Noordzee, een trechter vol risico's
|
De Noordzee is een ondiepe zeetrechter, die van noord tot
zuid versmalt en door de "tuit" van het Nauw van Calais in het Kanaal
uitmondt. Bezuiden de 56ste breedtecirkel, die over Edinburg en Ringkóbing
in Jutland loopt, wordt vrijwel nergens meer dan honderd meter diepte
gepeild. En beneden de lijn Flamborough Head naar Helgoland staat minder dan
vijftig meter water. De vijftien-vademlijn (een vadem is 1,8 meter) voor de
Nederlandse kust loopt voor de monden van Schelde en Maas twintig tot dertig
kilometer uit de kust; westelijk van Egmond wordt het vijftig à zestig
kilometer uit de wal pas dieper dan vijftien vadem. En voor het gebied van
Den Helder tot Rottum ligt de vijftien-vadem-lijn vijfentwintig
tot vijftig kilometer van de stranden! Stormen uit noordelijke en westelijke richtingen stuwen de zee in de zich vernauwende trechter op en jagen de hoge golven tegen de ondiepe trechterrand. waardoor een gevaarlijke, naar branding neigende golfslag ontstaat tot vrij ver van de kust. Binnen de twintig-meter-lijn (en bij zware storm ook in het zeegebied waar twintig tot dertig meter water staat) gaat de zee dan "breken". Als het zover is, zijn de bankformaties voor de zeegaten al lang een ontoegankelijke wite hel. Het "breken" van de zee ontstaat als de golf zo hoog - en dus het dal zo diep - is, dat de golfvoet vertraagd wordt door wrijvins over de zeebodem. De op volle snelheid jagende golfkop begint over te storten, zuigt door de golfvoet losgewoeld zand omhoog, vermenigvuldigt zijn snelheid door een uitweg zoekende energie en raast met enorme vaart en een loodzware massa naar de kust. Bij zeer zware storm kan dit 'breken' al geschieden op vele kilometers van de stranden, tot waar twintig tot dertig meter water staat. De met zand geladen en bliksemsnel voortjagende breker wordt een zweep van tonnen door zand verzwaard water: hij is de ware moordenaar van de zee, die in staat is een groot zeewaardig schip tot een wrak te maken een levende zandmoker van tienduizenden kilo's die net de boosaardigheid van een voorwereldlijke tijger door de bossen der branding jaagt. Gemene
lagerwal. Uit de gegevens over de Sonttollen is inzake de Nederlandse Oostzeevaart wordt duidelijk dat er al vele honderden jaren geleden een zeer drukke vaart op weg van of naar het VIie, het Marsdiep of de Maasmond de Nederlandse waddeneilanden passeerde. Er moeten van het Amelander duin vrijwel op elk uur van de dag zo'n tien tot vijftien Sontvaarders te zien zíjn geweest. In het zeegebied tussen Egmond en Schiermonnikoog kon dat neerkomen op tussen honderd en tweehonderd Nederlandse schepen onderweg naar of komende van de Oostzee. Plotseling naar noordwest ruimende stormen vormden een dodelijk gevaar voor schepen op weg naar Oostland en de van zuidwest met zware buien naar noordwest uitschietende wind is en was in het Noordzeegebied bij herfst- en winterstormen een haast traditioneel gegeven. Voor de schepen, die met de wind uit het zuidwesten nog zonder veel malheur tussen Haaks- en Terschellinger Gronden konden avanceren, was die plotselinge noordwester een dodelijke bedreiging: ze moesten doorzetten, zo dicht mogelijk aan de wind zeilend proberen zover mogelijk boven de branding der gronden te geraken in een zee, die ook daar dikwijls nog 'vergeven' was van brekers. Niet zelden slaagde de schipper er in de witte woestenij te ontzeilen om dan toch nog door een metershoge grondzee gekraakt te worden - doch maar al te vaak was het hem zelfs onmogelijk bovenwinds van de gronden te komen: dan werd het gedoemde schip genadeloos naar de kokende strandbranding der eilanden gedreven. Rattevallen. Uit: "Van Zeerampen en Redders", een relaas van
spectaculaire schipbreuken tussen Egmond en Eems. Bron: Het water op, Handboek voor Zeeverkenners, 1958. -.-.-.-.- |