Beschouwing over oude schepen |
Onbewerkte tekst, blz 49-51 uit:
"Vijf eeuwen binnenscheepvaart" van Dr.
J.M.(Jan)Fuchs [1905-1998], uitgebracht in 1966.
Wie oude schilderijen en prenten bekijkt,
zal een grote verscheidenheid van schepen vinden, ook voor de
binnenvaart. Die vaartuigen waren gebouwd op speciale werven door
speciale mensen en zij droegen dikwijls namen die herinnerden aan de
delen van het land waar zij gebouwd en gebruikt werden. Men kende,
om een enkele te noemen, het Blokzijler jacht en de Zeeuwse
poon, de
Vlaamse pleit en de Brabantse
gaffelaar. De schepen werden gebouwd met het oog op hun bestemming. De vaart op de Zuidzee van Amsterdam naar Lemmer was in de tijd van het zeilschip zeker niet zonder gevaar. Speciaal voor dit traject werd nu een schip ontworpen dat de naam kreeg van Lemster beurtschip. Het bevatte, zoals de scheepsbouwer van Loon in zijn tijd vertelt "onderscheidene wel ingerigte localen, welke gezamentlijk ruimte bevatten voor een groot aantal reizigers". Met zulk een schip was het mogelijk, recht in de wind laverende, in twaalf uur van Lemmer naar Amsterdam te varen, terwijl men rekende dat een gewone tjalk er toch altijd vierentwintig uur voor nodig had. Van Loon vertelt in de bloemrijke taal van zijn tijd verder "het schoonste vaarwater, wegens ruimte en diepte, dat van eenige Friesche haven naar Amsterdam in de Zuiderzee bestaat, wordt door dit schip bevaren, hetwelk daardoor, vooral met tegenwinden, een groot voorregt geniet om den overtogt te bespoedigen".
Als men nu op de Nederlandse waterwegen kijkt, is het gemakkelijk om
bij het onderscheiden van schepen te letten op twee hoofdgroepen met
name op de type-schepen en de maatschepen. De eerstgenoemde schepen
hebben geen vaste afmetingen; zij ontlenen hun naam juist aan hun
vorm en niet aan hun maten. Men rekent tot deze groep de
tjalk, het
bolschip, de
steilsteven, de
Hasselter aak en
praamaak, de
klipper,
het motorschip en het rijnschip.
Al we nu de type-schepen nader gaan bekijken, dan vinden we
allereerst de tjalk, waarvan de grootte wisselt tussen 6o en 225
ton; dit zogenaamde rondboegschip was oorspronkelijk een zeilschip
dat in de vier noordelijke provincies thuis hoorde; het schip had
echter zulk een diepgang dat het niet steeds mogelijk was er een
nuttig gebruik van te maken op de betreffende kanalen; daarom werd
het schip later gebruikt in het gehele land.
Naast deze schepen is er juist
in de laatste jaren een geheel nieuwe vervoersmogelijkheid op het
water verschenen, namelijk de duwboot. Tot de Nederlandse
binnenvloot behoren sinds 1959 ook een aantal duweenheden. Deze
wijze van transport, die reeds eerder werd toegepast op grote
rivieren in Amerika, is in 1957 door Duitsland voor het eerst op de
Rijn gebruikt. Het gaat hier om een duweenheid, die bestaat uit
enkele bakken, die door een speciaal gebouwde duwboot worden
opgeduwd. AIs voordelen van dit systeem, ook boven het slepen,
worden
naar voren gebracht een goede manoevreerbaarheid, minder personeel,
goedkoper onderhoud en een gemakkelijke mogelijkheid om de bakken
onderling te verwisselen. |