kennisbank voor pleziervaart
         en scheepvaarthistorie
 
 

 

Vaartips.nl (1998) is minder geschikt voor smartphones.

 

  Andere tips en wetenswaardigheden
  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  
Wat zijn Windjammers?
   
Windjammers
 
Binnenvaart
   

Windjammer is een verzamelnaam voor zeegaande ijzeren en stalen zeilvaartuigen uit de latere periode van de koopvaardij. Een tijdperk dat eindigde met de opkomst van de stoomvaart. Hoewel oorspronkelijk een soort geuzennaam voor grote Barken, wordt de naam tegenwoordig voor veel meer typen vierkantgetuigde en deels langsscheepsgetuigde zeilers gebruikt, maar in de tijd van de houten zeilschepen bestond de verzamelnaam nog niet. In ieder geval niet verwarren met "jammer", waarmee een oud, in slechte staat verkerend schip wordt aangeduid of met het Engelse "windjammer" dat als scheldwoord voor een homoseksuele man wordt gebruikt. Over de oorsprong van de Engelse benaming is men het niet eens. Meest waarschijnlijk is de uitjouwerij van stoomschipbemanningen. In hun ogen waren deze schepen veel te grof en te plomp om netjes aan de wind te zeilen, waardoor ze moesten "jammen" (doordouwen), waarbij tot aan de pardoens werd gebrast. Maar er zijn ook andere verklaringen. De een spreekt over het jammeren van de wind door het stalen want dat een heel ander geluid maakt dan door het vroegere touwwerk. Een andere verwijst naar de Engelse term "to jam the wind" voor het beter benutten van de wind door verbeterde zeilvoering.

De Brikken, Brigantijnen, Barken, Barkentijnen, Schoeners en Volschepen, werden sinds de race van opleidingsschepen in 1956 ineens aangeduid als Tall ships. De type-benaming Volschip ontstond in de 19e eeuw voor een schip (minimaal een driemaster) waarvan alle masten vierkantgetuigd zijn, ter onderscheiding van het toen in gebruik komende barkstuig, waarvan de achterste mast een langsscheeps zeil droeg. Voordien voerde vrijwel elk schip van enig formaat drie vierkant getuigde masten en bestond er dus geen behoefte aan het voorvoegsel "vol".
Kapitein Gustaf Erikson was tussen 1920 en 1940 de eigenaar van een vloot tweedehands windjammers. De thuishaven was Mariehamn op de Ålands Eilanden tussen Zweden en Finland. Het ging om een twintigtal schepen, de laatste grote oceaanzeilvloot uit de geschiedenis.

Met tussenpozen van vijf jaar kunnen we vanaf 1975 bij Sail Amsterdam van Tall ships genieten (schipper Cees stond in 1975 aan het Noordzeekanaal en zag vanwege de dikke mist alleen silhouetten). Vanaf 1986 zijn ze bij Delfsail met variable tussenpozen te zien en vanaf 2014 bij Harlingen Sail, afhankelijk van de eindbestemming van de jaarlijkse zeilwedstrijd van Sail Training International.
Hieronder de verschillende typen.


Deelnemers aan Sail Amsterdam passeren de geopende Hembrug. Auteur J.Th.Balk van "Onze Havens" vermeldt dat het de eerste Sail uit 1975 is, maar dat lijkt me onjuist. Op die bewuste vrijdag 15 augustus 1975 was het Noordzeekanaal gehuld in dichte mist.

Brikken
Brik
Oorspronkelijk in de loop van de 18e eeuw als betrekkelijk klein, snelvarend oorlogsschip gebouwd, later ook als koopvaardijschip. Twee vierkantgetuigde masten, aangevuld met stagzeilen. Achter de grote mast een langsscheepszeil, het brikzeil. De brik werd ook wel barkentijn genoemd.

Schoenerbrik of Brigantijn 

Een brik met alleen de voorste mast vierkantgetuigd, waardoor men met minder bemanning toe kon. De achterste mast (bezaansmast) is gaffelgetuigd. De driehoekige stagzeilen aan de steng worden ook wel vliegers genoemd.

 

Schoeners
Bij de gaffelschoeners zijn gaffeltopzeilschoeners afgebeeld.
(de
masten zijn verlengd met stengen waaraan gaffeltopzeilen)
Gaffelschoener
Een snelle langsscheepsgetuigde zeiler van Amerikaanse oorsprong. Bij tweemasters is de achterste mast meestal het hoogst. De naam komt van het gaffeltuig, d.w.z. het zeil hangt aan een schuin omhoog wijzend rondhout, de gaffel.
Driemast gaffelschoener
De driemaster heeft masten van gelijke hoogte, of de middelste is hoger.
Vooral op de ruimere koersen is de schoener snel. De grootste gaffelschoener was de Thomas W. Lawson een zevenmaster van 5000 ton met een bemanning van slechts 16 koppen.
Topzeilschoener
De topzeilschoener voert een of twee razeilen boven het voorste schoenerzeil. Dit zeil, ook wel voorzeil is onderaan de fokkemast bevestigd. Op de afbeelding wordt aan de steng naast het topzeil ook een bovenvlieger gevoerd
Driemasttopzeilschoener
Alleen aan de voorste (fokke)mast razeilen. De andere masten zijn langsscheepsgetuigd. De zeilen van fokkemast naar boegspriet, botteloef of kluiverboom heten kluivers en het zeil daarachter een stagzeil. Elke kluiver heeft overigens een eigen benaming.

 

Barken
Bark
De Bark is ontworpen als koopvaardijschip, met drie en later ook wel meer masten. Alle masten behalve de achterste zijn vierkantgetuigd. De achterste (bezaansmast) bestaat uit een lange ondermast met bezaan en een verlengstuk, de steng of topmast, waaraan een gaffeltopzeil en stagzeilen kunnen worden gevoerd.

Viermastbark

Voor meer tonnage werden de barken ook wel als vier- en vijfmasters uitgevoerd. De Amerikanen noemde een viermaster Shipentine. Een fourmasted barque was een schoenerbark zoals hieronder. Zie voor benamingen in zo'n tuigageplan onderaan de pagina.
Schoenerbark, Barkschoener of Barkentijn
Een mengvorm van een schoener en een bark. Alle masten behalve de voorste zijn langsscheepsgetuigd. De masten voeren een bezaan en meestal ook een gaffeltopzeil. Zonder topzeil ook wel jackass-tuigage genoemd. De fokkemast is vierkantgetuigd. Een tweemastversie werd ook wel barkentijn genoemd, maar was eigenlijk een brik. Met een fourmasted barque bedoelden de Amerikanen een barkschoener met twee dwarsgetuigde en twee langsscheepsgetuigde masten.

 

Volmastschepen
(stagzeilen zijn niet ingetekend).
Driemastvolschip of Fregat
Als alle masten vierkantgetuigd zijn spreekt men van een volschip. De driemaster wordt ook wel Fregat genoemd, maar in oorsprong alleen als het om een oorlogsschip ging. De achterste mast (kruismast) werd wel ontdaan van de ra's aan de topsteng en voorzien van een gaffeltopzeil. Je kreeg dan een kruisbark.
Viermastvolschip
Een volschip kan nog meer masten voeren, maar heeft dan een uitgebreide bemanning nodig. De mastnamen bij een viermaster zijn van voor naar achter: fokkemast, grote mast, hoofd- of kruismast en jagermast. Bij volschepen was het overigens gebruikelijker de achterste mast kruismast te noemen.
Vijfmastvolschip
Het grootste volmastschip was de Preussen [1902], de enige vierkantgetuigde vijfmaster ter wereld. Het schip voerde met 47 zeilen een totaal zeiloppervlak van 4650 m². De mastnamen zijn van voor naar achter: 1) fokkemast, 2) grote mast, 3) middelmast, 4) hoofd- of achtermast en 5) jagermast of kruismast.


Tekening met stagzeilen van de vijfmaster Preussen (Björn Landström)


Eén van de weinige foto's (mogelijk de enige) van de Preussen (Peabody Museum of Salem)

Kleinste volmastschip
Het kleinste volmastschip zou de ijzeren geklonken sloep Red White and Blue met een lengte van 7,92m zijn.
Het scheepje had drie masten van zo'n zes meter hoog met 28 m² zeil verdeeld over 16 razeiltjes en zeilde in 1866 van NewYork naar Dover. De bemanning bestond uit William Hudson, Fred Fitch en hun hond en werd wereldberoemd. De boot was te zien op de wereldtentoonstelling van Parijs en later in Crystal Palace te Londen. Omdat het scheepje onderweg nooit gespot is beweerden sommigen dat de overtocht aan dek van een groot schip was gemaakt of daardoor was gesleept.
Bron: Robbert Das voor Spiegel der Zeilvaart nr 8, 2010. 

Kijk voor manoeuvres op een volschip bij overstag met een zeegaand volschip.


De benamingen in het tuigage-/zeilplan van een viermaster.
De masten van voor naar achter, de stengen en zeilen van onder naar boven:

De masten: Fokkemast, Grote mast, Kruismast, Bonaventura- of jagermast. Bij snijzeilen bezaansmast (zie ook mastnamen).
Vierkante zeilen heten: Razeilen, langscheepse zeilen: Snijzeilen.
De onderste zeilen aan de masten resp: Fok, Grootzeil (Schooverzeil), Begijn en Bezaan.
De stengen (verlengstukken van de mast): Marssteng en Bramsteng.
De zeilen aan die stengen resp: Marszeilen en Bramzeilen.met daarboven e.v.t. een klapmuts (moonsail).
Omdat 19e eeuwse schepen steeds groter werden en de zeilen overeenkomstig zwaarder verdeelde men de mars- en bramzeilen in tweeën:
Boven- en Ondermarszeil en Boven- en Onderbramzeil. Soms kwam daar nog een Topbramzeil bij.
De zeilen behorende tot de fokkemast en boegspriet noemde men ook wel Hoofdzeilen.
Bij zeer hooggetuigde schepen kan een boven-bovenbramzeil gevoerd worden dat scheizeil (skysail) heet, ook verbasterd als skijsel en daar weer boven zelfs nog een klapmuts.

Het platform rond de top van de ondermast, waarboven het marszeil wordt gehesen heet de mars.
De ra's (rondhouten waar de zeilen aan hangen) en de brassen (lijnen waarmee de stand van de ra's wordt geregeld) hebben dezelfde benaming als de zeilen aan betreffende masten en stengen; vervang alleen het woordje "zeil" door "ra" of "bras". Aan de verstaging (het touwwerk voor ondersteuning van de masten) kunnen langsscheepse stagzeilen hangen.

De benaming van stagen en stagzeilen is weer afgeleid van de steng die ze ondersteunen.
Voorbeeld grote mast: Grootstengestagzeil aan Grootstengestag die de Grootmarssteng ondersteunt.
(Dit zeil had als bijnaam "kolenzeil" omdat het zwart werd van de rook van het achter de fokkemast gelegen kombuis).
Achter- en zijwaartse verstaging heet pardoen. Een pardoen voert geen zeil.
Voorbeeld grote mast: Grootstengepardoen, Grootbrampardoen, Groottoppardoen enz.

H.W.van Loon was in zijn "Het zeegat uit" op zoek naar een goede definitie van een volgetuigd schip is. In zijn tijd waren nog enkele grote zeilschepen in de vaart en hij vond dat geen van de bekende definities een volledig antwoord gaf. Het wellicht beste antwoord kreeg hij van een oude zeilgast: "Een volgetuigd schip is ieder soort van raschip, dat juist zoveel zeil voert als in de omstandigheden nodig is, het hemd van de kapitein erbij gerekend".

Boegspriet, met als verlenging "kluifhout" en "jaaghout".
Zie ook boegspriet.
Van voor naar achter:
Jager
Buitenkluiver
Binnenkluiver
Stagfok, of bij vierrmast-volschip: Voorstengestagzeil
1e mast (voorste).

Fokkemast,
met daarboven Voormarssteng en Voorbramsteng
De verbindingssteun tussen mast en steng of volgende steng heet ezelshoofd, waaronder een dwars gat, het "slotgat", met daardoor het "slothout", dat op een zaling rust en de steng omhoog houdt. De achterwaartse en zijdelingse verstaging van een steng heet pardoen.

Van onder naar boven:
Aan Fokkemast:

Fok

Aan Voor(mars)steng:
Voorondermarszeil (ook wel als voortopzeil)
Voorbovenmarszeil
Aan de verstaging e.v.t een Voorstengestagzeil
Aan Voorbramsteng:
Vooronderbramzeil
Voortopbramzeil
Voorbovenbramzeil
Aan de verstaging e.v.t een Voortopstagzeil
2e mast.

Grote mast,
met daarboven Grootmarssteng en Grootbramsteng


Het Bentinckzeil aan de onderra zogenoemd naar de
Engelse kapitein Bentinck die het voor het eerst gebruikte
1. onderra; 2. Bentinckzeil; 3. buikgordings
Van onder naar boven:
Aan Grote mast:

Grootzeil of Schooverzeil
Bij een volschip ook wel twee zeilen:
Grootonderzeil
Grootbovenzeil
Soms een driehoekig zeil aan de onderra, het Bentinckzeil, dat bij stormweer veel langer kan blijven staan.

Aan Groot(mars)steng:
Grootondermarszeil (ook wel als groottopzeil)
Grootbovenmarszeil
Aan de verstaging e.v.t. een Grootstengestagzeil
Aan Grootbramsteng:
Grootonderbramzeil
Groottopbramzeil
Grootbovenbramzeil
Aan de verstaging e.v.t een Groottopstagzeil
3e mast.

Hoofd- of Kruismast,
met daarboven Kruissteng en Kruisbramsteng.
Met de benaming kruismast was toch wel iets merkwaardigs aan de hand. Bij meermast barken en gaffelschoeners was het inderdaad de 3e mast, maar bij een volschip met 3, 4, 5, of 6 masten, altijd de achterste (dan ook wel jager of jigger genoemd).

Van onder naar boven:
Aan Hoofd- of Kruismast:

Begijn
Soms een driehoekig zeil aan de onderra, het Bentinckzeil.
Aan Kruis(mars)steng:
Kruisondermarszeil (onderkruiszeil)
Kruisbovenmarszeil (bovenkruiszeil)
Aan de verstaging e.v.t een Kruisstengestagzeil
Aan Kruisbramsteng:
Kruisonderbramzeil (ondergrietje)
Kruistopbramzeil (middengrietje)
Kruisbovenbramzeil (bovengrietje)
Aan de verstaging e.v.t een Kruistopstagzeil en een Kruisbovenvlieger
4e mast (achterste).

Bonaventura- of Bezaansmast,
bij volschepen kruis-, jager- of jiggermast

Van onder naar boven:
Aan Bezaansmast:

Bezaan, tussen Bezaansgaffel en Bezaansboom

Bovenbezaan, tussen Seingaffel en Bezaansgaffel
Aan de verstaging e.v.t een Bezaansstagzeil, ook wel Aap, Achterzeil, Broodwinner, Bras of Ransel genoemd
Aan Bezaanssteng:
Gaffeltopzeil
Aan de verstaging e.v.t een Vlieger en Bovenvlieger

De benamingen in het rondhout- en tuigplan van een driemaster.

Rondhouten Staand tuig Brassen
1. Fokkemast.
2. Vóór-marssteng.
3. Vóór-bramsteng.
4 . Vóór-bovenbramsteng.
5. Grotemast.
6. Groot-marssteng.
7. Groot-bramsteng.
8. Groot-bovenbramsteng.
9. Bezaansmast.
10. Kruissteng.
11. Grietjesteng.
12. Bovengrietjesteng.
13. Fokkera.
14. Vóórondermarsera.
15. Vóór-bovenmarsera.
16. Vóór-onderbramra.
17. Vóór-middenbramra.
18. Vóór-bovenbramra.
19. Grotera.
20. Groot-ondermarsera.
21. Groot-bovenmarsera.
22. Groot-onderbramra.
23. Groot-middenbramra.
24. Groot-bovenbramra.
25. Begijnera.
26. Onder-kruisra.
27. Boven-kruisra.
28. Onder-grietjera.
29. Midden-grietjera.
30. Boven-grietjera.
31. Boegspriet.
32. Stampstok.
33. Gaffel.
34. Bezaansboom.
35. Monkeygaffel.
36. Fokkewant.
37. Vóór-stengewant.
38. Vóór-bramwant.
39. Vóór-stengeperdoens.
40. Vóór-bramperdoens.
41. Vóór-bovenbramperdoens.
42. Fokkestag.
43. Vóór-stengestag.
44. Kluiverleider.
45. Middenkluiverleider.
46. Voorbramstag.
47. Voorbovenbramstag.
48. Groot-want.
49. Groot-stengewant.
50. Groot-bramwant.
51. Groot-stengeperdoens.
52. Groot-bramperdoens.
53. Groot-bovenbramperdoens.
54. Groot-stag.
55. Groot-stengestag.
56. Groot-bramstag.
57. Groot-bovenbramstag.
58. Bezaanswant.
59. Kruisstengewant.
60. Grietjewant.
61. Kruisstengeperdoens.
62. Grietjeperdoens.
63. Bovengrietjeperdoens.
64. Bezaansstag.
65. Kruisstengestag.
66. Grietjestag.
67. Bovengrietjestag.
68. Waterstag
69. Kluiverstampstag.
70. Achteruithouder.
71. Fokkebras.
72. Vóór-ondermarsebras.
73. Vóór-bovenmarsebras.
74. Vóór-onderbrambras.
75. Vóór-middenbrambras.
76. Vóór-bovenbrambras.
77. Grotebras.
78. Groot-ondermarsebras.
79. Groot-bovenmarsebras.
80. Groot-onderbrambras.
81. Groot-middenbrambras.
82. Groot-bovenbrambras.
83. Begijnebras.
84. Onder-kruisbras.
85. Boven-kruisbas.
86. Onder-grietjebras.
87. Midden-grietjebras.
88. Boven-grietjebras.
89. Gaffelgaard.

 

Meer benamingen in het rondhout- en tuigplan van een driemaster.
Grote mast van de Europa.


 

Voor geïnteresseerden is er ook een systematische overzicht van de samenstelling van klassieke, nog of weer voorkomende tuigages en de belangrijkste onderdelen daarvan. Het werkstuk werd aangeleverd door Arend A. de Carpentier.

 

   
Windjammers
 
Binnenvaart
   

Op alle materiaal (layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke toestemming.

Mocht je ondanks alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.

verantwoording