|
|
|
Taan |
Taan was een bruingeel of -rood aftreksel van gemalen eikenschors (run of eek) en voldeed uitstekend als conserveringsmiddel voor zeilen en visnetten. De taankleur werd taneet genoemd. Het tanen gebeurde in een taanhuis of gewoon buiten en vooral op zaterdag wanneer de vloot binnen lag. 's Morgens werd het water in de koperen ketels aan de kook gebracht met een turf- en houtvuur. Hieraan werd fijngehakt eikenschors van de eekmolen toegevoegd, waarop het in de bast aanwezige schimmelwerende looizuur oploste. Na enige tijd werd de pulp uit het water verwijderd en de zeilen en netten ondergedompeld om drie uur gekookt te worden. In de grotere ketels konden fuiken met hoepel en al gekookt worden. Drijfnetten werden daarna met lijnolie behandeld. Grote zeilen werden ook wel op de grond getaand met een borstel. Dit was minder effectief. In Vlaardingen en natuurlijk ook elders had men naast taanderijen de wantdrogerijen waar de getaande netten op staken te drogen werden gelegd. Later in de 19e eeuw kwam een ander middel op de markt: cachou. Men gebruikte toen een mengsel van eikenschors, cachou en taancarbolineum. [mh]. Omdat getaande zeilen bij regen bruin water konden lekken werden ze na het tanen wel behandeld met een aluinbad. Een kilo aluin op tien emmers water. [hvzv] |
Taats | Taats is
de benaming voor een pen (taats) of bus
(taatspot) op de onderzijde van het schroefraam (hak) waarop de roerkoning rust. Dezelfde benaming wordt gebruikt voor de
scharnierpennen en -bussen, waarmee een sluisdeur met de stijl (har) in de deurkas is opgehangen, het gedeelte dat wel kakstoel
wordt genoemd. Bij een traditioneel vloeistofkompas waarbij de naald op een
spitse pen rust noemt men die verbinding taatslager. Voor alle
duidelijkheid: geen taat-slager, maar taats- lager :-). Verder wordt taats of teers gebruikt als benaming
voor een marlpriem en een spijker met een
grote bolle kop. Axiale lagers (druklagers) worden ook taatsen of
taatslagers genoemd.
|
Tagrijn | Tagrijn
is een in onbruik
geraakt woord. Een tagrijn was een handelaar in nieuwe en gebruikte scheepsbenodigdheden.
Onze
watersportwinkelier is dus een tagrijn. De tagrijn was meestal een zeilmaker
die tevens het tanen van de zeilen kon verzorgen. Zowel het vervaardigen als tanen was vakwerk. Schippers waren dan ook vaste klant bij zo'n
vakman, want zeilen die te krap of
te ruim waren gesneden, dus niet de juiste bolling en minder windvang kregen
waren uit den boze.
Ook vlekkerig tanen, of een zeil dat aan de ene kant donkerder was dan de andere, kon de tagrijn
klanten kosten. Verwant: slijter. |
Takel | Een takel
is een samenstel van blokken (katrollen). Vanaf de vaart op Indie, de VOC-tijd
dus, kwam het woord talie
in zwang naar het Maleise tali voor touw. Zie aldaar. |
Takelaar | Takelaars zijn
touwslagers. Ondanks nieuwe materialen en productieprocessen bestaat dit oude beroep nog
steeds. Tot laat in de 19e eeuw werd het eentonige werk vooral in kinderarbeid gedaan.
Misschien wel de beroemdste takelaar uit onze geschiedenis is zeeheld Magheyl (de)
Ruyter van Vlissingh, die ooit als kind zijn loopbaan begon bij de lijnbaan van een
touwslagerij (baanderij) als lijndraaier.
Takelaar was tevens de benaming voor een (meestal) oud-zeeman, die zich verhuurde om schepen
op- en af te tuigen. Ook wel tuiger of scheepstuiger genoemd. Verwant: tros , bindsel of takeling , kardeel, splits en eigenschappen van touw.
|
Takeling |
|
Talhout |
Talhout is een verzamelnaam voor mot, houtsnippers en/of zaagsel (zonder bast) om vis te roken. Het echte "talhout" is eikenmot. Sommige publicaties spreken over berken- of beukenmot. De lekkerste wilde paling, in de wandeling: IJsselmeerpaling, wordt overigens handgerookt op mot van gewoon schoon vurenhout. Andere houtsoorten geven teveel bijsmaak en computergestuurde rookkasten, waar de kweekpaling eerst door een rooksmaakbadje gaat, zijn al helemaal uit den boze. |
Talie |
Talie is een ander
woord voor takel; een samenstel van blokken (katrollen) waar een lijn (loper)
doorheen is geschoren, dat dient om een grotere kracht te kunnen uitoefenen dan de kracht
waarmee aan het halende part van een enkel blok wordt
getrokken. Anders gezegd, hoe meer blokken en schijven, hoe minder kracht nodig is. Bij
twee touwlengtes (twee blokken) is slechts de helft van de kracht nodig, bij drie
touwlengtes een derde enz. De loper zelf wordt overigens ook wel talie genoemd
("tali" is Maleisch voor touw). Het woord wordt ook in samenstelling gebruikt.
Een grondtalie is b.v. een talie om het roer vast te zetten. Met een
geitalie of met een kattalie wordt zeil ingenomen. Een talieman was
een lader/losser van b.v. beurtschepen die hijsmiddelen gebruikte.
Sjorringen met blokken om iets goed strak vast te zetten heten ook talie. Het (na de rek) zo strak mogelijk aanhalen
van een sjorring wordt strietsen of invallen genoemd. Elke toepassing had zijn eigen naam. Zie
b.v. de afbeelding van een tweepootsbok
op mosterdpotten en de petjes patjes of potjes bij een volgetuigde
klipper. Zie ook jijn.
|
Tall Ships | Tall Ships zijn de grote zeilschepen die we kennen van Sail Amsterdam en Delfsail. Het is een moderne benaming voor windjammers die voor het eerst werd gebruikt bij de Tall Ships' Race die in 1956 met grote opleidingsschepen werd gehouden. De race was zo'n succes dat hij jaarlijks wordt herhaald. Helaas is de benaming een lachertje geworden. Men vond het commercieel aantrekkelijk een klasse indeling te maken, waarbij zelfs scheepjes vanaf waterlijnlengte 9,14 meter (30 voet) mogen meedoen en zich dus "Tall Ship" kunnen noemen. Nou ja, "tall" betekent ook blufferig of opsnijerig. :-) |
Talreep |
Een touwsjorring voor
het strakzetten van stagen e.d. De stagen liepen uit in jufferblokken. Dat waren ronde blokken doorboord met drie
gaten waardoor de talreep werd geschoren.
De sjorring werd ook wel schenkel of schinkel genoemd,
maar dat is eigenlijk de benaming voor de touwsplits aan de uiteinden van de
ra's waar de brassen aan vast zijn gemaakt. In de 19e eeuw ging men voor het
aanzetten van wanten en stagen over op een wantspanner met tanden, de z.g.n. wantheugel, de voorloper
van de huidige kabelspanner. Verwant: part.
|
Taluritklem |
Een taluritklem, taluritmof, of persklem is een metalen manchet die om een staalkabel wordt geperst tot een terminal. Het maken van een oogsplits in staaldraad is bijna onbegonnen werk. In plaats daarvan wordt de kabel door een ovalen persklem gestoken, rond de peerkous genomen en door de persklem teruggestoken. Tussen twee passende halfronde klemmen wordt de manchet in een hydraulisch persje of voor kleine maten met een speciale tang tot een ronde vorm gedrukt. Het materiaal van de manchet, vaak lood, vormt dan zo'n compacte massa met de draden van de kabel, dat deze niet meer uit de klem kan glijden. Talurit is een merknaam die het tot soortnaam heeft geschopt (denk b.v. ook aan Bahco). |
Tamezaan
|
Tamezaantje of
damezaantje. Het woord tamezaan is bij de on-line Van Dale niet te vinden. Wonderlijk, want
de zeevarende Nederlanders kennen het sinds eeuwen. Het is waarschijnlijk een verbastering
van het Engelse demy-ohn, of nog waarschijnlijker van het Franse Dame Jeanne, in beide
gevallen een, welgebruikt en welbemand kruikje. Het tamezaantje kwam als mandfles voor in
de gedaante van 2, 4, 5, 8, 10, 15 of 16 liters, zelden daarboven, omdat het dan te zwaar
dragen was. De even maten waren meest Spaans, die van 6, 9, 10, 15 liters meest Portugees
of Grieks. Boven de 8 liter noemde men het tamezaantje meestal kapiteinstamezaan. Het nut
van de tamezaan lag voornamelijk in het feit dat het invoerrecht van drank per liter
"los" (vullewijn) veel voordeliger was dan per fles. Bron: Woestijnen van water. Uit 2005
het volgende commentaar van Ferry in het zeemansforum
Kombuispraat: |
Tanken | Zie het overzicht Brandstof aan of bij de waterkant per plaats in Nederland. |
Teak |
Teak is tropisch
hardhout. Naar gelang van het gebied van herkomst spreekt men van Birmateak, Siamteak,
Laosteak en Javateak [djati]. (Afroteak en Borneoteak, ook wel bankirai, zijn geen
teaksoorten). Vanwege de hoge duurzaamheid en het weinig onderhevig zijn aan trekken en
werken staat teakhout bekend als een van de beste houtsoorten ter wereld. Vers gekapt
kernhout is groenachtig geelbruin; bij blootstelling aan licht verdwijnt de groenachtige
kleur en wordt het hout goudbruin. In één partij teakhout kunnen grote kleurverschillen
voorkomen: van lichtgoudbruin tot donkerbruin, al of niet met donkere aderen, strepen of
vlekken. De nerf van het hout is vrij grof; de draad is meestal recht, maar kan ook
golvend en onregelmatig zijn. Het hout bevat olieachtige stoffen, waardoor het enigszins
vettig aanvoelt. De geur is typisch leerachtig. Het beste hout is afkomstig van de oudste
en langzaam groeiende bomen, die dankzij duurzaam beheer vooral in Birma voorkomen. Nadat
de Engelsen daar vertrokken en vanaf 1962 een junta de dienst uitmaakt is echter op grote
schaal illegale houtkap onstaan. Daar dit bovendien gepaard gaat aan corruptie, schending
van mensenrechten en slechte arbeidsomstandigheden, gaan er mede uit ecologische
overwegingen stemmen op om Birmateak op Europeesch niveau te weren.
Doordat teak in hoge mate bestand is tegen aantasting door chemicaliën behoeft het niet
geconserveerd te worden, maar wordt op den duur wel grijs van kleur. Grijze teakdekken
duiden dus niet op slecht onderhoud! Teakhouten luiken en deuren zal men over het algemeen
toch willen lakken om de goudbruine kleur te behouden. Het te behandelen oppervlak dient
zorgvuldig ontvet te worden met b.v. thinner en daarna zo snel mogelijk in de lak te
worden gezet. De vakman spreekt over zeven lagen. Een andere mogelijkheid
is het gebruik van hardhoutolie dat gemakkelijker aan te brengen is, maar jaarlijks
aandacht vergt. Toch is voorzichtigheid geboden. Beschermende oliën dringen weliswaar
diep in het hout door, maar onder invloed van warmte en vocht ontstaan nadelige effecten
doordat zich een kleverige laag vormt aan de binnenkant van de naad. Deze kleverige laag
kan vervolgens een breuk veroorzaken aan de zijkanten van de naad waardoor water kan
binnendringen. Bron: o.a. De
teakdekspecialist. |
Teelt | Teelt is de oude, maar nog steeds gebruikte benaming voor het visseizoen. Ook gebruikt voor elke "trek" afzonderlijk. |
Teer | Houten schepen
werden vroeger geconserveerd met teer dat gewonnen werd uit naaldhout. Het
grote voordeel van deze vloeistof was dat het vocht weerde maar toch
uitwaseming door de houtporiën mogelijk maakte. Bruine teer kwam uit
Noord-Europese landen. Naar plaats van herkomst noemde men die Zweedse-,
Stockholmer-, Umea-, Uleaborger-, Russische- of Moscovische teer. Goede
bruine of gele teer was vernisachtig oranjegeel, waardoor het hout qua kleur min of
meer blank bleef. Een mindere soort ('baanderteer') was zwartbruin en gaf
donkerbruin hout. Klaas Jansma schreef in zijn
Met geveegde kont:
"Bij deze goedkopere bruin-zwarte uitvoering werd een 'halve maan' rond de
ruitvormige of ovalen raampjes in de kont in lichte kleur geschilderd. ln de
kooi had men daardoor geen last van de teergeur, die bij opwarming van het
schip door de zon nogal doordringend kon zijn".
Koolteer was een goedkoop pikzwart bijproduct van de
gasfabricage uit steenkool, maar minder geschikt voor conservering van hout
omdat het de poriën verstikkend afdicht. Voor het houten onderwaterschip werd
koolteer daarom wel verdund met 'carbol' of 'carbolineum', terwijl het
onverdund juist bij uitstek geschikt is voor het onderwaterschip van stalen
schepen. |
Tegenbrassen |
Tegenbrassen is zodanig brassen dat de wind van voren in de zeilen valt en het schip
geen vaart meer maakt, ook wel "bak zetten". Verwant: bakzeil
halen.
|
Tekens | In het BPR wordt gesproken van tekens. Daarmee worden dag- en nachtmerken
bedoeld. Dagmerken komen voor als borden, tonnen, kegels, bollen, ruiten en vlaggen.
Nachtmerken als lichten, wit of gekleurd, flikkerend, schitterend of vast. Zie navigatieverlichting en/of geluidsseinen en/of sluis- en bruglichten en/of betonning. De belangrijkste "verkeersborden" voor de pleziervaarder vind je hieronder. Het zijn gebods- en verbodsborden, resp in blauw of rood. Het zijn dezelfde die in de brochure "Watersport in Fryslân" genoemd worden. Kijk verder in bijlage 7 verkeerstekens van het BPR.
Toch kan onbedoeld verwarring ontstaan. Als voorbeeld de bijkomende tekens uit BPR bijlage 7 Verkeerstekens. Rijkswaterstaat mag verbodstekens aanvullen of verduidelijken met bijkomende tekens (bijlage 7F) zoals een aanvullende aanduiding (bijlage 7F3) of een categorie aanduiding (bijlage 7F4). In de praktijk is dat een onderbord. Of dat bij onderstaand verbodsbord helpt is de vraag. Er wordt bedoeld dat het doorvaarverbod alleen geldt voor grote schepen. Maar door het combineren van bijlage F3 en F4 in één tekstregel kan je ook lezen dat grote schepen juist wel door mogen.... Desgevraagd was RWS het daar eind 2014 mee eens. Hier het antwoord aan ons forumlid Klaas Bakker:
|
Tender |
Een tender is een scheepje dat de verbinding tussen een op stroom of rede liggend schip met de wal onderhoud. |
Terminal |
Terminal is in de gebruikelijke
betekenis de benaming voor het begin- of eindpunt van een scheep- of luchtvaartverbinding.
Een terminal is echter ook het aangeperste eindstuk van een staalkabel,
bijvoorbeeld rond een peerkous met een taluritklem.
|
Tessarakonth |
De Tessarakonth of Tessaracontores zou een gigantisch Nijlschip geweest zijn [rond 220 v.Chr] dat door 4000 roeiers werd voortbewogen. Pardon vierduizend roeiers? |
TEU | TEU is de
aanduiding voor een standaardmaat van zeecontainers. De afkorting staat voot
Twenty feet
Equivalent
Unit. Een container van 1 TEU is een container van 20
ft lang, om precies te zijn 6,10 m lang, 2,44 m breed en 2,59 m hoog. Er
bestaan inmiddels containers van 8, 10, 20, 30, 40, 45 ft. Voor scheepvaart
is de huidige meest voorkomende
standaardmaat steeds vaker 2 TEU, dat is een container van 40 voet (12.20m) lang.
De capaciteit van containerschepen wordt ook aangeduid in TEU. De grootste
huidige [2015] containerzeeschepen
hebben een capaciteit van meer dan 19.000 TEU. Denk dan aan een mammoetschip van zo'n
400m lang en 59 meter breed met een
DWT van zo'n 200.000 ton. Dat is een laadvermogen van 566.000 m³. Spreek
het maar uit: vijfhonderdzesenzestigduizend kubieke
meter. Bijna
onvoorstelbaar. (N.B in 2024: 24.000 TEU) Ter vergelijking: Het eerste
Nederlandse containerschip Abel
Tasman had in 1970 een capaciteit van 1652 TEU en het grootste
containerbinnenschip ter wereld dat wordt ingezet op containerdiensten van Asuncion naar Paraguay en van Montevideo naar Uruguay meet 720 TEU. Dat
betekent dat het gigantische binnenschip 25x
aan de reis moet om zo'n grote
zeeboot te lossen. In
Nederland
is zo'n groot binnenschip niet mogelijk. Op b.v. de Twentekanalen kan het
grootste kanaalcontainerschip, de TwenteMax, 178 TEU vervoeren. Op rivieren kan
koppelverband
worden toegepast.
Denk aan de vaart
tussen Basel en de zeehavens van Rotterdam en Antwerpen. Een duwvaart die
vooralsnog met vier bakken niet verder gaat dan 705 TEU. Verwant: Capesize-schip.
Bron: Holland Container Innovation |
Theehut | Theehut is oorspronkelijk de benaming van de opbouw vóór de stuurhut bij grotere sleepboten en dient als bemanningsverblijf. Meestal zijn er meerdere hutten in te vinden. Zie ook Theehutten of T-hutten op Binnenvaarttaal. |
Thermostaat | Om de motor bij
verschillende belasting op bedrijfstemperatuur (80º tot 90º) te houden wordt de grootte
van het koelcircuit naar behoefte verkleind/vergroot door een thermostaat. Deze bestaat
uit een klep die door een krachtige veer gesloten wordt gehouden en alleen bij een door de
fabriek ingestelde temperatuur open gaat. De werking kan je als volgt controleren.
Verwijder de thermostaat uit het koelcircuit en kijk of hij helemaal is gesloten. Verwarm
een pan met water tot ong. 70º C, doe de thermostaat er in en controleer na een paar
minuten of hij nog is gesloten. Verhoog de temperatuur van het water tot boven de 90º C
en controleer na ongeveer 5 minuten of de thermostaat zich nu voldoende heeft geopend
(ongeveer 7mm). Als dit niet naar behoren gebeurt is het tijd voor vervanging. Let
op dat bij het terugzetten het by-pass gaatje aan de bovenkant
(op 12 uur) komt. Kijk voor koelproblemen ook bij motor wordt te heet.
|
Thuishaven | Van oudsher
is de
thuishaven de plaats waar het schip en bemanning vandaan komt. In de huidige beroepsvaart echter ook de
plaatsnaam van de rederij, zelfs als dat een plaats zonder haven is. Als pleziervaarder is
de keuze dus vrij. Of de ligplaats van het schip, of de woonplaats van de schipper
of eigenaar. Dit geldt ook voor de nationaliteitsvlag. Een ander punt is of je de naam van
die thuishaven nu wel of niet op de achterkant van je schip moet voeren? Het antwoord is
kort: neen! Om het aanroepen van een schip mogelijk te maken dient het wel een scheepsnaam of kenspreuk te voeren, welke aan de
buitenzijde in lichte letters op een donkere achtergrond (of andersom) is aangebracht.
Volgens artikel 2.02 BPR (kentekens van kleine schepen) moet
tevens de naam en woonplaats van de eigenaar op een in het oog vallende plaats binnen
of buiten zijn aangebracht. Omdat deze gegevens alleen van belang zijn voor het opsporen
van de eigenaar bij een onbemande boot lijkt het raadzaam dit toch maar niet te opvallend
te plaatsen, maar ergens in de kajuit. Overigens is het voeren van scheepsnaam en/of
thuishaven op de achterzijde van het schip natuurlijk niet verboden. Als je daar gebruik
van maakt, doe het dan wel op de goede manier; links de scheepsnaam rechts de thuishaven,
of scheepsnaam boven, thuishaven onder. Thuishaven zonder scheepsnaam midden of rechts. In
Belgie is het voeren van scheepsnaam en thuishaven op de achterzijde overigens wel
verplicht en dan leesbaar op een afstand van 50 meter! Verwant: natievlag, vlagvoering aan boord. |
Tiburin | Soms vind je wetenwaardigheden die niet direct met scheepvaart te maken hebben, maar toch vermeldenswaardig zijn. Het Nieuw en Volkomen Woordenboek van Konsten en Weetenschappen uit 1775 geeft bij "Tiburin" de volgende omschrijving: "Is een wreede visch, die op menschen aast en omtrent het eiland Cuba gevonden wordt. Vincentius Blanc verhaalt dat hy om een mensch magtig te worden, een schip wel 500 mylen nazwemt. Dit beverstigt hy met het voorbeeld van een Spaansche kapitein, komende van Florida. Deeze wierd van Porto-Rico van zoodanig een visch vervolgt, alwaar hy eindelyk gevangen wierd. Men vond in zyn buik het hoofd en de horens van een ram, dien de matroozen reeds voor eenige dagen over boord hadden geworpen". |
Tipplaatschroef |
Een tipplaatschroef is een scheepsschroef die is gebaseerd op het draagkracht-principes
uit de luchtvaart. Een vliegtuigvleugel levert draagkracht doordat de druk onder de wing
hoger is dan daarboven. Vervelende bijkomstigheid is echter het ontstaan van wervels aan
de vleugeltip. Dit veroorzaakt energieverlies. Om de tipwervels te onderdrukken worden bij
vliegtuigvleugels speciale tipplaten toegepast. Ook bij de bladen van conventionele
scheepsschroeven treden sterke tipwervels op, die leiden tot energieverlies en
trillingsgeluid. De bladen van een tipplaatschroef hebben geen ronde, maar min of meer
afgevlakte uiteinden met daarop dwars geplaatste tipbladen die voor en achter uitsteken.
Er kan volstaan worden met een iets kleinere schroefdiameter, waarbij het rendement
bewezen verbetert, het schroefgeluid en trilling vermindert en zelfs de bestuurbaarheid
achteruit verbetert, want de tipbladen verminderen ook het wieleffect. Verwant: gland, klapschroef, kantelbladschroef (VSP), ruimte in schroefraam, max. belasting schroefas, schroefaslagers, slip, spoed, vetkoord |
Tjalk |
Het woord tjalk kan gezien worden als verzamelnaam voor oer Nederlandse platbodems met zwaarden en een gaffelgetuigde mast welke meestal in Friesland en Groningen werden gebouwd. Een vlakke, brede bodem met ronde kim, rechte vlakke zijden en flauw gebogen fraaie ronde stevens. Valt onder de noemer kromsteven. Zeer geschikt voor ondiepe wateren en hèt vrachtschip van de Zuiderzee. |
Tjotter |
De tjotter is een klein, op stevens gladboordig rond gebouwd open zeilvaartuig (boatsje), meestal zonder berghout, met naar verhouding grote breedte. Die breedte is noodzakelijk want de tjotter lijkt welhaast overtuigd, grote zeilen, korte gebogen gaffel. Het grootzeil is aan de gaffel gemarld (rijgsteek), maar niet aan de giek. Alleen de schoothoek zit vast aan de giek. Het roer is breed met een flinke hak. De bodem komt in meerdere uitvoeringen voor. Nagenoeg plat, gepiekt, of geheel rond gebouwd. |
Tochtschuit |
De naam Tocht Schuyt of Spaarndammer Visser wordt reeds in 1504 vermeld. Ook komen de benamingen togenaar en drijver voor. De naam duidt op het trekken van een net (tocht in de betekenis van trek). Nicolaes Witsen beschrijft het als een platboomd vaartuig met bun, een gebogen vallende voorsteven, ronde volle kop en een ronde vallende achtersteven. |
Toerenteller | Voor gebruik bij
dieselmotoren zijn speciale elektronische toerentellers beschikbaar. Zo'n toerenteller
wordt niet op de motor maar op het W-contact van een drie-fasen wisselstroomdynamo
aangesloten. Als dat W-contact ontbreekt kan het eenvoudig en voor weinig kosten worden
aangebracht door een revisiebedrijf voor startmotoren en dynamo's. Een doe-het-zelver die
een draadje kan solderen doet het zelf. Vaak hoeft het dynamohuis niet eens open. Download
The 12 Volt
Doctor's Alternator Book en kijk op de pagina's 83 en 111. Niet de PDF-nummering, maar
de eigen paginanummering. Een toerenteller wordt geleverd met schema waardoor aansluiten een simpel klusje is. Het is wel noodzakelijk de teller te ijken a.d.h.v. een mechanische (hand)toerenteller die op de krukas van de motor gehouden wordt en meestal bij voornoemd bedrijf in bruikleen beschikbaar is. Met een stelschroefje wordt de elektronische toerenteller dan "gelijk" gezet. Jeroen de Haan geeft een tip voor het afstellen zonder handtoerenteller. Plak twee stickers op het vliegwiel tegenover elkaar en zet de motor aan. Beschijn het vliegwiel met een TL lamp op het lichtnet (50Hz). Als de twee stickers stilstaan, draait de motor exact 1500 toeren. Met één sticker kan ook, maar die staat pas stil bij 3000 toeren. Een toerenteller is met behoorlijke nauwkeurigheid als snelheidsmeter te gebruiken Zie kilometerraai. |
Toilet | Scheepstoilet, ook wel
aangeduid als plee, gemak, galjoen, of de plek voor het heimelyk
gevoeg. Kortom de plaats waar je walstoter of
Oostenrijker (drol van een zeeman) te water
wordt gelaten of waar je je bollevanger uitwringt. Zie onder- en bovenwatertoilet, die
overigens m.i.v. 2009 niet meer zijn toegestaan. Het woord toilet behoorde aanvankelijk
tot deftig taalgebruik. Na de invoering in de 20e eeuw van het watercloset ontstond een
contrast tussen beide woorden: een plee werkte zonder stromend water. Tegenwoordig
is plee weer synoniem met wc en toilet, maar behoort het tot een
platter stijlregister. "WC" komt van het Engelse "water closet"
(waterkast) en "toilet" kan ook betrekking hebben op de handelingen om je te
kleden en te kappen of de aanduiding voor een damesjapon, een fijn lijnwaad of zijde.
't Is maar dat je het weet. ;-) Verwant: vuilwatertank. |
Tolheffing | Nadat in 1740
de Irnsumerzijl in Friesland vernieuwd was zodat ook smakken die hun mast
niet konden strijken konden passeren werd in 1741 een ordonnantie
uitgevaardigd inzake tolheffing. De tarieven waren in stuivers en penningen
en werden per soort schip met toenmalige benaming vastgesteld, waarbij extra betaald moest worden
voor het ophalen der bruggen en een dubbel tarief gold voor nachtelijke
doorvaart. Zie ook Carolusgulden en Reaal van Aghten. |
Tonnage | Als iemand je vraagt
wat de tonnage van je schip is, zal je als antwoord het gewicht in kilo's [tonnen] geven,
een getal dat tevens de waterverplaatsing aangeeft.
Vooropgesteld dat je het gewicht weet is dit het juiste antwoord. In de beroepsvaart wordt
tonnage echter ook anders aangegeven. Voor waterverplaatsing, draagvermogen en
laadvermogen van binnenschepen en tankers geldt hetzelfde [1000 kilo is een ton], maar
voor zeegaande vracht- en passagiersschepen wordt de inhoudsmaat bruto registerton
gebruikt. Dat is 100 kubieke voet of 2,83m³. De netto registerton, de
daadwerkelijke laadruimte, wordt volgens internationale regels vastgesteld door bepaalde
"niet-verdienende" ruimte van de bruto inhoud af te trekken. Internationaal is de term deadweight tonnage (DWT)
daarvoor meer gebruikelijk. Kade- en havengelden zijn daarop gebaseerd.
De brutoregisterton en de
nettoregisterton werden in 1994 vervangen door
bruto-tonnenmaat,
gross
tonnage (GT) en netto-tonnenmaat.
De bruto-tonnenmaat wordt berekend met een formule waarin het scheepsvolume
onder het bovendek en de ingesloten ruimtes boven het bovendek is opgenomen.
Het verkregen volume in m³ wordt vermenigvuldigd met een factor (een
logaritme van de m³), waarna het gevonden getal onbenoemd is (dat wil zeggen
geen ton of m³). Voor binnenwater is er een
uitzondering. Woonschepen en drijvende werktuigen gaan meestal per vierkante-
of lengtemeter.
Tot in de 19e eeuw werd de grootte van een schip aangegeven in lasten (inhoudsmaat) of roggelasten (gewichtsmaat) en de afmeting in voeten en duimen, waarbij nadrukkelijk werd aangegeven of het om de Amsterdamse- of Rijnlandse maat ging, want dat verschilde nogal: De Amsterdamse voet was 0,2831 meter, onderverdeeld in 11 duimen. De Rijnlandse voet (in Nederland meest gebruikt) was 0,3140 meter, onderverdeeld in 12 duimen en een enkele keer ging het om de Franse maat, een voet van 0,3333 meter. Een notatie bij scheepsverkoop was in 1815 b.v: "Een extra welbezeild Galjasschip, genaamd NEVA, kaptein Jan Bakker, lang over Steven 88 voeten, wijd binnen de huid 21 voeten 3 duimen, hol, in het ruim, 11 voeten 10 duimen, alles Amsterdamse maat". Wanneer geen maatsoort was aangegeven ging men er van uit dat het om de Rijnlandse maat ging. Meer op WikipediA. Verwant: schippersmaten |
Tonnen | Zie betonning. |
Toppenend | Toppenenden of toppenants zijn lijnen die van de nokken van de ra's naar de mast lopen of de uiteinden van andere spieren of rondhouten in de gewenste stand houden. De toppenenden van ra's worden genoemd naar de ra waaraan ze zijn bevestigd. Bij grote zeilschepen waar de zware ra's gehesen en gestreken of gekaaid moesten worden werden toppenenden met takels gebruikt. Ze werden bediend door toppenantgasten. |
Torenzeil |
|
Touw |
Touw voor lijnen of trossen. Het meest gebruikt is wantslag (rechtsom) geslagen touw, dat uit verschillende linksom in elkaar
gedraaide strengen bestaat. Tegenwoordig meest drie strengen (kardelen).
Voor schoten en vallen wordt liefst gevlochten touw gebruikt dat minder rek heeft en
gemakkelijk door blokken loopt. Men noemt dit zweepslag en bij een
tros deltatros. Gevlochten touw kan niet gesplitst worden. Vroeger bestond touw uit
natuurvezels als hennep, manilla, sisal of kokos. Henneptouw heeft losse, harde en harige
vezels en neemt gemakkelijk vocht op. Het zinkt snel, is zwaar en werd vaak geteerd (lapzalven) tegen vochtopname. Manillatouw wordt gemaakt van
de bladvezels van de stam van de wilde banaan. Het is glad en hard, neemt weinig vocht op,
maar is niet zo sterk als hennep. Sisaltouw wordt gemaakt van de vezels van de Agave; is
goedkoper dan hennep of manilla en wordt als vervanging daarvoor gebruikt. Kokostouw wordt
gemaakt van de vezels rond de kokosnoot, het is zeer rotbestendig en wordt gebruikt voor
stootkussens, leguanen en kabelaring.
In de VOC-tijd werd in Indië touw geslagen van de bastvezels van de vijgeboom (ficus).
Dat "vijgertouw" had dezelfde eigenschappen als kokostouw. De verzamelnaam voor
al dat touwerk was koordasie en men gebruikte namen als: kabeltouw, poorttouw,
putstouw, zwabbertouw, gietouw, sjortouw, plichttouw, rakketouw, haketouw, bootstouw
en "kornaat", waarmee men kleine zwaartens binnen 't schip heist [NW]. Moderne touwsoorten zijn van kunststof, zoals polyamide (nylon), polyester (tergal,
vectron, dracon) of polypropyleen (toplon, danaflex, primaflex) met soms zelfs kevlar als
versterking. Polyamidetouw heeft de meeste rek en is daardoor zeer geschikt als anker-,
meer-, of sleeplijn. Polyestertouw heeft weinig rek en is goed bestand tegen schavielen. Polypropyleentouw drijft en heeft weinig rek en
kan zelfs zo gefabriceerd worden dat het eruit ziet en aanvoelt als ouderwets henneptouw.
Begin negentiger jaren kwam High Modulus Polyethylene (HMPE) op de markt.
Een bekende merknaam is Dyneema. Het is 15 keer zo sterk als staaldraad, heeft
een laag gewicht, een hoge slijt- en snijweerstand en is goed bestand tegen
vocht, UV straling en chemicaliën. Ledige touwen: dus noemd men aan boord van een schip die touwen, dewelke door geen blok of katrol lopen [NvW]. Verwant: touwslager(takelaar), splitsen, bindsels, knopen, kabelaring, leguaan, stootwil/schuttouw.
|
Trailer hellingen |
Zie Trailerhellingen in Nederland per plaats of vaarweg. |
Transomplaat | De transomplaat, ook
stevenwrang, spoor, of hek- of wulfplaat genoemd, is de noodzakelijke
verbinding tussen de achtersteven waar roersteven en schroefsteven
samenkomen en de scheepsromp. Deze dwarsscheepse plaat is van groot belang
omdat op de achterstevenconstructie grote krachten worden uitgeoefend door
roeruitslag en schroef. (bovenkant plaatje)
Me7.
|
Trapsluis | Een trapsluis is een
samenvoeging (koppeling) van twee of meerdere schutsluizen waarbij de sluisdeur van de
ene sluis direct toegang geeft tot de volgende. Er ontstaat dan een "trap"
met twee kolken en drie deuren, of drie kolken en vier deuren enz. Het is een oude oplossing om een groot
hoogteverschil te overbruggen, want vroeger was het moeilijk tot onmogelijk
om een verval van meer dan vier meter te realiseren met een enkele sluis.
In de nieuwe verbinding Erica - Ter Apel, de
Veenvaart, met een hoogteverschil
van zeven meter is gekozen voor een
spaarsluis
(animatie met obligaat stampmuziekje; waarom toch?) met twee meter verval en een
koppelsluis met vijf meter verval
in twee etappes, ook wel trapsluis of sluistrap genoemd. |
Traveller | Een
traveller of loopring, we komen ook de naam uithalerring tegen, is een schuifbare ring met haakje om de mast,
boegspriet of ander rondhout. Wordt iets op het haakje ingepikt dan kan het
gehesen en geborgd worden. Een ra bijvoorbeeld. Op eenzelfde wijze kan de
hals van een kluiver met de uithaler, een rondgaande lijn, op elk
gewenste plek op de boegspriet worden
getrokken.
|
Traverseren | Traverseren is het oversteken van een rivier door schuin tegen de stroming in te varen en op die manier recht aan de overkant uit te komen. Een rivierpontje voor "kleine overvaarten" noemde men een traversier. Wanneer ik met vriendjes uit de zeeverkennerij in de vijftiger jaren het Wantij in Dordrecht ter hoogte van het Wantijbad overzwom keken we hoe het tij liep. Er moest schuin tegen de stroom ingezwommen worden om recht tegenover de overkant te bereiken. Mijn ontgroening bestond uit het vastbinden aan een geleidepaal van de steiger aan de Wantijhaven. Bij eb (afgaand water) kwam ik pijnlijk te hangen. Gelukkig snel losgemaakt. |
Treil of trawl | Treil = trek en was dus ook de benaming voor de jaaglijn van een schip. Meer bekend als het zakvormig sleepnet, dat over de zeebodem wordt gesleept om garnalen, platvis en in ondiepe wateren ook rondvis en haringachtigen te vangen. In de diepzeevisserij (pelagische visserij) wordt een zwevend treilnet gebruikt om domweg alles (behalve bodembewoners) te vangen. Zie ook: trawler en de uitdrukking met zeil en treil. |
Trekschuit |
Voor
personenvervoer over grotere afstanden werd in de 17e en 18e eeuw met graagte gebruik gemaakt van de
trekschuit.
Het reizen over land met onbestrate slechte wegen in een diligence was geen lolletje.
De reizigers werden op hun toch onbarmhartig door elkaar gerammeld.
Bovendien waren 's winters veel wegen onbegaanbaar. Aan het eind van de achttiende eeuw gold ons trekvaartennet met jaagpaden
voor personen- en goederenvervoer als het beste in Europa. Door
de trekschuit werden "[...] vele onheylen ende inconvenienten voor den reysenden
man te water verhoet, de passage veel korter ghemaeckt ende tot allen tijden in vries- en
windigh weder gefaciliteerd". Aldus de aanhef van het besluit tot aanleg van de
trekvaart en wagenweg tussen Amsterdam en Haarlem in 1631. In de eerste
helft van de negentiende eeuw werd een begin gemaakt met een straatwegennet
dat de voornaamste steden met elkaar verbond en vanaf 1850 werden de wegen door
de uitvinding van
John McAdam
zelfs "kunstwegen", omdat ze werden verhard met het gruis van geklopte veldkeien
tot "macadamwegen". Daarmee werden postwagen,
diligence en paard-en-wagen een geduchte concurrent voor de trekschuit. Er
kon twee keer zo snel gereisd worden. Aan het reizen met de trekschuit hing wel een prijskaartje. Van een enkeltje Amsterdam - Rotterdam kennen we de toenmalige prijs: 1,90 gulden. Een retourtje met twee personen kwam op 7,60 gulden. Korting voor een retourtje kende men kennelijk nog niet. Het gemiddelde inkomen van een ambachtsman in die contreien was 1 gulden per dag. Van de kosten voor reizen door trekvaarten op het platteland en de verdiensten van ambachtslieden aldaar zijn geen gegevens beschikbaar. Op de trekschuit bestonden, net als later in de trein, twee klassen. De eersteklasse-passagiers zaten achterop de trekschuit in een houten hut. Wie per tweede klasse reisde, zat onder een stoffen dekzeil voorop. Pijp roken mocht, maar alleen als alle opvarenden daar geen bezwaar tegen maakten. Wie een specifieke zitplek wenste, moest wat extra betalen (één stuiver). Ook comfortabele zitkussens kosten extra geld. Een andere bijzonderheid was dat visvrouwen of ‘viswijven’, omdat ze zo stonken, twee keer zoveel moesten betalen. Vissersvrouwen reisden daarom niet vaak met dit vervoermiddel. Verder voer de trekschuit doorgaans altijd op tijd, omdat op te laat vertrekken boetes stonden. Kwamen er mensen aangerend, dan hadden ze pech.
|
Trenzen | Bij dikker touw of
staalkabel wordt de tussenruimte tussen de strengen opgevuld met lossig touw, waardoor de
omtrek gladder wordt en een smarting of bindsel beter aangelegd kan worden. |
Trimmen | Trimmen
is het aanpassen van zeilstand, zwaarden, mast of kiel om
het schip betere vaareigenschappen te geven. Bij een motorboot gaat het
meestal om het verdelen van gewicht zodat de boot niet te veel voor- of achterover ligt
en resp. koplastig of
stuurlastig wordt. Bij een kleine boot met
buitenboordmotor treedt dit euvel vaak op als het gas wat verder wordt
opengedraaid. Het is het ongewenst effect dat de
spiegel omlaag getrokken wordt en de boeg omhoog komt, hetgeen versterkt wordt door de
bestuurder die achterin zit. Het kan worden opgevangen door een tweede persoon
uiterst voorin te laten plaats nemen. Wanneer je solo vaart heb je daar
niets aan. Meestal ligt de oplossing in het simpel aanpassen (trimmen) van
de motorophanging. Dit gaat niet op voor een veel te zwaar (vermogen) bemeten bb-motor
aan een
waterverplaatsende boot. Zo'n zware motor heeft alleen maar zin bij een
boot die in plané
kan komen. Verwant ballast, trim, kortstaart of langstaart.
|
Trimvlak | Bij hoge snelheden heeft een waterverplaatsend schip de neiging zich aan de achterzijde in het water vast te trekken. Vooral bij een sterk geveegd onderwaterschip kan dit een probleem worden. Een redelijk werkende oplossing is het achterschip een stukje te verlengen met een plaat die ten opzichte van het vlak enigszins naar beneden loopt. De "kont" krijgt hierdoor meer lift en zal niet zo gemakkelijk naar beneden trekken. Zo'n trimvlak kan bestaan uit een enkele plaat onder water, maar kan ook dienen als bodem voor een vuilwatertank c.q. vast zwemplateau. |
Trolling valve | Trolling valve: ook wel genoemd trawling valve of slenterklep. Het is de mogelijkheid om de keerkoppeling traploos te laten slipppen, zodat ondanks de vaste reductie de schroefas toch op elk gewenst toerental kan draaien om bijvoorbeeld langzame manoeuvres in een jachthaven uit te voeren. Trolling geeft ook de mogelijkheid om de boot bij geringe stroming stil te laten liggen of zeer langzaam te varen, zoals dat in de trawlvisserij gebeurt (vandaar de naam). Verder behoort de inschakelklap van het koppelingsmechanisme tot het verleden. |
Trompetsteek |
Een trompetsteek of Engelse kink is een manier om een touw in te korten.
Verwant: schiemanswerk. |
Tros | Als een touw een omtrek
heeft van niet meer dan 4cm spreekt men van een lijn. Bij een dikkere lijn spreekt men van een tros en bij een driestrengstros van een kabel. Zulke kabels worden in kabelslag vervaardigd. D.w.z. de trossen worden in wantslag (rechtsom) geslagen en drie van die trossen worden als strengen in kabelslag (linksom) tot een kabel geslagen. Bij staalkabel kent men ook de langslag, genoemd naar ene meneer Lang die de methode invoerde waarbij trossen en kabel in dezelfde richting zijn geslagen. Hierdoor ontstaat een zeer soepele staalkabel.
|
Truilen | Truilen is de benaming uit de Noordwesthoek van Overijssel voor het met een vaarboom vanaf de wal voortduwen van de boot aan de achterzijde. Met name punters, vlotten en bokken. Elders werd het ook wel trielen genoemd. Klik hier voor een beschrijving en afbeelding. |
Trijsen | Trijsen is hijsen. De trijs was b.v. het touw waarmee een blindera (het dwarshout aan de boegspriet) aan lijzijde gebrast (omhoog getrokken) kon worden om te voorkomen dat de ranok in het water komt wanneer bij de wind gezeild wordt. Met trijsen werd ook het doorhalen van een touw door een trijsblok (gatenblok zonder schijven) aangeduid. |
Trijzeil | Een trijzeil is een boomloos (sprietloos, giekloos gaffelloos, enfin benoem het maar) stormzeil. Dus een zeiltje zonder rondhout. |
Tucht | Tijdens de lange tochten vroeger was tucht aan boord een noodzaak. Zie straffen aan boord. |
Tuigage | Tuigage
of takelage;
verzamelnaam uit de zeiltijd, waaronder alles wordt verstaan dat nodig is om het schip op
windkracht te kunnen varen. De rondhouten, het staande en lopende want
en de zeilen. Staand want: de ondersteuning van de mast. Onder rondhout wordt verstaan de
mast, giek, gaffel, boegspriet
en vroeger bij handelsschepen de laadbomen. Bij tuigage worden twee hoofdvormen onderscheiden en een combinatievorm. Vierkant- of dwarsscheeps getuigd, uitsluitend ra- of vierkante zeilen, b.v. volschepen. Langsscheepsgetuigd, uitsluitend snij- of langsscheepse zeilen, b.v. schoeners en moderne zeiljachten met cattuig (één zeil), sloeptuig (grootzeil en fok), kottertuig (grootzeil met meerdere voorzeilen) en kits- of yawltuig (twee masten), Langs- en dwarsscheepsgetuigd, een combinatie van snij- en razeilen, b.v. barken, brikken en topzeilschoeners. Voor het herkennen en benoemen van klassieke scheepstuigages en van de belangrijkste onderdelen van hun tuig is een prachtig systematische overzicht beschikbaar, dat door AAdC werd vervaardigd en/of klik op een van de volgende links voor de zeilbenamingen van een: brik, (binnenvaart)klipper of viermastbark en het rondhout- en tuigplan van een driemaster of zeilvoering en benamingen van klassieke tuigage. |
Tuigketting | Een tuigketting is een ketting met bijna ronde schakels die gemakkelijk door een blok loopt. Werd o.a. gebruikt bij kettingbesturing, maar in de zeiltijd vooral als vervanging van lopend touwwerk (b.v. schoten en draairepen) op plekken die sterk aan slijtage onderhevig waren. Vandaar de toevoeging "tuig"."Verwant: damketting. |
Tuindersvlet |
Tuindersvletten zijn elegante schuitjes van 5 tot 12 meter lang die in gebruik waren voor het vervoer van groenten en vee in waterige gebieden. Eerst van hout gemaakt en later van geklinknageld staal, weer later gelast. De karakteristieke kleurstelling is zwart van buiten en van binnen, een rode rand om de hele boot en groene vlonders. |
Turfschip |
Turf werd natuurlijk met elk soort open vracht- of beurtscheepje vervoerd. Maar het "echte" turfschip was een vrachtscheepje met strijkbare mast en een onbewegerd ruim en voerde meestal een emmerzeil en stagfok, soms bij een tweemaster een reezeil of breefok (rechthoekig zeil aan een ra bij de fokkemast). |
Turretdek |
Eind 19e en begin 20e eeuw werden er stoomschepen
gebouwd met een zogenaamd turretdek. De ongebruikelijk sterk naar binnen
gebogen romp boven de waterlijn gaf een smaller dek wat bij de
toenmalige tonnage-meetregels voordeel opleverde bij het betalen
van (Suez)kanaaltol. De bovenbouw bestond uit ronde turrets (torentjes) die
deden denken aan geschutskoepels op oorlogsschepen. |
Twaalfden |
In de scheepsbouw was het gebruikelijk de bouw tot de tewaterlating in twaalf fasen (twaalfden van aanbouw) te verdelen. De werkzaamheden van de 1e t/m de 12e van de twaalf fasen waren doorgaans nauwkeurig omschreven en na gereedkomen van een fase was het de bedoeling dat telkens een twaalfde deel van de aanneemsom werd betaald, waarbij de laatste drie in één keer. |
Twinrigging | Twinrigvisserij is een pas in 1983 door Deense vissers ontwikkelde vorm van visserij. De Nederlandse belangstelling voor deze zomerse visserij is uiterst pril en ondergaat sinds 1999 een sterke ontwikkeling. Het zijn vooral de eigenaren van Eurokotters en grote boomkorkotters die deze vorm van vissen met twee (twin) sleepnetten omarmen. Er kan volstaan worden met veel minder motorvermogen, dus minder brandstof en de vangst is schoner en minder beschadigd. De betere kwaliteit vis levert bovendien meer op. |
Tij | Zie getij- of getijdewater. |
Heel graag op- of aanmerkingen. |
Op alle materiaal
(layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming.
Mocht je ondanks
alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.