Bespiegelingen over zeevarenden in het
algemeen
|
In de zeventiende eeuw lieten gereformeerde auteurs van morele handboeken er geen twijfel over bestaan dat zeelieden een bevolkingsgroep vormden die in grote mate belang had bij enige stichtelijke vermaningen. De Workumse predikant Adam Westerman, bijvoorbeeld constateerde in zijn Groote Christelijke Zeevaart:
"...dat zeelieden hun reis gewoonlijk aanvangen met
dronken drinken, foyen, adieu zeggen, domineren en braveren. Bovendien verkwistten zij tijdens hun verblijf op zee den kostelyken tyd met dobbelen, spelen, toebakdrinken, fabulen en kluchtboeken te lesen, en onkuyse historiën te vertellen”. Bij terugkeer aan land werd dit gedrag er volgens Westerman niet beter op aangezien veel zeelieden na aankomst "ledig spanceren, wandelen en kuyeren, vele na hoerhuysen, in dronkenschap en andere lichtveerdigheden, en dus wordt ’t gebed nagelaten, de dankzegginge vergeten". Bron: "Storm op zee". Morele implicaties van storm en schipbreuk in de zeventiende eeuw; José Mouthaan. -.-.-.-.- |
In 1932, schreef Arthur van Schendel [1874-1946] in zijn "Jan Compagnie" het volgende over het gedrag en mentaliteit van Hollanders in Indië:
"En zo de hoge dienaren, zo de lage, een behoorlijk man was zeldzaam als een witte vogel. Het krijgsvolk, het scheepsvolk,
niet voldaan met het ruim rantsoen van Spaanse wijn, rode wijn en arak, liep om altijd
meer bij de zoetelaar. Aan het strand, langs de rivier, in de herberg en in de loge,
overal was het krakeel en handgemeen, haastig met het mes, gebral en gevloek. De Javanen
keken zwijgend toe of vluchtten wanneer een roekeloze troep met de blanke wapens aan kwam
lopen. Als zij geen Engelsen tegenkwamen vochten zij onderling. De barbier en zijn helpers
werkten vlijtig voor hun loon; de kooplieden, de officieren en de schippers verdeden veel
tijd met in justitie te zitten; er werd op de schepen gegeseld, van de ra getrokken en
gekielhaald dag en dag. De scheepslieden mochten onafhankelijk en weerspannig zijn, de
soldaten, geworven uit het grauw der Nederlandse steden, tierden in tuchteloosheid. Het
klimaat van felle dagen, kletterende regens, warme nachten, maakte hen weelderig en
krieuwig, het scheelde hun ook niet of zij ooit het vaderland weerzagen". -.-.-.-.- |
In 1945 schetste Jef Last [1898-1972] in zijn "Het eerste schip op de Newa" onder literatuurverwijzing, een ander onthutsend beeld van de VOC.
"Er zijn dominees, die de hel geschilderd hebben, in zulke
afgrijselijke kleuren, dat vrouwen hysterisch begonnen te huilen en kinderen, die de preek
gehoord hadden, nog weken later niet dorsten gaan slapen, maar welk tafereel van de
menselijke fantasie kan de werkelijke hel benaderen, die te vinden is op een Nederlands
Compagnieschip? De bemanning
De bemanningsverblijven De officieren De reders De thuisblijvers -.-.-.-.- |
Verder is het interessant om te weten dat de VOC met haar bewonderenswaardige mentaliteit speciale slavenreizen naar Madagascar organiseerde, waar de compagniedienaren in concurrentie met Engelse, Franse en Arabiche kooplieden een stamhoofd paaiden met geschenken om vervolgens prijsafspraken te maken: 2 snaphanen, 8 pond buskruit, 3 pond kogels, 35 vuurstenen en 30 pond kralen of 3 ijzeren potten voor een slaaf. Aan de Oost-Afrikaanse kust werden ze later bij duizenden gekocht voor Europees edelmetaal [AS].
Aan de voet van de Montelbaanstoren in Amsterdam was de inschepingsplaats voor de bemanning van de VOC. Daar stapten ze aan boord van lichters die hen naar de grote schepen brachten. Jacob Storck schilderde deze uittocht van varensgezellen in 1687.
VOC'ers door Japanse bril
De Nederlanders dreven handel met Nagasaki vanuit hun factorij op het kunstmatige eilandje Dejima. Het eilandje, dat ongeveer zo groot was als de Dam van Amsterdam, was slechts via één brug toegankelijk. Er mocht maar een beperkt aantal (op zijn hoogst 20) Nederlanders op het eiland verblijven en, behalve een jaarlijks bezoek aan de shogun in Edo, mochten zij niet van hun eilandje af. Op het eiland werkten vele Japanners, waaronder 150 vertalers. Ook werd het eiland wel bezocht door Japanners. Die bezoeken kwamen al sinds de zeventiende eeuw voor en zijn in de VOC-dagregisters over het algemeen redelijk gedocumenteerd. Nagakubo Sekisui geeft ons in zijn Nagasaki kōeki nikki (Dagboek van een officiele reis naar Nagasaki) een inkijk in hoe dit soort bezoeken door Japanners werd ervaren.
Over de uiterlijke kenmerken van de Hollanders zegt Sekisui: Toen we vanuit een raam op de tweede verdieping werden bespied door de Hollanders, zagen we de glinstering in hun ogen en de roestrode haren van hun wenkbrauwen. Ze hadden waarlijk een vreemd voorkomen. […] Hun gelaatskleur was ontzettend wit, ze hadden hun hoofdhaar geschoren en droegen een pruik van zwart haar. [Hun] kleren lijken op onze momohiki*, hun handen en voeten zijn omwikkeld en met knopen samengebonden.* [Hun] mouwloze vesten worden aan de voorkant met knopen bij elkaar gehouden en hebben onder de gordel een open snit, wat lijkt op ons karuwaza* kostuum. Alles is [gemaakt] van een zwaar type wol. Over ons schrift: Op dat moment voegde de scriba genaamd Rudolf Freudeman zich bij ons en maakte een Chinese buiging* richting het hoofd van ons gezelschap. Onder het grote aantal tolken dat hem volgde, bevond zich ook Nishi Sensaburō en nadat zij in de barbaarse taal met elkaar hadden gesproken, zakte deze scriba op de knieën en maakte een buiging waarbij het hoofd de grond raakte. Toen hij hiermee klaar was stond hij weer op en ging op een van de stoelen zitten. De scriba zette een schrijftafel voor zich neer, nam een penseel ter hand en begon zeven à acht vellen papier te beschrijven. De vorm van de letters heeft veel weg van het tekenen van wolken, [men begint] aan de linkerkant en schrijft dan horizontaal naar de rechterkant. Zonder de vertaling van de tolken zouden wij niet weten wat dit voor tekens waren. Het papier [dat ze gebruiken] lijkt op [dat] van onze officiële proclamaties en het penseel lijkt op onze sekihitsu* en is gemaakt van een vogelveer met aan het uiteinde van de schacht een scherp gesneden punt die in een zwarte vloeistof wordt gedompeld. Over biljarten
Na een tijdje zo te hebben doorgebracht gingen we de trap af en vervolgens
omhoog naar de verdieping boven de bloementuin. In het midden van de kamer
was iets geplaatst dat leek op een [veld]bed, […]. Het was omwikkeld met een
wollen stof en in de vier hoeken zaten gaten. Toen wij de tolken hiernaar
vroegen zeiden zij dat dit de plek was waar het ballen[spel] der roodharigen
wordt gespeeld en wedstrijden worden gehouden voor geld. Toen we een kijkje
gingen nemen in de keuken, bevonden zich daar geslachte varkens en koeien en
het stonk er verschrikkelijk naar bloed. Voor het fornuis stonden vier à
vijf zwarte slaven*, waaronder een kind. We vroegen naar zijn leeftijd,
maar de vraag kwam niet over. Toen ik de vingers van mijn beide handen
opende en het hem liet zien, knikte hij bevestigend en trok zich terug. Hij
zal ongeveer tien jaar geweest zijn, zijn gelaatskleur was vrij zwart en
zijn haar was opgestoken en werd bij elkaar gehouden door een rode katoenen
doek.
|
*) Meest waarschijnlijk betekenissen:
- | Poepe: gepeupel, maar mogelijk ook afgeleid van "Bube", de naam waar Duitse Hollandgänger elkaar vaak mee aanriepen. Zie Hannekemaijers hieronder. |
- | Knoete: lomperiken |
- | Hannekemaijers: seizoenarbeiders uit Westfalen werden zo genoemd. Het was een samentrekking van Hanne, verkleinvorm van de voornaam Johann, en het woord maaier. Minder gebruikte bijnamen waren ‘pikmaaiers’ (maaiers met een korte zeis) en ‘poepen’. De laatste bijnaam ontstond doordat ze elkaar vaak aanspraken met Bube: Duits voor jongen of kerel. In Nederland betekent poepen schijten of kakken en in Vlaanderen betekent poepen neuken, (de moeite waard om te klikken). |
- | Kassoepers: waarschijnlijk een verbastering van Kasjuben, arbeiders uit het voormalige West-Pruisen, tegenwoordig ten westen van Gdansk. |
VOC in Japan: |
|
- | Momohiki: strak zittende Japanse werkbroeken die wijd zijn van boven en smal toelopen. |
- | Samengebonden: Sekisui doelt hier waarschijnlijk op sokken, veters en handschoenen. |
- | Karuwaza: Japanse acrobaten. |
- | Chinese buiging: wordt gemaakt met de handen voor de borst gevouwen, waarbij men de armen van hoog naar laag beweegt. Dit werd in het vroegmoderne Japan niet als een beleefd gebaar gezien. |
- | Sekihitsu: Japanse penseel gemaakt van steen. |
- | Slaven: deze waren afkomstig uit Azië. |