Hollandse nieuwe
(koninginne- of maatjesharing)

 

Zo ging het toen: 


Haring en "Hollands" waren ook in de vijftiende en zestiende eeuw al zeer nauw verbonden begrippen. Hollanders waren natuurlijk bepaald niet de enigen die zich met de haringvangst bezighielden, maar het barbaarse gebruik om rauwe haring te eten -ook toen vaak met ui - was toch wel voorbehouden aan de Hollanders.
Vóór 1857 mocht de haringvangst pas op 24 juni beginnen omdat men oordeelde dat dan pas een goede kwaliteit geleverd kon worden. De sanctie bij overtreding was niet mals. want artikel 26 van de Haringwet uit 1818 luidt:

Vóór den 24 Junij des avonds en na den 31 December, zal geen inwoner van ons Koninkrijk netten mogen uitwerpen, om in volle zee haring te visschen. Ingeval van overtreding, zal de stuurman gestraft worden met een maand gevangenis, en eene boete van vijftig guldens. Wanneer deze overtreding geschiedt met voorkennis van den reeder van het vaartuig, zal dezelve reeder verbeuren eene boete van één duizend guldens.

Tegenwoordig begint men veel eerder, maar de lekkerste haring is nog steeds de in de Noordzee gevangen Koninginneharing van tweede helft juni, drie jaar oud en nog net niet geslachtsrijp. Dat is eigenlijk de enige echte Hollandse Nieuwe. Het vetgehalte is dan het hoogst (minimaal 16%), want daarna, tegen paaitijd, stopt de haring met eten en gebruikt de reservestoffen voor de voortplanting.

Tweejarige haring wordt halve haring of toter genoemd en eenjarige haring bliek. De Hollandse Nieuwe is vroege maatjesharing (verbastering van maagdelijk?), een naam die wordt gebruikt voor alle haring die is gevangen in de periode eind mei tot eind juli (soms tot midden augustus, afhankelijk van de plek in de Noordzee) en werd vroeger ook wel licht gezouten als groene haring verkocht. In andere jaargetijden gevangen haring, zomerharing en volle (met hom of kuit) werd en wordt zwaarder gezouten en als zoute haring verkocht. De ijle (na het kuitschieten) is alleen geschikt voor marineren. "Ylen zijn gendagzeggers. Waar ylen gevangen worden houdt de visscherij op" zeiden ze in Vlaardingen. Om gesjoemel tegen te gaan werd in 1928 door het ministerie van Landbouw en Visserij een haringcontrole merk ingevoerd voor de verschillende soorten.


 Vlaardingse keurmeester mochten tijdens het werk niet aangesproken worden.
Het keuren was openbaar, maar je mocht de keurmeesters niet meer dan 10 of 12 ellen naderen.


"Haringkroon" van een Amsterdamse visboer.
De "Hollandsche maatjes" waren binnen.

Haringcontrolemerken
van het ministerie van Landbouw en Visserij.

Te vroege haring was ook niet goed: "Vis in maart is 't bakken niet waard". Haring was volksvoedsel nummer één. In de vijftiger jaren in Dordrecht, werd ik door moeder regelmatig op pad gestuurd om tien "vuile" te kopen. De bremzoute haring werd een nachtje in melk gelegd om te ontzilten en daarna door haar schoongemaakt. In mijn herinnering geen echte traktatie, want menig graatje bleef achter. In juni/juli was het echter feest. Dan kwam de nieuwe/groene op tafel. Die was natuurlijk duurder en werd door de visboer bij aankoop schoongemaakt. Om met Toon Hermans te spreken "potverdories nog aan toe" wat was dat lekker. Het was ondenkbaar dat schoongemaakte haring al klaar lag.

Schrijver en dichter Gerrit van de Linde 1808-1858 dichtte onder zijn pseudoniem "De schoolmeester":
  O Haring, met uw pekelsmaakje,
O hartverkneutrend zeeziek snaakje,
Hoe dorstig, hoe gelukkig maak je
De maag, die van uw lekkers houdt.
Gij zijt een fraai en snoeprig visje,
In 't keurlijk peterselie-disje,
Een mals beet voor jong en oud.
Geef andren spekstruif of pasteitjes,
Of Franse lever-lekkernijtjes,
Geef andren haas- of hertenbout,
Of wel doortruffeld zwijnenpootje,
Mij is uw lieflijk middelmootje
Het fijnst banket, en zoet uw zout.

Paaiplaatsen in de Noordzee, trek van larven en verblijfplaatsen van bliek. Bliek is jonge haring.
Afbeelding: Maritieme Encyclopedie 1971
Haringdoos voor marineren uit de prijscourant van verzendhuis Karel Lengs & Zn, Tegelen, anno 1913.

Men neme haring, nootmuskaat, laurier, peperkorrels, witte peper, thijm, azijn en een haringdoos. Mengt dit alles, stopt het deels in de haring. De haringen legt met om en om in een schaal of pot. Begiet de haring met azijn en strooi uitjes, en nog een resterende deel van het mengsel er over. En wacht 3 dagen… Het hele huis ruikt naar haring.

Vroeger werd aan boord gekaakt. Althans alleen de haring van de groote of pekelharing-visscherij, die met kielschepen op de hoogte van Hitlandt en Edenburg en op de kusten van Engeland is gevangen, want artikel 14 van de Haringwet uit 1818 luidt: Het oogmerk van deze visscherii is, om haring van de beste kwaliteit te vangen, die in zee te kaken, te zouten en in tonnen te leggen, voor buitenlandschen handel en binnenlandsch debiet.

Haring van de kleine of versche haringvisscherij, die met platgebodemde vaartuigen zonder kiel, in volle zee of oostwaarts van Yarmouth is gevangen, mocht niet gekaakt worden. want artikel 16 van de Haringwet uit 1818 luidt:
Het blijft als van ouds en bij provisie verboden, om den haring, afkomstig van deze haringvisscherii, in zee of aan land te kaken, op straffe van eene maand gevangenis voor den stuurman, en eene door den reder en alle andere overtreders te verbeuren boete van vijfguldens voor iedere honderd haringen, buiten en behalve de verbeurdverklaring van denzelven haring; nogtans zal het aan den Koning vrijstaan, om op voordragt van de Provinciale Staten, verder te bepalen, of, in hoe verre, en op welke wiize en tijd, de haring van deze visscherij afkomstig, gekaakt of tot pekelharing gemaakt zoude mogen worden, met inachtneming van de belangen der groote of pekelharing-visscherii, en van den roem van den Nederlandschen haring.

Maar goed, wanneer de drijfnetten waren uitgeschut werd de haring in de krebbe geschept. Dat was een tegen de verschansing staande afscheiding van houten schotten van waaruit de haring werd gepakt om te kaken. De onderkaak (vandaar de naam kaken, hoewel de tonnen ook kaken werden genoemd), kieuwen, maag, galblaas, lever ('t gelletje) en het voorste deel van de darm en darminhoud (meet) worden met één draaiende beweging van het kaakmesje verwijderd. De "portieraanhangselen" mogen niet verwijderd worden, maar moeten met een dun vliesje aan het vislichaam verbonden blijven. Bij het kaken zonder handschoenen stroomde de bijtende meet (darminhoud) bij de kakers soms over de "vasthoudhand" (meestal links) en kon bij niet geharde handen vervelende huidonstekingen veroorzaken. Ze probeerden zich te wapenen met kamferspiritus en talkpoeder.
Daarna werd de vis licht gezouten, (het "warren", rondwentelen in een houten warbak met een warlepel of leutel zodat elk deel van de haring met zout in aanraking komt) en tussen lagen zout in tonnen verpakt. Dit pekelen kon weer pekelzweer geven, een huidaandoening met op steenpuisten gelijkende zweren, welke meestal begon met een mouwvreter, de wondjes aan de polsen door het schuren van de mouwranden van het harde oliegoed.
Enfin, na al dit gedoe maken de sappen uit de alvleesklier de haring uiteindelijk mals en smakelijk. Bij uitzondering werd aan wal gekaakt. De nog ongekaakte haring werd dan eerst aan boord gekuipt en alvast stevig gepekeld (steurharing).
Op school leerden we dat de uitvinding van het haringkaken wordt toegeschreven aan Willem Beukels. In 1312 wordt hij inderdaad als schepen (wethouder) vermeld in Biervliet, maar men gaat er tegenwoordig vanuit dat het kaken al veel langer bestond. Mogelijk was hij wel de uitvinder van het handige kaakmesje.

De Hollandse haringvleetvisserij bestaat niet meer. Dat ging als volgt: In de voornacht gaat de haring van de zeebodem naar iets hogere waterlagen om te foerageren, dat wil zeggen plankton te eten. In de hogere waterlaag aangekomen zwemt de haring met zijn kop in het net en blijft met zijn kieuwen achter de mazen hangen. In de nanacht gingen de vissers de vleet inhalen. Omdat het ondoenlijk was om de netten uit de diepte van de zee te halen met alleen maar mankracht maakte men gebruik van de reep. De reep was een dik touw dat zich of aan de bovenkant (bij een zinkvleet) of aan de onderkant (bij een drijfvleet) van het net bevond en eraan was bevestigd met een 'seizing' (touw) van enkele meters lang.
Verwant: afhouder, reepschieter.


 


De netten werden uitgeschud in een langwerpige houten bak, de krebbe of warrebak, waarin de haring werd 'gewart', dat wil zeggen gemengd met het zout en daarna overgeschept in manden.
 

Het kaken aan boord van de logger Mercurius (SCH99)
Op het dek zaten vissers als kakers naast elkaar, op een kaakplank of -bank met voor zich een mand waarin de gevangen haring lag. Na het kaken (verwijderen van ingewanden met het kaakmesje) werden de haringen in een andere mand overgedaan. Op de foto zonder handschoenen.
 


Vervolgens werd de haring in een ton gekuipt en in het ruim opgeslagen.


 Emmertjes worden met gekaakte haring gevuld, met pekel overgoten en daarna diepgevroren voor de kleinhandel. Sommige met handschoenen, anderen niet. Foto zeventiger jaren.


Zuiderzeeharing (slabbe) was kleiner van stuk en niet geschikt om te kaken, maar leende zich weer prima voor de verwerking tot panharing of bokking door hem te roken. De haring werd vers aangevoerd om aan land schoongemaakt te worden. Daar werd de slabbe gegromd, d.w.z. schoongemaakt, gepekeld en met schoon water afgespoeld, waarna ze aan houten speten werden geregen voor de rokerij. De ruimte waarin dit gebeurde noemde men aan de Westwal de gromloods. De kleine scheepjes ter haringvangst op de zuiderzee werden, althans in de 17e eeuw, slabber(t) of slapbuis genoemd.


Het "speten" voor de "bokkinghang" (rokerij) was voornamelijk vrouwenwerk

 

Bronnen:
Zee op! Uit het leven van een Urker visser, Lubbertje Kramer, 1976.
Halen en brengen, visserij door de eeuwen heen, Dick Schaap.
Maritieme geschiedenis der Nederlanden deel 4