we uit de visserij: botter, grundel (soms geen gaffeltuig) , hoogaars, jol schokker en schouw.
Zie ook het overzicht rond- en platbodem jachten, oude scheepstypen.en gaffelzeil.
Platgat(ter) Een platgatter is een zeiljacht waarvan het achterschip bestaat uit een platte spiegel welke op de hartlijn de waterlijn raakt. Meestal met aangehangen roer. Door de spiegel sterk achterover te laten hellen kan een platgat een goede mate van zeewaardigheid hebben. [ME5].
Platvis Als wetenswaardigheid. Wat zijn platvissen? Alle soorten hebben zeer smakelijk vlees. Daar ben je als vis klaar mee. Wanneer je geluk hebt ben je na vangst amechtig dood gegaan aan zuurstofgebrek of doodgedrukt in het net, maar "vers" betekent dat je nog levend net als paling van je ingewanden wordt ontdaan. Geen probleem want je kan immers niet gillen, dus van pijn is geen sprake. Een logica die ook door sportvissers wordt aangehangen. Een haak in de bek? So what? Het gevecht van inhalen was toch eerlijk en sportief en we zetten het visje na verwijderen van de weerhaak toch weer terug?
- Bot
- Dwergtong
- Griet
- Heilbot
- Lange schar
- Rog *
- Schar
- Schol (op z'n Vlaams: Pladijs)
- Schurfvis
- Tarbot
- Tong
- Tongschar
- Witje
*) De rog hoort eigenlijk niet thuis in dit rijtje want het is geen geen "platvis", maar wel een platte vis. "Echte" platvissen worden geboren als rondvis en pas een paar weken later getransformeerd tot platvis. Van de rog is vooral het stevige vlees van de vleugels smakelijk. Het zoet doet denken aan kreeft of krab.
Plecht Voor- of achterdek. Zie ook klapmuts.
Plei Bij een rivierdelta de vooruitstekende landpunt tussen twee armen van de rivier. [JvG].
Pleit
Een pleit is een vroeg Middeleeuwse binnenvaartschip. De platte pleyte kwam vooral voor in Vlaanderen en de Zeeuwse wateren, maar werd ook ingezet als vrachtschip voor de Rijnvaart.
Pleziervaart
Definitie van de Maritieme Encyclopedie [1970]: "De vaart met pleziervaartuigen, waarop de eigenaar of huurder louter voor eigen genoegen vaart". Pleziervaartuigen die groter zijn dan 20 meter en waarvoor het product van lengte, breedte en diepgang ten minste 100 m³ bedraagt zijn sinds 2009 "certificaatpichtig". Zie het Nederlands Bureau Keuring Binnenvaart (stichting NBKB). Tja, 't is Nederland, dus regeltjes, regeltjes en ...
Verwant: watersport, motorboot, sportboot en als absolute aanrader varendoejesamen.
Plimsoll
Heeft niets te maken met watersport, maar toch vermeld als maritieme wetenswaardigheid.
De republieken Genua en Venetië schijnen, evenals de Hanze, in de Middeleeuwen reeds dwingende voorschriften te hebben gesteld ter voorkoming van te diep afladen van de schepen, maar deze voorschriften zijn nooit algemeen toegepast. Tot de "Merchant Shipping Act" in 1876 werd het afladen overgelaten aan het beleid en de goede zeemanschap van de kapitein. Deze werd, indien niet zelf eigenaar, sterk beïnvloed door de reder.
Samuel Plimsoll (1824 - 1898), een Engels parlementslid voortgekomen uit het gewone volk, hij was kolenboer, keerde zich tegen het misbruik van reders die onverantwoordelijk diep geladen maar hoog verzekerde schepen naar zee stuurden, zonder zich te bekommeren om het leven der opvarenden. Met zijn boek Our Seamen (1872) en zijn spraakmakende optredens in het Lagerhuis, wist hij publieke belangstelling op te wekken, hetgeen tot gevolg had dat in 1876 voornoemde act werd afgekondigd. Deze verplichtte de reders op hun schepen een merk aan te brengen dat de maximum diepgang aangaf waartoe een schip in zout water mocht worden geladen (Plimsoll merk). In Nederland uitwateringsmerk of maximum-diepgangsmerk genoemd, een merk dat aan stuurboord- en bakboordzijde ter halve lengte blijvend en duidelijk op de huid is aangebracht. Het geeft aan tot welk vrijboord een schip onder bepaalde omstandigheden mag worden afgeladen. Hiermee is dus de minimum uitwatering of wel het minimum vrijboord bepaald, van groot belang voor de zeewaardigheid van een schip.

Het Plimsollmerk wordt voornamelijk bepaald door de deklijn en een punt onder het midden van de deklijn op een afstand gelijk aan de voor het schip toegestane minimum zomeruitwatering, verticaal gemeten vanaf de bovenkant van de deklijn. Rond dit punt wordt een ring ingehakt met een buitenmiddellijn van 300 mm, die gesneden wordt door een horizontale lijn waarvan de bovenkant door het middelpunt van de ring gaat. De cirkel en alle lijnen behorend tot het uitwateringsmerk hebben een dikte van 25,4 mm (een inch). De uitwateringslijnen die de minimum uitwatering onder verschillende omstandigheden, jaargetijden en vaargebieden aangeven, zijn horizontale lijnen, 230 mm lang, loodrecht staande op een verticale lijn, 540 mm vóór het middelpunt van de ring.

De volgende uitwateringslijnen kunnen voorkomen (Nederlandse aanduiding):
Z - zomer zeewaterlijn. Deze lijn gaat eveneens door het middelpunt van de cirkel.
W - winter zeewaterlijn.
WNA - lijn voor de Noordatlantische Oceaan in de winter.
T - tropen zeewaterlijn.
ZW - zomer zoetwaterlijn. De afstand tussen Z en ZW is de extra inzinking die het schip in het lichtere zoetwater krijgt. Op een rivier kan men daarom veelal tot dit ZW-merk laden, daar het schip tot het zomermerk opkomt als het de riviermond heeft verlaten.
TZW - tropen zoetwaterlijn.

Bij speciale lading kunnen bovenstaande merken voorafgegaan worden door een extra letter (komt nauwelijks nog voor).
H - toevoeging voor houtvaart. De maximum diephang bij vervoer van deklasten hout onder verschillende omstandigheden en voor verschillende vaargebieden en jaargetijden. Voor verkrijging van het houtuitwateringsmerk moet het schip aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een deklading hout geeft het schip aanvullend drijfvermogen, dus extra bescherming tegen de zee, waardoor een gereduceerde uitwatering kan worden toegestaan.
C - toevoeging voor passagiers- en troepenschepen, pelgrimsschepen en schepen met grote aantallen dekpassagiers.
D - toevoeging voor schepen die passagiers vervoeren in ruimten welke daarvoor zeer tijdelijk zijn ingericht.

Op zeilschepen behoeven alleen de uitwateringslijnen voor zoetwater en voor WNA te worden aangegeven. Het uitwateringsmerk (waartoe de deklijn ook behoort) moet in wit of geel op donkere achtergrond of in zwart op lichte achtergrond worden aangebracht aan beide zijden van het schip op een door de Scheepvaartinspectie goedgekeurde wijze. Wanneer de berekening van de uitwatering door de Scheepvaartinspectie is gedaan, worden naast de ring en boven de middellijn links een S en rechts een I geplaatst, wanneer de berekening door een erkend particulier bureau is gedaan, wordt de naam van het bureau op overeenkomstige wijze aangeduid door niet meer dan vier letters. Bijv. zoals op de afbeelding L en R: Lloyd's Register.
Bron: o.m. Maritieme Encyclopedie. Verwant inzinkingsmerk en woorden als ijkmerk en ijkplaat.

Plunjezak van een matroos

 
Wat zat er in de plunjezak en scheepskist van een matroos in de negentiende eeuw.
Edward P.de Groot schreef in zijn De glorietijd van het zeilschip daarover: "Wat hij aan plunje meesleepte was nogal wat. Het is bijna nooit in zijn geheel opgeschreven wat er zoal in een plunjezak gestouwd werd, maar dit is een representatieve lijst van rond de eeuwwisseling: kousen, baaigoed, flanel, een trui, een mooie pet of bolhoed en een uitgaanspak om te stappen, een pet voor aan boord, een grote strooien hoed en klompschoenen om in de passaat en de tropen mee aan het roer te staan, zeelaarzen, schoenen, werkschoenen, pantoffels, een oliepak, een zuidwester, een naaizakje, zeep, scheergerei en een spiegel, zo veel mogelijk tabak en sigaren, een schaftblikje met vork en lepel, een kom, een drinkmok, blauw linnen broek en jumpers, een wollen das, een zeiljekker of Singapore-jasje*, een zeilplaat met hoorn en zeilnaalden (zeilmakers-attributen), een mes in een schede, een riem, een overtrek voor de strooien bulzak die doorgaans beter bekend is als donkey breakfast, kooigordijntjes voor wat privacy en een winterpet met oorkleppen. In de scheepskist ging een nog langere waslijst aan kleding, schrijfgerei en soms ook lectuur. Dat alles behoorde tot de standaarduitrusting van een matroos en hij moest maar zien hoe hij het in en onder zijn kooi moest bergen.

Goed uitgerust zijn was meegenomen, maar er waren er altijd wel een paar die door de duivel en de ratten waren uitgerust en met niets aan boord kwamen dan met de kleren die ze aan hadden. Ze konden bij de kapitein uit zijn slapkist tegen hoge zeepríjzen hun uitrusting wat aanvullen. Maar er zijn er heel wat zonder zeelaarzen rond Kaap Hoorn geweest en dat waren pas de echte harde jongens".
Verwant: zeemanshuis, zielverkoper

* Het Singapore-jasje was een kort matrozenjasje van katoen of linnen, bedoeld voor het werk in een vochtig warm klimaat.

Pluut
De pluut, pluit of pluiter was een visserschip dat veel weg had van een schokker, overnaads gebouwd, met zware rechte stevenbalk, kleiner dan de schokker, slanker, minder zeeg en een breder vlak.
Polyester repareren Schade aan polyester schepen kan tot op zekere hoogte zelf gerepareerd worden. De beschadigde plek of scheur goed laten drogen, ontvetten (aceton) en uitslijpen of fresen. Voor vulling kan glasvezelmat en polyesterhars gebruikt worden. Denk eraan de harder in de juiste verhouding aan de hars toe te voegen. Maak niet te veel in één keer aan. Gebruik voor het aanmaken een wijde bak, want de chemische reactie ontwikkeld veel warmte, die in een nauw potje niet weg kan, waardoor de hars bloedheet wordt en veel te snel uithardt. De reparatieplek insmeren met hars, het op maat gemaakte stukje mat in/op de beschadigde plek duwen en met een kwastje al deppend goed verzadigen. Eventueel meerdere lagen aanbrengen. Een volledige uitleg en materiaallijst is te vinden op de site van PolyesterShoppen. Veel mensen zweren bij het - duurdere - epoxy. Het krimpt niet, hecht beter en er komen geen schadelijke dampen vrij. Epoxyhars hecht echter niet aan glasvezelmat; gebruik in plaats daarvan geweven glasdoek. Beschadiging van de buitenzijde kan/dient afgewerkt te worden met een laagje gelcoat in de juiste kleur, meestal te verkrijgen bij de bouwer van het schip. Na afloop schuren met fijn waterproof schuurpapier en cleaneren/polijsten met Commandant nr 4. Zie ook de onderwerpen verweerde verf en craquelé. Verwant: osmose.
Pogge
De pogge, ook wel mot, mutte of muttetjalk genoemd was een Duits vrachtbootje met paviljoen. De mutte werd reeds in de 18e eeuw vermeld en voer hoofdzakelijk op de Eems. Kleine typen van 15 tot 30 ton werden in Oostfriese en Oldenburgse veengebieden gebruikt, grotere vervoerden lading naar de Weser en de Elbe. Zij werden vooral in Oostfriesland en Oldenburg gebouwd.
Polakker Polakker is volgens Arne Zuidhoek een nogal  mistige term. Het zou betrekking kunnen hebben op de rompvorm, het zeilplan, het masttype of de naam van een zeilschip. Hij vertelt: De woordherkomst van polakker is obscuur. Polakker kan gewelddadig betekenen of "Poolse ruiter". Een polakker romp is ondiep en voor en achter redelijk conclaaf (afgesloten). Een polakker tuig had betrekking op een tuigage van twee of drie paalmasten. zonder zalingen. De tuigage was uiterst eenvoudig en licht hanteerbaar; de zeilen konden snel en gemakkelijk worden geborgen door de ra's te laten zakken, desnoods tot op het dek. De ra's werden tot vlak bij elkaar gestreken, zodat de zeilen vanaf de onderliggende ra konden worden behandeld; daarom waren er in de tuigage geen paarden aanwezig. Over het algemeen waren de zeilen hoog en smal. De polakkertuigage werd op de meest uiteenlopende scheepstypen gevoerd.
De afbeelding van Jean Jouve uit 1679 toont b.v. een klein Frans oorlogsschip met marsen aan de grote- en bezaansmast en een latijnzeil aan de voormast. Hij noemt het scheepje polacre (polakker). In ons taalgebied kennen we het eigenlijk alleen als duiding voor een paalmast. Zie ook Zien en weten.
Pollepelen
Geringschattende benaming bij motorbootvaarders voor het manoeuvreren met twee schroeven om langszij steiger of kade te komen.
Pont
De pont kennen we als veerpont maar de naam "pont" was tot in de 19e eeuw voor kleine platte vrachtbootjes in gebruik. Vissersschouwtjes voor de riviervisserij met brede platte voor- en achtersteven werden in de Zaanstreek en Zuid-Limburg ook pont genoemd.
Ponton
Eigenlijk pontondekschuit, want ponton betekent niets anders dan drijflichaam. Het is een kistachtige breed en plat vaartuig, zonder zeeg en voorzien van een groot werkdek voor het vervoer van zware of omvangrijke lading. Pontons zijn bestemd om te worden gesleept, met aan boord de nodige werktuigen als lierinstallaties, bokken en kranen, en/of een generator.
Poon
In een poon en zeker de robuuste Zeeuwse, zie je de oervorm van de tjalk met kenmerken van de oude pink of bom. Een bezaansgetuigde éénmaster met een kenmerkend gebogen, van boven naar binnen vallende puntige voorsteven en platte berghouten die doorlopen tot voor- en achtersteven.
Poorthekje Een poorthekje is een ajour gesneden (opengewerkt) houten hekje dat als versiering in de patrijspoorten aan de achtersteven van o.a. pramen en tjalken werd geplaatst. In de loop van de 19e eeuw verdwenen. Bron: Me6.

 

Poptalie
Een poptalie is een talie (takel) om het staand want stijf te zetten.
Verwant: jufferblok.
Portolaan Portolaan, of portulaan, is een middeleeuwse zeilaanwijzing van de Middellandse Zee. Waarschijnlijk zijn deze gidsen voortgekomen uit notitieboeken van loodsen en schippers. Tegen het einde van de 13e eeuw werden veel potolani verzameld in het werk Compasso da Navigare, dat de gehele Middellandse- en Zwarte Zee besloeg. De vroegst bekende gedrukte portolaan verscheen in 1490 te Venetië.
Behalve voor de gidsen werd de naam portolaan ook gebruikt voor eenvoudige door zeelieden getekende zeekaarten, die leeskaarten werden door Catalaanse of Italiaanse tekenaars op perkament vastgelegd. De schaal van deze portolaankaarten ligt over het algemeen tussen 1/1 000 000 en  1/10 000 000. Lengte of breedte graden ontbreken. De kaarten zijn voorzien van een net van loxodromen (rechtlijnige koersen) in de richting van de hoofdwindstreken. Alleen de kustomtrekken zijn getekend. Bijzonderheden van het binnenland ontbreken.

In 1540 en 1587 verschenen in Amsterdam de leeskaartboekjes ‘Dit is die Kaerte van dye Suyd zee tot dat Ranserdyep toe ende tot dat Maersdiep toe…’ en ‘Caerte vander Suyder Zee.’ Hierin staan de belangrijkste trajecten over de Zuiderzee, met informatie over te sturen koersen, waterdieptes, betonning (boeien) en bakens en gegevens voor de oriëntatie aan de wal. Dat waren landopdoemingen met b.v. goed zichtbare gebouwen, zoals een huys met steenen gevel.
In 1584 publiceerde Lucas Jansz. Waghenaer een atlas met zeekaarten en zeilaanwijzingen, de 'Spiegel der Zeevaert', voor de Oostzee tot Cadiz. Het werd de bestseller van de eeuw. Met diepten (in vadems), kust-silhouetten, kaarten van belangrijke havens en, voor het eerst, standaardsymbolen voor ankerplaatsen, gevaren onder water, bakens, kapen en boeien, gaf hij de zeeman het hulpmiddel om veilig naar onbekende oorden te navigeren. De Engelse vertaling The Mariner's Mirror zou vanwege Waghenaer nog lang Wagoner genoemd worden.


Kaart van Texel en de stromen van het Vlie van Albert Haeyen uit zijn "Amstelredamsche Zee-Caerten" van 1585 met de voor ons vreemde weergave met het oosten naar boven en de afstand (rechtsonder) in "Ghemeene duijtsche mijlen". Die Duitse of Hollandse mijl was 4 Engelse zeemijlen ofwel 7,407 kilometer.

Verdere bronnen: Maritieme Encyclopedie deel 5 en "De Cartobibliografie van de Zuiderzee en de zeegaten".
Potdeksel Zie: gangboord.
Potschip
Potten en puyen kwamen uit Overijssel, waren vrijwel identiek en kwamen al in de 14e eeuw voor. Het waren rond en bol gebouwde schepen met overnaadse gangen en bolstaande luiken, vooral gebruikt voor het vervoer van turf, hoewel de naam lijkt te zijn ontstaan door het vervoer van gebruiksaardewerk zoals potten en pannen.
Potviskop Een potviskop is de indrukwekkende en hypermoderne boegvorm van sommige zeeschepen. Zie X-bow ship.
Praaien
Praaien komt van prejen (vèrspreken) Het zich met een ander schip in verbinding stellen door aanroepen met de scheepsnaam d.m.v. een geluidsinstallatie (praai-installatie), seinen, of marifoon. Vroeger maakte men gebruik van een roeper, spreektrompet of spraakroer (megafoon). Met "praaien" wordt bij de marine ook het geven van commando's (b.v. roer- en stuurorders) bedoeld.
Praam
Een praam is een platboomd laag schip met aanvankelijk een lichte zeeg, welke later verdween, met kenmerkende rechtopstaande, soms zelfs naar binnen vallende, spitse steven en spitse kont (gelijke bouworde) . Het vlak was niet zelden van goedkoop vurenhout (onder het motto: "een vlak verrot toch niet") met een fijn soort veenmos (sphagnum) tussen de naden. Ze waren zonder binnenwegering, "zoo dat men de inhouten in het ruim bloot ziet" [PleC].
Praktijk vaarschool Kijk voor motorboot praktijkvaarscholen bij opleiding.
Voor zeilscholen op zeilschool.pagina.
Preekstoel Een preekstoel is het afzonderlijk, of soms enig aanwezige, stuk reling op de voorplecht van het schip. Op de achterplecht spreekt men van een hekstoel.
Presenning Presenning of brezeling. Dekkleed over de luiken van een vrachtschip om de lading tegen inwateren te beschermen. Wordt ook wel persenning genoemd, hoewel dat eigenlijk de benaming is van de naad tussen dekdelen zoals hieronder. Het woord zou een verbastering van het Franse préceinte zijn. Dekkleden worden gesjord, of geschalkt. met schalkhaken die tegen de den geklonken waren met de open kant omhoog en de haak of ring naar beneden. Het dekkleed was altijd iets breder dan de kap. De overstekende delen werden tegen de den gehouden door een lange lat die in de schalkhaken lag. Doormiddel van schalkkeggen werd de lat, en daarmee het kleed, strak tegen de den gedrukt. De haak of ring werd gebruikt om lijnen over het kleed te kunnen spannen om het strak te kunnen houden bij veel wind. In de zeevaart ook wel afkeggen genoemd, terwijl men bij de marine over schalmen spreekt ("schalmen" als werkwoord en niet als kettingschakel).

Deknaden met persennings. Tekening van Henk Lunstroo

schalkhaak met punt

schalkhaak met ring
Presenteren "Presenteren van het anker". Het laten vallen van het anker als hulpmiddel bij manoeuvres op rivieren en nauw vaarwater of in een haven wanneer machine of roerinstallatie weigert en de boot gestopt moet worden. Het zal bij pleziervaarders niet gauw voorkomen.
Pressen
(shanghaaien)
Pressen is in de maritieme betekenis het onder dwang opnemen van bemanning voor oorlogs- of  handelsschepen met of zonder voorafgaande kennisgeving. In Engeland ging dat zeer ver met de pressgang: DBNL schrijft "Eene straat wordt aan beide einden door gewapende troepen afgezet, en deze loopen naar elkander toe en nemen allen gevangen, die zij voor genoemd oogmerk geschikt oordeelen. Ook worden door gewapenden de kroegen en bordeelen bezocht, om de jonge en krachtige bezoekers naar het oorlogsschip te voeren". De benaming shanghaaien ontstond halverwege de 19e eeuw toen mannen dronken of bewusteloos aan boord van schepen werden geronseld, die extra bemanning nodig hadden voor de route San Francisco - Shanghai. Met de belofte van vrij drinken en hoeren werden ze door bendes naar pensions gelokt. Daar werden ze volgegoten met whisky vermengd met opium. Totaal versuft liet men hen een contract ondertekenen waarmee ze moesten aanmonsteren op een schip. ‘To ship a man to Shanghai’ was de oorspronkelijke uitdrukking. De “Seaman's Act van 1915”, ook wel de “magna carta van de zeemansrechten” genoemd, maakte voorgoed een einde aan deze praktijk.
Zie ook zeemanshuis en zielverkoper.
Priel Een priel is een getijdegeul door een waddengebied dat bij laagwater niet droogvalt en voor kleine schepen bevaarbaar blijft. Door een priel komt men in het zeegat.
Prikkenbijter
Bij de hoekwantvisserij (beugvisserij) op schelvis en kabeljauw beschikten de schepen over kleine karen (prikkebakken) waar aasvissen in zoet water bewaard werden, om op het laatste moment in mootjes gesneden aan de beug geprikt te worden. Er bestond geen beter aas dan stukjes verse rivierprik. Eerder gedode prik was niet geschikt vanwege de los geworden structuur van het visvlees. De prik of negenoog (officiële naam lamprei, ook de benaming voor een jong konijn) heeft de vorm van een kleine paling. Het waren "ronde prikken", want de uitgepaaide "platte prikken" hadden te los vlees om "gehoekt" te worden. Een scheepsjongen was belast met roeren in de kaar om te voorkomen dat de prikken zich vastzogen aan de wand en dan doodgingen en verder moest hij de uit de kaar geviste prik doodbijten. Een dooie prik was gemakkelijker in stukken te snijden dan eentje die rond je vingers en handen kronkelende. Het baantje van prikkenbijter was niet aangenaam. Met de hoektanden gaf hij het visje even achter een wit plekje op de kop een knauw, waarna onmiddellijk het doel werd bereikt. Bij elke beet spoot echter een beetje bitter vissenbloed in zijn mond, zelfs tot in de keel. Volgens overlevering ontving hij daarom na afloop van zijn beulswerk vier vijgen of andere lekkernij [Menno Smit]. Prikkenbijter werd natuurlijk als prikkebijter geschreven. Meer op de blog van arjaentje en de blog van John Faasse.
Verwant: hoeker, omtoor.

 
Prinswerk
Prinswerk is een typische scheepsdecoratie die werd gebruikt op bepaalde Nederlandse vissersschepen en pleziervaartuigen, bestaande uit een smalle rand van afwisselend rode, witte en blauwe driehoeken. Het beroepsmatig aanbrengen van prinswerk werd gedaan door een prinser en  kon voorkomen op de beide klampen van het roer waarop de helmstok steunde en op de hennebalk, maar ook op de bedelbalk en boven de toegangsdeur van het vooronder. Het Scheepvaartmuseum Amsterdam toont het model van een Smakschip met prinswerk over de gehele lengte van het boeisel. Het lijkt echter een interpretatie van de modelbouwer. In plaats van prinswerk werd op de balken of de kajuitfries ook wel kunstig snijwerk of een spreuk of rijmpje aangebracht, al of niet in kleur. Verwant: lofwerk, prinsegeus.
Propeller Propeller is een andere naam voor scheepsschroef.
Proportionele boegschroef Elektrische boegschroeven hebben over het algemeen slechts één stand, voluit, en produceren daarbij een irritant gierend geluid (een bak herrie). Doseren kan alleen met korte pulsen. Veel pleziervaarders zouden graag een proportionele regeling van de stuwkracht hebben. Dat is inmiddels mogelijk. Er zijn meerdere leveranciers die zo'n "boostcontrol", "speedcontrol" of "electric motor controller" voor boegschroeven aanbieden. De boegschroef kan met gedoseerd toerental bediend worden en heet dan "proportionele boegschroef". Kijk b.v. bij asabootelectro, combinoord of alltrax.
Verwant: boegschroef, rooster.
Propulsieroer De speciale getordeerde vorm van dit roer is ontstaan in de binnenvaart en heeft zijn naam te danken aan een verbetering van de propulsie. Niet alleen een verhoogd voortstuwingsrendement, maar ook betere manoeuvreereigenschappen en koersvastheid door een verminderde wielwerking. Deze laatste eigenschappen zijn inmiddels ook in de pleziervaart ontdekt, waar het roer met succes wordt toegepast als remedie tegen ongemanierdheid (het voortdurend uit koers lopen). Een standaard toepassing is niet te verwachten vanwege de hogere kostprijs. Dit was de reden voor schipper Pier Bruinsma † om zo'n roer zelf te maken. Hij bereikte de gewenste tordering, het weserprofiel, door het roer uit verschillende - ten opzichte van elkaar verschoven - stroken op te bouwen. De naam "Weser" is ontleend aan de Duitse werf die dit ooit bedacht heeft. Hij noemt het "Een roer met een twist. Nu kan ik tenminste naar voren lopen om de mast te laten zakken terwijl het schip keurig op koers blijft".
Verwant: balansroer, schillingroer, roeruitslag, uit koers, vuistregel roerwerking en Piers vuistregel voor het berekenen van koelbuizen onder de boot..
   
Propulsieroer van Van der Velden "Weser-roer" van Bruinsma
Psalmboek

Psalmboek of gezangboek. De steen, puimsteen (sponsachtige gestolde lava) of geel zandsteen, waarmee men op de knietjes het houten dek schuurde had de vorm van een psalmboek, of zoals de Engelsen zeiden een holystone. Een zwaarder "boek" (zo'n 25 kilo) was voorzien van een beugel met een stokhouder. Het werk kon dan staand gedaan worden. Bij dit eentonige karwei [psalmzingen, holystonen of kossokken] werd natuurlijk gezongen. Dat konden gewaagde zeemansliederen [shanties of fokselliederen] zijn, maar als de kapitein daar niet van gediend was werden luidkeels psalmen ten gehore gebracht, althans, zo wil de overlevering. Het "psalmen zingen" werd ook als straf voor lichtere vergrijpen gebruikt. Er mocht dan juist niet gesproken of gezongen worden.

Voorbij was de tijd van het psalmboek. Dit apparaat werd in 1953 op de City of Port Elizabeth in gebruik genomen.
Pulsvisserij Een betrekkelijk nieuwe vangstmethode in de boomkorvisserij is pulsvissen. Er worden stroomdraden over de bodem gesleept, waardoor de platvis door een elektrische schok wordt opgeschrikt. De methode kent ongekende voordelen voor de visserman. Hij kan met beduidend minder brandstof toe omdat geen zware wekkerkettingen (kettingmattenvisserij) over de bodem gesleept hoeven te worden. De bijvangst is ook minder want de bovenzwemmende visjes overleven het meestal. Merkwaardig is dat meer tong dan schol wordt gevangen. De schol is kennelijk behoorlijk "schokbestendig". Hogere spanning betekent grotere vis. Het is niet allemaal hallelujah. De bodem wordt weliswaar minder beschadigd, maar het lijkt erop dat grotere kabeljauw door verkramping dood gaat aan een gebroken ruggengraat en garnalenvissers op plekken waar de pulsvisser is geweest wekenlang geen garnaal meer vangen. In jamuari 2018 stemde het Europees Parlement door een lobby van Franse vissers voor een verbod op pulsvisserij. Werk aan de winkel voor minister Carola Schouten van Natuur, Landbouw en Visserij. Carola had aan boord van een pulsvisser de stroomstootjes mogen voelen: "Het was niet meer dan een tinteling". De Franse claim met foto dat sommige vis rode brandplekken heeft lijkt dan ook gefabriceerde onzin.
Toch mag vals spel niet onvermeld blijven. Brussel had in 2007 voor alle lidstaten een tijdelijk ontheffing voor pulsvisserij verleend aan 5% van de boomkorvloot met voldoende tongquotum. In 2013 visten al 42 kotters met puls onder Nederlandse vlag met ontheffing voor wetenschappelijk onderzoek. In het daaropvolgende jaar nog eens 42 met extra ontheffing voor wederom wetenschappelijk onderzoek. Laten we eerlijk zijn , dit is gewoon vissen op industriële schaal. De 5% regeling zou met die 84 ontheffingen betekenen dat we een vloot hadden van 1680 boomkorkotters met voldoende tongquotum. Tja, maak dat getal als minister maar eens waar. Het waren voornamelijk Urker vissers die de investering aandurfden en prompt ontheffing kregen. Sommige rotte appelen verwijderden buitengaats bovendien de stroombeperking en visten met hogere stroomsterkte dan is toegestaan. Geen haan die er naar kraaide, maar ze verpestten het voor anderen. We wachten af. (januari 2018).

In februari 2019 heeft de Landbouw- en Visserijraad het voorstel van de Europese Commissie over pulsvisserij aangenomen. Er komt een eind aan het veelbelovend elektrisch vissen. Slechts een beperkt aantal vissers, zes schepen per onderzoeksproject (bron Schuttevaer) , mag nog tijdelijk met de proef doorgaan. De laatste 22 ontheffingen worden per 1 juli 2021 ingetrokken.

Inmiddels (september 2020) is men al vergevorderd met een nieuwe Nederlandse innovatie. Mogelijk een goed alternatief voor de verboden pulsvisserij. Het vissen met waterdruk. Er wordt geëxperimenteerd met waterspray-vistuig. Waterstralen maken de platvis los van de bodem, die zo in het net komt. Het is nog zoeken naar een ideaal evenwicht tussen waterdruk, gewicht van het tuig, de netopstelling en de vorm en richting van de spuitnozzles. Proefopstellingen aan boord van de SCH-33, SCH-45 en SCH-63 zijn veelbelovend.

Schuttevaer 13 nov 2020, artikel Bram Pronk: Pulsvisserij terug op de agenda
Dankzij Europarlementariër Peter van Dalen (ChristenUnie) gaat het Europees Parlement zich opnieuw buigen over de pulsvisserij. Er komt een evaluatie in de visserijcommissie op basis van het positief wetenschappelijk onderzoek van de effecten van pulstechniek uit het ISEC-rapport. Vanwege de stroperige besluitvorming in het Europees Parlement wordt op korte termijn (jaren?) geen herziening van het verbod verwacht.
Verwant: flyshooter, jiggen, pulskorvisserijsnurrevwaad.

Punter
Een punter is een slank platbodemd open vissers- en gebruiksbootje voor de binnenwateren, maar ook de Oostwal van de Zuiderzee. Voerde een sprietzeil zonder giek en toont verwantschap met de grundel. Ogenschijnlijk zeer eenvoudig gebouwd. De zijkanten bestaan uit slechts één gang (plank) met daarop een zetboord van ook weer één plank. Juist deze bouwwijze vraagt echter vakmanschap en een moeizaam tijdrovend proces van scheluw branden, passen en schaven om de zijden goed sluitend langs vlak en stevens op maat te krijgen.
Puts
Een puts is een emmertje met in het midden van het hengsel een oog, waarin een touw, met aan het eind een sjouwerman, is gesplitst. Het putsen van water vergt enige behendigheid. Onder het varen dient de puts in de vaarrichting te water geworpen te worden en zodra de lijn rechtstandig naar beneden loopt weer opgehaald te worden. Als je daar langer mee wacht is het risico groot, dat de inmiddels volle puts uit je handen wordt gerukt. Stilliggend maakt het weinig uit hoe de puts geworpen wordt. Eenmaal te water laat een kort zijdelings rukje aan het touw de puts kantelen, waarna hij met een ferme zwier in één vloeiende beweging omhoog gehaald kan worden.
Vroeger kende men houten zout- en zoetwaterputsen en hoge smalle zeildoekse slagputsen, ook wel emmeraal, amiraaltje of ameraaltje genoemd. De zoutwaterputsen waren van onder breed; de zoetwaterputsen smal met twee tegenover elkander staande duigen die langer dan de overige waren, om er de strop (het touwen hengsel) door te halen. Bij de zoutwaterputs was de strop strak over de bovenzijde doorgehaald. Dit verschil in stroppen had als reden dat het zoetwater "zindelijk" moest blijven, dus niet met de handen mocht worden aangeraakt; terwijl dit bij zoutwater van geen belang was. Verder werd bij zoutwaterputsen een halve sjouwerman als stopper gebruikt en bij zoetwaterputsen een hele. De zeildoekse putsen waren cilindervormig met houten bodem; de bovenrand meestal verzwaard met een met touw of zeildoek omwikkelde ring. De verzwaring was nodig om de opening van de puts eerder in het water te laten komen, waardoor hij meteen schepte. Vandaar de benaming slagputs.
Putting Een putting is het zwaar gefundeerde bevestigingsoog aan romp of dek voor het vastzetten van het want. Ook wel oogbout, rustijzer of slaper. Maar ook de vaste touw- of stangbevestiging onder een mars aan de mast of onder een rust aan de scheepswand.
Putvorming Putvorming of putcorrosie ontstaat door galvanische corrosie bij een onderwaterschip waar de beschermende coating is beschadigd. Het kleine oppervlak waar de beschadiging plaats heeft gevonden gaat dan als anode van een galvanische cel fungeren, waarbij de grote onbeschadigde beschermingslaag de kathode vormt. Het "anodegedeelte" krijgt kleine maar diepe putten. Dit komt vooral voor bij oudere schepen die niet goed onderhouden zijn. In zoet water duurt het vele jaren. In zout water kan het zomaar binnen een jaar gebeurd zijn.
Maar... het kan ook optreden bij een ligplaats aan een stalen damwand die voorzien is van een elektrische (kathodische) bescherming tegen corrosie. Als je stalen schip een vaste ligplaats heeft bij zo'n damwand zonder geleidend contact met die wand zal onherroepelijk aan de walzijde rond de waterlijn putvorming ontstaan door zwerfstromen. Het schip wordt gezien als een vreemd element en zal langzaam wegvreten, een effect dat op zout water nog wordt verergerd.
Verwant: anode, damwand.

 

  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

Heel graag op- of aanmerkingen
.

Op alle materiaal (layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke toestemming.

Mocht je ondanks alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.

verantwoording